Dom
Zoo was Napels in de vroege morgen: koud, guur, onherbergzaam, beregend en behageld, en toen ik het om elf uur tot aan de Dom had gebracht, werd ook dat bezoek een groote tegenvaller. Ik wilde, natuurlijk, het bloed van de heilige Januarius zien, zij het dan donker en klonterig gestold in de ampullen. Maar juist toen ik voor de zijkapel was gekomen, ging de bronzen poort met welgeteld zes groote sloten en nog grootere sleutels dicht.
Het schijnt dat ook de heiligen en hun herinnering tegenwoordig aan bepaalde roosters ondergeschikt zijn, en wie er de lust toe gevoelt, kan natuurlijk met veel nederigheid en ootmoedigheid wachten tot het den pruimenden koster behaagt zijn kapel weer open te sluiten.
Maar ik heb me getroost in een plaatjeswinkel, waar een brave non de monsterlijkste plaatjes verkocht die ik waar ter wereld ooit zag, tegen de civiele prijs van vijfentwintig cents de honderd, voor een druk in zeker acht schreeuwende kleuren.