over de ‘kunst’, waaraan dan toch deze tentoonstelling haar weidsche naam dankte. Waar het echter heel kort kan geschieden, zij het hier vastgelegd: de artisticiteit der exposanten bleef rustig onder het vriespunt. De zalen vol schilderijen zijn nogal triestig. Plaatjeswerk, geschikt om als rotogravure-drukken, (dat verrukkelijk procedé, waarmede tegenwoordig zelfs de laatste glorie van het begrip reproductie is weggewerkt), te worden vermenigvuldigd tot in het onbenullige oneindige.
De inlandsche kunst is hier meer onder de rubrieken geografie en handelsartikelen gerangschikt. Alleen de laatste rubriceering is juist.
Zooals men ook in de souks van Tunis en Algiers kan constateeren, is het handwerk, overal waar de Europeesche ondernemer zich als exporteur of financierend leider er voor gaat interesseeren, in korte tijd van zijn oorsprong vervreemd.
Het ‘wilde’ accent verdwijnt, en er komt niets anders voor in de plaats dan het bazar-ornament, de als aan de loopende band gemaakte eenvormigheid der dingen. Hier en daar ligt nog een enkel ding, dat nog wezenlijk de schoonheid van weleer houdt bewaard.
Maar dat behoeft dan toch te veel de honinggeur van de nargileh, het sombere parfum van de zwarte Tombouctouwierook, dan dat het hier tot zijn recht zou komen.
Het maakt alleen het verlangen van de reiziger, die op weg is naar de vierde kust, wat heviger.