Terwijl zij reeds dagen gesmeekt hadden om verhoring, doezelde Lucia op een keer in, met haar gezicht op de tombe van de heilige geleund. En in de droom die toen haar deel werd, verscheen haar Agatha, omkranst van engelen. ‘Lucia’, zo hoorde zij, ‘Uw geloof heeft Uw moeder weer gezond gemaakt. En om U zal God Syracuse beroemd en kostbaar maken, zoals Hij het om mijnentwil Catania deed’.
Teruggekeerd van de bedevaart vroeg Lucia aan haar als tot een nieuw leven gevoerde moeder, thans af te zien van haar plannen, en Lucia ongestoord te laten aan haar Enige Geliefde. En, om God haar dank te tonen, Lucia in het bezit te stellen van al haar rijkdom, opdat de armen gelukkig zouden zijn. Tot de sieraden toe werden te gelde gemaakt en iedere dag opnieuw kon Lucia in hartelijke, onbezorgde volheid haar goede werden doen: slaven vrijkopen, gevangenen verlossen, weduwen en wezen ondersteunen. Het was een geurige tuin van weldaden, een zingend offer voor de Heer Die van haar hart bezit had genomen.
De aardse minnaar werd toen tot verrader, tot aanklager, tot de hater van wat hij had bemind. Om hem werd Lucia gegrepen, beschuldigd en voor de onbarmhartige, harteloze ambtenaar geleid.
Indachtig het woord: ‘Geef den keizer wat des keizers, en God wat Godes is’, strekte zij haar hand niet naar de wierook uit.
Geen tormenten en geen gemene vernederin-