dan niet zijn hand gestrengelijk over deze vrouw neerkwam, waarom hij, haar hoofd en heer, haar niet zijn gezag zo deed gevoelen dat haar nukkige kunsten en luimen werden gesmoord? Maar weet gij dan niet hoe een kwade vrouw een heirleger van mannen kan benauwen en tot wanhoop brengen?
In de gure winden van het Saksenland, als de rook van het kampvuur onder de tentzeilen bleef hangen, greep de angst Gummarus naar het hart. Zo waren de dagen vol wapengekletter en de nachten vol dringend gebed.
En toen na acht volle jaren Gummarus voor de eerste maal van de heuvels weer neerkeek over zijn domein, woeien hem het verdriet en de zorgen heviger nog tegemoet. De kerkers waren vol, de velden braak, de onderhorigen vol wanhoop over de wrede slechtheid van hun gebiedster. Dan kon Gummarus weer beginnen met het ontwarren van een eindeloze knoop. Herstellend troostend, vergoedend wat zijn vrouw geschonden en vernield had.
Was het dan misschien ten einde raad dat Gummarus ter beevaart trok naar Rome, teneinde daar verlossing te vinden van de ellende die zijn dagelijks deel was?
Hoe het ook zij, de hemel begeerde zijn pelgrimage niet, want nauwelijks onderweg, verscheen hem een engel die hem deed terugkeren. In zijn eigen landstreek moest hij een kluis en een kerk bouwen, opdat wat hem tijdens het leven tot bezinning maande, hem na zijn dood tot rustplaats strekken zou. Zo