witte stammen met een wuivende kruin van roode, haarfijne bladeren. Kreeften wandelen in de schaduw van een overhangende kaap, en op hun rug dragen zij de blauwe en groene bloemen van het water om, die wij anemonen noemen. Luchtig als een irriseerend niets zweven de visschen door hun duister wierenwoud. Op hun rug teekende de Schepper de hiëroglyfen, die Hij alleen verstaat.
Aan de rand van het land der groote wieren welft het dal, waarin al het andere tezamen is. De visschen met snavels en de visschen zonder achterlijf, de visschen uit brons gegoten en voor eeuwig onbeweeglijk neergelegd op hun bed van zand. De spinnen, de krabben, de kreeften in de koralen-jungle, de inktvisschen, de glasdieren, de roggen, de haaien, de gevlekte alen, de grondels, de lancetvisschen, de schildpadden, de duivelsvisch en de engelvisch, de drakenkoppen, de monniksvisschen, de slakken en de zeekomkommers, de sterren en de egels, een firmament en een oertijd. In volstrekte stilte, in een enkel teruggebleven uur van de tijd, waarin het geluid nog niet geschapen was.
Waar het lage kreupelbosch der ruige planten is, dansen de zeepaardjes. En, het gezicht tegen het glas gedrukt, komt men dit beest nabij, dat luciede, als in overgave, danst voor het wijfje; de teedere liefde van dit oeroud-vraagteeken, dat zich om zijn broed bekommert met een overgave, die velen voor deze ruit tot voorbeeld zal kunnen zijn. Er bestaat een boeiend en geestig boek over dit aquarium, en niemand zal zich beklagen, die het kocht en er wonderen in vond, die hij nimmer had vermoed, en die hij, al lezend, nog maar moeilijk gelooven kan.