Olijven rond Messina
De Adriatico spoelt hier tot dicht langs de rails, blauw en groen, ultramarijn-blauw en veronees-groen als van een oude centsprent, met een smalle zoom vleeschkleur dicht tegen het zandige strand. De trein is zoo vriendelijk om vierentwintig uur te doen over het traject Napels-Reggio-Calabrië, en ik heb dus volop tijd aan weerszijden uit te zien. De kuststrook is smal, een zanderig uitloopbed voor het water, en een breedere strook aarde, die bijna overal tot aan het strand begroeid en bebouwd is. En aan de landzijde golvende heuvelen, die verder naar binnen dartelen, en onder een zwaar sieraad van boomgaarden en tuinen bedolven zijn. Overal staan de cactussen tot tegen het kiezeldek van de spoorbaan. Ze krijgen hier al tropische afmetingen, staan in heggen en kreupelwouden vereenigd, onderbroken door strenge, sombere agaven, hier en daar met de gigantische, boomhooge stengel van een overjaarsche bloem nog in het hart. Ik begrijp hier ook beter waarom Christus Zijn angsten dragen wilde in de Hof van Olijven. Deze boomen moeten hem vertroost hebben met hun menschelijkheid en met hun nimmer-meer verteld verhaal: hun ellende, waaruit geluk geboren wordt, hun knoestige stronken die zalven baren. Zóó wordt een moeder oud en gebogen, en ieder jaar gedijt haar kroost.
Gezegend zijn de olijven, en gezegend dit Zuiden, dat met hun zilvergrijze levens overdekt is.