worden. De rechters, waarvoor hij gebracht wordt, vinden geen schuld in hem, en daarom handelen zij zoals Pilatus handelde; zij schuiven de verantwoordelijkheid van zich af.
En als dan de Keizer Trajanus de rechters doet weten dat ook voor Clemens geen inbreuk op de wet gemaakt mag worden, dat hij dient te offeren voor de Goden, dan beijveren zij zich om Clemens op zijn ‘bestwil’ te wijzen.
Clemens heeft wel gebeden, wel een vergevende glimlach, maar geen woorden voor hen over. Zo vertrekt Clemens dan in ballingschap. Maar op het schip dat hem naar de marmergroeven voert waar hij dwangarbeid zal moeten verrichten, reist de bloem van de christenheid met hem mee.
Zij kunnen niet meer buiten zijn kracht, buiten zijn aanstekelijke blijdschap, buiten de brandende woorden waarmede hij hun spreekt over de blijvende trouw van de Heiland, over de zoete geuren van het Paradijs, over de geheime kracht van de Verlossing waartegen geen macht ter wereld is opgewassen.
Meer dan tweeduizend getrouwen in het geloof, ballingen als hij, wachten Clemens op. Tussen hen begint dan zijn nieuwe herderstaak. Zij moeten een dagreis ver maken om drinkwater, en het slavenwerk in de mijnen heeft hen verzwakt. Maar op het gebed van Clemens spoelt een bron zijn koele water over de rotsen. Een wonder! En van alle kanten komen de heidenen. Frisser en verkwikkender dan het water is het woord van Clemens, en