verwachten zou. Ik weet bij ondervinding dat de landen van zuider-liefde- en zon minder begrip hebben van christelijke galanterie dan die van het Noorden. Maar dat geuniformeerden zich daaraan overgeven.... Heusch, dit volk is nog niet genoeg gereglementeerd, is nog niet voldoende onder appèl gesteld. Men bemerkt het ook in de bioscopen, waar tot laat in de nacht moeders en vaders met kleine hummels van kinderen, niet grooter dan de baby die ik thuis het, binnenkomen. En waar die kleine stakkers zitten te drenzen en te slapen, en soms plots met hun droom-beheerschte stemmetjes de dialoog van het stomme doek af onderbreken met een vraag om nu eindelijk naar huis te mogen gaan.
Ik heb er nauwkeurig op gelet, want de film boeit mij hier nergens. Wel krijgt men voor enkele dubbeltjes een plaats op de beste rang, maar alles is ‘parlato in Italiano’, en dat brengt een wonderlijk en apart ongerief voor de geest mee.
Want het Latijn is niet zóó dood, of in de dialoog keeren telkens termen weer, welke ik in de kerk en in de liturgie als sacraal heb leeren hooren. Wanneer een wanhopig stuk onbenul van een juffer tegen haar zuster zegt ‘lascia me in pace’, daarmee bedoelend dat ze rustig en zonder gehinderd te worden naar haar vriendje wil gaan, dan snuif ik de wierookgeur van de katafalk en bedenk ik dat ‘in pace’ voor mij nu eenmaal een meer eeuwige, een dieper beteekenis heeft gekregen. Hetzelfde overkomt me, als ik een stoethaspel van een Amerikaansche acteur (die nooit gedacht heeft dat zijn schim nog eens zoo onvervalscht Romeinsch-Italiaansch zou spreken) het