| |
| |
| |
| |
Catharina met het rad
WIE ZOU GELOVEN, ZONG IN DE HEMEL DE HEILIGE CATHARINA NIET, DAT geleerde vrouwen zalig kunnen worden, heilig, tot de grootste heiligen zelfs die God Zichzelve schiep tot verheerlijking van Zijn troon? Een sterke vrouw, vraagt het Boek der Wijsheid, wie kan haar vinden? En een geleerde vrouw, als een onwijze spreek ik, wie zal niet vluchten uit haar nabijheid, God zijn arme ziel bevelend, en vragend om een beetje erbarmen? Ik heb nu eenmaal vrouwen hun ingewikkelde formuleringen horen beëindigen in een afschuwelijk, volstrekt onlogisch en met de voorafgaande beweringen geen enkel verband houdend gegil, wanneer de muis, dat kleine, kraal-ogige, zachtneuzige en lieve schepseltje Gods, niets vermoedend, uit zijn schuilhoek te
| |
| |
voorschijn kwam. Men vertelt zelfs dat een geleerde vrouw, omringd van de onhandelbaar grote mergpijpen en hipsen van een mono- of kannieglo-sauris, en bezig te verklaren hoe dit dier in zijn verleden tijd een zachtaardig, schier teder planten-etend weide-dier geweest moest zijn, werkelijk flauw viel en daarna bewusteloos werd, toen uit een der kisten vol beenderen en houtwol een kakkerlak te voorschijn kwam.
Moedig waren deze vrouwen dus niet. En dorst ik het nut van haar studiën betwijfelen, ik deed het met graagte en voldoening.
Maar Sint Catharina, die in de waarheid, de wetenschap, de heiligheid en de moed alle mannen te erg was, geprezen zij haar gedachtenis en omringd met lofgezangen haar troon.
In het Alexandrië van de IVe eeuw bloeide het leken-apostolaat achter de katheder. Het christendom vond iedere dag meer spitsvondigheden, meer in letters en dode historie gespecialiseerde tegenstrevers en heidenen tegenover zich. De parken gonsden van het redekunstig twistgesprek, en waar twee of meer in naam van de wetenschap verzameld waren, eindigden altijd de zittingen met een breder verwijdering dan er in de aanvang te bespeuren viel.
Catharina werd geboren in omstandigheden die haar zeker niet voerden tot het huis-werk of tot welke arbeid der handen ook. God zelf had Zich reeds zeer vroeg met haar verbonden in een bovennatuurlijke vriendschap, haar opgevorderd tot de doop, en haar de weg gewe- | |
| |
zen, die haar van alle eeuwigheid was uitgestippeld op de stafkaart der Voorzienigheid.
Zij bezocht scholen en colleges, en zat iedere dag opnieuw met andere mannen en vrouwen in wie de geest Gods wassende was, rond de heilige professoren die naarstig bouwden aan de verheven wetenschap van het aardse Godsrijk.
Catharina moet het tegendeel geweest zijn van wat men in onze dagen een sportief meisje noemt. Ze was schoon bovenmate, zeggen de chroniqueurs, bevallig van postuur en imponerend van voorkomen. Haar gedachten waren helder als bronwater, en haar vermogen die gedachten uit te drukken, maakten dat vaak de leermeester school ging bij zijn leerling.
Deed zich de gelegenheid voor, en men mag denken dat God vaak die gelegenheid schiep om haar te wennen aan de boosheid des oordeels en de slechtheid van gemoed die haar zo vaak uit de mond van de tegenstrever tegemoet zou treden, dan nam zij de handschoen op die haar werd toegeworpen. Uit haar mond klonken de feiten nieuw en als waren zij gisteren eerst een feit geworden, terwijl zij de schrijvers uit vroeger eeuwen zo punctueel en ter plaatse te citeren wist, en aan-een te rijen tot een ononderbroken betoog, dat het scheen of na haar woorden de tegenstander niet meer geloofde aan zijn eigen argumenten van zoëven.
Maximinus, heerser over Alexandrië in die dagen, wilde het aanschijn van deze stad veranderen, door haar terug te voeren in het tijd- | |
| |
perk van het onbestreden en door allen erkende heidendom.
Onder de messen van zijn offeraars vielen een menigte van schapen en bokken, en het gebeurde dat zelfs de gesprekken van zijn eigen philosophen onmogelijk werden door de walm die van zijn altaren opsteeg. De menigten werden opgedreven tot rond de offeranden. Pas bekeerde christenen vielen uit angst voor de straf en de bedreiging terug in de juist verlaten leer, en overal gingen de beulen en de soldaten van Maximinus rond om te speuren naar allen die de bevelen van de keizer veronachtzaamden.
Catharina verspilde toen geen tijd met redeneringen en betogen. Zij volgde de beulen en de krijgers op de voet, en waar zij meenden het geloof te hebben neergeslagen, richtte Catharina het weer op, besproeide het jonge gewas met haar gebeden en met woorden vol geestelijk voedsel en eeuwige zekerheid.
Zij voorzag duidelijk hoe op dezelfde altaren dra het bloed van de christenen vloeien zou, en hoe de keizer niet zou aarzelen zijn heidendom te verdedigen met de sterke hand van de gewende krijger.
Toen de keizer een lange reeks van feesten besloot met een offerande die van de morgen tot de avond onafgebroken duren zou, en waarbij hij zelf, bekleed met de gewaden van de eerste priester, voor zou gaan in offer en gebed, nam zij het grote besluit van waaruit geen terugkeer mogelijk was.
| |
| |
Catharina kwam uit haar bidvertrek gesneld, waar zij een klein kruis onder haar overkleed verborgen kad, en spoedde zich langs de mensenmenigten, de dansers en de pleziermakers naar de tempel van Serapis, waar de keizer voorging aan het altaar. In de tempel stonden de groten der stad in een kalve cirkel opgesteld, en achter hen verdrongen zich de duizenden die vrijwillig en gedwongen gekomen waren. De tempelmaagden zetten telkens opnieuw de hoge, eentonige gezangen in, wanneer de offerdieren stierven en pijnlijk kermden, terwijl het bloed in een brede gulp uit de halswond gudste.
Aan de poort hielden de wachters haar staande. Maar toen zij langs hen schreed dorst geen die koninklijke gestalte dicht te naderen of haar te beletten de tempel binnen te gaan. Zij moest zich langs de wanden voorwaarts dringen, doch waar de notabelen haar bemerkten, gaven zij haar eerbiedig de voorrang. De keizer stond met het brede, vergulde mes in de hand, en juist toen Catharina hem tot op een paar passen genaderd was, verbleekte zijn door het slachten verhit gezicht. Terwijl de priesters een ram bij de horens de kop achterover bogen, dat de keelhuid strak zou staan onder het mes, was een van ken de hoorn uit de hand gerukt door het wild bewegen van het dier. De keizer had misgestoten en een grote spet warm bloed was uitgevloeid over zijn witte tunica. Het gevreesde voorteken verontrustte de keizer en de priesters, en tot in de verste uithoeken van de tempel
| |
| |
breidde een stilte zich uit, zwaar en zwanger van het onverwacht gebeuren.
Toen trad Catharina tussen twee priesters door op de keizer toe. Hij zag op van de bloedvlek waarnaar zijn ogen in angst, en begeerte te weten, hadden gestaard, maar bleef sprakeloos.
Was dit de ramp die volgen moest, nu het ritueel veronachtzaamd was, de priester de goden had vertoornd, en misschien zelfs de keizer aan hun wraakzucht onderworpen? Maar hij kende Catharina toch uit wat rond ging in het paleis: een jonge vrouw van nobele, koninklijke huize, die nimmer aanlag rond de feestdis, en haar dagen meer voor de lezenaar dan voor de spiegel sleet.
Catharina bukt zich niet voor de keizer. Zij heft ook de hand niet op om hem te groeten. Snel en met een bittere nadruk op ieder woord vallen haar beschuldigingen in de stilte:
‘Waarom hebt gij de menigte bijeen gedreven, om getuige te zijn van Uw domheid? Hebben de sterren, de planeten en de zonnen U dan nog niet geleerd dat er een enkele God is, een enkel Eerst Beginsel? En als gij niet bij machte waart dit te begrijpen, omdat Uw brein te kort schiet, hebt gij dan Uw wijzen, Uw geleerden, Uw philosophen niet gevraagd waarom zij sinds jaar en dag in de binnenkamers leren dat slechts één God kan bestaan voor die met rede de rede tegemoet treedt, en hoe de dwaasheid en zij alleen de moeder is van de duizend goden die gij vereert?
| |
| |
Gij zijt keizer, en aan U is het gegeven allen voor te gaan in deugd en wijsheid, de afgoden weer te doen worden wat zij eens waren: stof en aarde en niets dan dat’.
De keizer wil haar antwoorden. Hij strekt de hand uit als om haar het zwijgen op te leggen, maar duidelijk en nu nog luider gaat haar heldere stem voort: ‘Weet dan dat van U verlangd wordt tot rust te brengen wat gij hebt opgezweept. Ga niet verder, geen enkele stap meer, op het pad dat naar de afgrond voert, waarin alle waarheid en eerbaarheid en wijsheid moeten omkomen, en vrees dat de éne en Allerhoogste God U zal neder werpen’.
Als Catharina de volgende dag op het paleis ontboden wordt, is reeds het weten in haar gegroeid. In de droom van de voorbije nacht stroomde het bloed haar langs de leden, en hoorde zij het ruisen van een verre stroom, waarboven vogels geluiden maakten en waardoorheen blijde liederen klonken als van zielen die rondgaan in heerlijkheid.
Gisteren was de keizer doorgegaan met offeren. Zij was buiten de tempel geleid maar niemand had haar aangeraakt.
Nu ontving haar de keizer in de binnenhof. Zijn gelaat stond vriendelijk, als had hij haar alles reeds vergeven, en hij wilde haar doen neerzitten aan het voeteneind van de rustbank waarop hij gelegen was.
De keizer vroeg haar naar de stamboom waaruit zij ontsproten was, en waarom zij meende geheel alleen gelijk te hebben tegenover een
| |
| |
stad, een wereld misschien, die van andere, en toch even ernstige gedachte was.
Catharina antwoordde met citaten uit de grote dichters van het verleden, en de keizer wist zo weinig tegen die welluidende waarheid te zeggen, dat hij haar liet gaan. Als zij een wens had, zeide hij, en het was mogelijk die in te willigen, zou hij dat gaarne doen. Catharina vertelde hem toen in haar hart inderdaad een enkele wens te koesteren: dat de keizer ernstig nadenken en zich beraden zou. De vele valse goden moest hij verlaten voor de Ene God, en zo ontkomen aan de wraak en de eeuwige straffen.
Terwijl Catharina biddend naar huis liep, bekende de keizer, alleen achter gebleven, zichzelf door Catharina's schoonheid en gratie, en door de klank van haar stem bekoord te zijn als voordien geen enkele vrouw hem bekoord had.
Hij zocht een weg waarlangs hij haar tot het geloof in zijn persoon en zijn keizerrijk kon brengen, en ontbood in stilte de wijzen, de denkers en geleerden, waar deze ook mochten verblijven binnen de grenzen van het rijk.
Toen dezen, geruimen tijd later, zich allen hadden verzameld in de stad, legde de keizer hun zijn moeilijkheden bloot. Een maagd, een kind nog, maar vervuld van ongekende wijsheid en met een tong als een zwaard, ontkende het bestaan van de goden, en ijverde voor de dienst van onbekende, onwerkelijke en onzichtbare God. De doctors moesten haar tot rede
| |
| |
brengen en minstens haar overwinnen in een te beleggen twistgesprek.
Er was toen verstoordheid onder de philosophen die van verre gekomen waren. Men had hen niet behoeven te ontbieden. Een enkele van hun leerlingen ware voldoende geweest om een dwaas vrouw-mens tot rede te brengen, hechtte de keizer nu eenmaal waarde aan haar gedachte en haar oordeel.
Toen Catharina in de zaal gevoerd werd waarin de keizer ten troon zat en de vijftig vergaderd waren, sprak zij de keizer aan en zeide: ‘Is dat dan keizerlijk, majesteit, een enkele maagd te dagen voor een tribunaal van vijftig philosophen? Maar ik zal U niet vragen te mogen zwijgen, omdat mijn God als het Hem behaagt evenzeer de wijsheid en de wetenschap schenkt als de genade en de onsterfelijkheid’.
Zich dra herstellend van de indruk die dit gezegde op hem gemaakt had, ving de oudste en eerbiedwaardigste onder de wijsgeren aan Catharina op spottende en neerbuigende toon enkele vragen te stellen. Daarna verklaarde hij haar, uit de dichters, de redenaars en de wijsgeren der oudheid de juistheid van het bestaande geloof in de vele goden, en wees er op dat het door haar beleden christendom, het geloof in de Ene, Almachtige God wonderlijk genoeg in de vele voorbije eeuwen nimmer een voorzegger of een belijder gevonden had.
Toen hij zijn aanspraak beëindigde met voor volkomen onmogelijk en onbestaanbaar te verklaren dat een God eerst mens zou worden, en
| |
| |
in die menselijke gedaante sterven zou, schoot het bloed Catharina naar de wangen. De keizer bemerkte het, en bewonderde opnieuw haar schoonheid. Hij voedde meer en meer de hoop in het hart, Catharina te doen afzien van haar dwalingen en haar te doen delen in de glorie en de geneugten van zijn keizerlijk leven, in ruil waarvoor zij hem geheel zou toebehoren.
Was het daarom dat Catharina, zodra zij aanving de doctor die tot haar gesproken had te beantwoorden, over zichzelve sprak als over de onwaardige bruid, en over de Ene, Almachtige God als over de Hemelse Bruidegom met Wie zij eenmaal hoopte verenigd te worden?
Beginnende met Plato's leermeesters, en zelfs de stem der Sybille oproepend tot getuigenis, hield zij haar tegenstrever voor ogen hoe talrijke heidenen, grote denkers en voorzeggers van latere gebeurtenissen, de geboorte van God hadden voorzien en Zijn aardse dood voorspeld.
De doctors waren om haar heen gekomen. De jongeren met glanzende ogen, weggerukt uit het ijdel spel van spitsvondigheden en op de spits gedreven formuleringen, de ouderen met de hand aan het oor, dat geen enkel woord van Catharina's klare taal hun zou ontgaan.
Toen Catharina zweeg trad de keizer naar voren. Hij meende door zijn doctors te smaden de zitting te kunnen doen eindigen zonder dat Catharina opnieuw gekwetst zou worden, zodat
| |
| |
zij hem misschien dankbaar zou zijn en het oor lenen aan de betuigingen van zijn toenemende genegenheid.
‘Zijt gij daarvoor gekomen in dit paleis, waar gij zelfs uw eten en uw wijn te schande maakt?’ vroeg hij de oudste der geleerden. ‘Hoe staat gij daar als een troep schapen die geschoren zijt, gij die U door een meisje hebt laten overwinnen, en met al Uw wetenschap geen antwoord weet te bedenken op de drogredenen die zij tot ons en haar eigen vermaak ten beste gaf? Ga heen, voor ik vergeet dat gij U geleerden noemt, en U werk doe wijzen in de stallen, waar gij beter op Uw plaats zoudt zijn’.
Toen trad de oudste der wijzen voor de keizer, en, terwijl hij de philosophenmantel van de schouders liet glijden, zeide hij: ‘O Keizer, gij weet het en ik zeg het U nogmaals, dat in gans uw keizerrijk en daarbuiten niemand is met wie ik en mijn professoren zich niet meten kunnen in geleerdheid en wetenschap. Maar de maagd die gij tot ons hebt doen spreken, spreekt niet zelf uit hare mond. Haar God spreekt in haar en staat niet toe dat wij een enkel woord vinden dat de waarheid weerleggen kan van wat gij gehoord hebt. Weet gij de woorden die de waarheid van wat Catharina zeide kunnen verduisteren, verdedig dan zelf uw goden. Maar kent gij die niet, weet dan o Keizer, dat uw goden ons ontvallen zijn. Wij allen geloven van af dit ogenblik in Jezus Christus, de God van Catharina, de maagd, en
| |
| |
geen enkele andere zal naast Hem bestaan’. In een orkaan van woede was de zitting geeindigd. Nog diezelfde middag riepen de cymbels en de bazuinen het volk naar het plein voor het rechtsgebouw, waar op een geweldige mutserd de wijzen, die van alle kanten gekomen waren, in een schrikkelijk vuur werden terecht gesteld. Catharina benaderde de martelaars waar het maar mogelijk was, liet hen haar kruis omhelzen en sprak woorden waarin de zoetheid van het Paradijs dat hen dra zou opengaan, reeds was opgesloten.
‘Vreest niet’, zo bemoedigde zij de martelaren. ‘Gij zijt niet gedoopt door het water, maar Uw bloed zal U dopen, en in heerlijkheid zult gij gekroond worden door Hem voor wiens Kruis gij gestorven zijt’.
In de dagen die volgden liet de keizer meerdere malen Catharina roepen en iedere maal wanneer zij voor hem verschenen was, klom de begeerte in hem tot vurige woorden en tot verzekeringen van zijn overgrote liefde. Naast de koningin zou zij de eerste vrouw zijn aan zijn zijde, en geen enkele wens van haar bleef dan onvervuld.
Catharina antwoordde dan slechts met hem te verhalen over de schoonheid en de heerlijkheid van de Hemelse Bruidegom, tot de keizer in toorn ontstak en haar gebood heen te gaan. Toen deze gesprekken enige dagen hadden geduurd, kon de keizer zijn woede niet langer bedwingen. Hij gebood dat men Catharina zou geselen, haar handen en voeten binden en haar
| |
| |
gedurende een week aan de honger prijs geven. Toen de deuren van de gevangenis weer voor haar open gingen, stond Catharina daar stralender dan ooit tevoren. Haar lichaam glansde en het scheen alsof de marteling haar schoonheid met iets onbeschrijflijks overtogen had. De keizer liet daarop de cipiers geselen die haar zeker van voedsel en wond-balsem hadden voorzien, maar Catharina beduidde hem dat haar Bruidegom haar vertroost had in de gevangenschap en dat Hij haar met geestelijk voedsel had gespijzigd.
Dit getuigenis van de door hem begeerde maagd bracht den keizer buiten zichzelf van drift. De jaloersheid op Catharina's Hemelse Beminde deed hem gebieden dat zijn smeden een rad zouden samenstellen, met duizend punten bedekt. Een ander rad, eveneens van snijdende messen voorzien zou tegen het eerste indraaien, en daartussen zou de keizer Catharina, die hij thans voor zich verloren wist, en die hij voorzeker aan geen enkele andere man wilde afstaan, terecht doen stellen.
Drie weken weerklonken de hamerslagen en hoorde Catharina in haar gevangenis het zoemend aanzuigen van de blaasbalgen. Toen zij naar buiten gevoerd werd, waar de keizer zijn plaats reeds had ingenomen, snelde de koningin uit het paleis om de keizer zijn wreedheid te verwijten. Zij geloofde in Catharina's waarheden en zeide geen andere God meer te willen vereren dan een die zó een zwakke maagd in een heldin kon veranderen.
| |
| |
Nog vóór Catharina werd zij terecht gesteld. Honderd soldaten en Porfirus, de commandant van 's keizers soldaten, gingen met haar in de marteldood. Toen men dan Catharina wilde ontkleden, om haar neder te leggen tussen het duivels werktuig dat de keizer in zijn haat had bedacht, hief Catharina de handen ten hemel en bad dat haar schoonheid voor de Bruidegom alleen zou blijven en geen beulshand haar maagdelijk lichaam onteren.
En zie, er stond een vuurhoos op aan de einder, die het rad opnam en het van grote hoogte in stukken wederom naar beneden wierp, met zulk geweld dat drie duizend toeschouwers werden gedood. Overal waar een christen biddend stond werd de grond rondom vochtig, en niet een van hen werd een haar gekrenkt.
De keizer die het bericht van de dood zijner gemalin had ontvangen, wilde na dit gebeuren, dat hij alleen aan Catharina's grote kennis van de magie en aan haar tovermacht toeschreef, haar nog eenmaal bewegen zich aan hem weg te schenken.
Catharina antwoordde slechts met een luid gebed, dat door allen in angst en stilte aanhoord werd.
‘O Jezus Christus, mijn enig geliefde’, zo bad zij. ‘Gij die de glorie en de eer der maagden zijt, de hoop en de troost der Christenen, herinner U mijn dood en mijn belijdenis, en dat hij die mij doet sterven door mijn dood moge gered worden’.
Allen die rondom stonden hoorden toen hoe
| |
| |
een zachte wind opstak. Het scheen alsof de rozenvelden rond de stad ten tweede male in bloei waren geschoten, zó was die wind beladen met geuren en zoetheid. En uit waar die wind over hun hoofden ging, klonk een stem: ‘Kom dan, vriendin, vat van zoetheid, overschone, ik liet de poorten openen voor uw komst. En aan allen die u vereren in het uur van uw dood, beloof ik de zoetheid van Mijn Hemel’.
De keizer beval toen dat men haar hoofd nog datzelfde uur voor zijn voeten leggen zou. De beul sloeg toe, en toen het kostbaar hoofd van Catharina van haar lichaam gescheiden was, drupte er melk uit de wonde, dik als honing en met een geur die elkeen schreien deed.
De engelen kwamen met duizendtallen van de wolken naar beneden gevlogen en droegen hoofd en lichaam heen naar de Sinaï, waar zij haar begroeven in een diep en veilig graf.
Het is rondom die plaats dat later monniken in de schemering hoorden hoe twee stemmen een beurtzang zongen. Eén stem was diep en onbeschrijfelijk schoon. De woorden konden zij niet verstaan, maar het zingen was als het zoete spreken van twee minnenden die elkander gevonden hebben in Eeuwigheid.
|
|