Ursula leeft niet in de tijd, en als haar vader haar zegt, dat het gevaar van de dwang over haar leven naar mensen-inzicht geweken is, dan is het of zij met moeite luistert naar die boodschap uit een wereld die zij sinds lang in liefde en gebed ontkwam.
De jaren gaan, maar zij verschonen Ursula. Zij blijft als een nauw-ontloken roos die op een wonder-zonnige morgen wacht om haar hart te openbaren aan het licht.
Dan staan wéér de gezanten voor haars vaders troon.
Regulus, die de legioenen in Bretagne commandeert, wil daar de lictorenbundel blijvend planten. Hij wil de vruchtbare landen koloniseren en dat zijn soldaten huwen en zo een nieuw volk planten in het wingewest.
Konaan heeft hem geraden een bede te zenden aan Deonoot, dat deze hem de nijvere, gewillige maagden van Schotland zenden zal, tot bruiden voor zijn kohorten. Regulus volgt zijn raad, maar wat een bede zou moeten zijn wordt een krachtig verzoek, met de duidelijke dreiging dat een afwijzing oorlog, plundering, ellende betekent.
O, de hoeven en de huizen van Schotland, ze gonzen van droefheid en overreding, van tweespalt en verzet ook. Maar de soldaten, werd gezegd, zullen rijk zijn en hun eigen hoeve bezitten.
Konaan, die sinds het doopwater vloeide, Aethereus genoemd wordt, droomt dat zó tenslotte nog aan zijn diep verlangen zal worden voldaan.