gelaat, de schaar tegen de borst gedrukt, zó eenvoudig zal het wel niet geweest zijn.
Als kleermaker: eigenwijze, betweterige klanten die het nooit naar de zin te maken was, grote seigneurs die met vloeken en met de stok rap waren als die burger-kleermaker niet precies deed wat er van hem gevraagd werd; mensen die hun opdracht op het nippertje gaven en dan toch de grootste haast hadden.
Als manufacturier: duizend verleidingen om het met maat en kwaliteit wat minder nauw te nemen, en veel klanten die meer behoeften hadden dan geld.
En daarbij... een bazige vrouw. Dat weten wij uit een kleine geschiedenis waarin zij de kwade rol op de achtergrond speelt.
Homobonus had, behalve een winkel, ook nog gronden die hij bebouwen liet. En toen hij op een keer, in een stekende Italiaanse zomerzon, rond ging om zijn arbeiders drinken te brengen, vroeg hem een troepje landlopers hun ook uit zijn kruik wat lafenis te schenken. Maar Homobonus was al op de terugweg, en, vertelt de geschiedenis... hij vreesde de scherpe tong van zijn vrouw, wanneer hij alwéér zijn kruik zou komen vullen met de wijn die iedere dag schaarser werd. De goede man schepte dus water uit een put in zijn akkers, en schonk dit uit aan de bedelaars.
Achter zich hoorde hij hen juichen: het lauwe putwater was in heerlijke, koele wijn veranderd. Het ging Homobonus dus al niet anders dan velen van ons. De slechte betalers, de scherpe