ven het verklaard gelaat.
Nu is het nog de vechter die de strijd tegemoet gaat. Strenge, geweldige woorden staan in zijn hart. De hymnen en de koorzang laat hij achter zich met de vrede van die de Waarheid reeds gevonden hebben. Hij ziet de rollers op zich af komen, en trilt tot in het voetgewricht, wanneer het schip hem er boven uit beurt en verder draagt naar de kustlijn, die achter damp en flarden schuim hard en feitelijk nader komt.
En als de kiel schuurt over het schelpenstrand, springt hij ongeduldig aan land en rent een eindweegs de duinen op, als een jager die hoopt achter die hoogte eindelijk het eerste wild te zien.
Vanuit Katwijk begint de veldtocht van Willibrord, en reeds in Utrecht is er de grimmige weerstand van koning Radboud. O, Willibrord wist tevoren wat hij tegenover zich zou vinden. Zijn niet helden en heiligen hem voorgegaan, en zijn ze niet, moegepredikt en moegestreden, als vrome grijzen in hun land teruggekeerd?
Radboud is koel-hoffelijk, vormelijk-hulpvaardig, maar hij houdt hart en poorten gesloten voor de heilsleer die uit de gehate vreemde komt. Eerst als Pepijn de hardheid van zijn hand en de glans van zijn macht achter Willibrord laat oprijzen, zal deze stap voor stap binnendringen in het land waarin Wodan's pijnwoud de schemering bewaart en waar op de onafzienbare heide en in het eindeloos broekland de oude goden harteloos heersen over hun volk.