evenwichtige huizenvlakken van rood en rose en olijfgroen tegen elkander gedrukt.
En (laat ik het toch niet vergeten, voor de gelukkigen die deze reis na mij zullen maken en hier vergeten wat mist, regen en gure winden zijn), laat ik niet vergeten de lof te zingen van de cactus, die hier nijdig, diep vanuit de velden, storm loopt tot tegen de spoorbaan. Er staat me vaag iets van bij, dat het een Opuntia moet zijn, deze prachtige, soliede vechtersbaas, die met niets en nog minder tevreden is, en uit het geringste van zijn ledematen weer opstaat, nieuw en volledig, wanneer hij omver gehakt en vertreden is. Maar wat ik zéker weet, is, dat ik me straks, in Palermo, verkwikken zal aan zijn rood-oranje vijgen. Wees niet boos, brave lezer, die nu dit boek weglegt, omdat ik U herinnerde aan Uw pieterige, onderkomen, ietwat luizige papiermaché-balletjes, die gij cactussen noemt en met meer zorg dan effect kweekt in de duimgroote potjes op het kippentrapje, dat voor de Hollandsche ramen mode geworden is.
Ik kan er niets aan doen dat die kerels hier boven mijn hoofd uit groeien en dat ik lachen, hevig lachen moet, als ik aan het plezier denk, dat de zon moet hebben, wanneer zij in de morgen Uw kweekerij heeft gezien, en zij zet zich in de middag stevig te schijnen over de woeste voorvaderen van Uw plantage, die de wacht houden aan de kusten van dit onvolprezen land.