wolkbreuk spoelt zelfs de fundamenten van de brandstapel weg. Afgevaste, getergde leeuwen drukken hun manen tegen haar knie en likken haar de voeten, woedende stieren houden hun vaart in vlak voor haar met touwen gebonden lichaam, hemels licht bekleedt haar naakte leden voor de grage ogen van het heidens gepeupel, slangen en giftig gedierte deren haar niet.
Als tenslotte zelfs haar hardvochtige rechters geslagen staan van zoveel wonderen, reist zij Paulus, haar vader naar de geest, achterna, en vertelt hem dankbaar hoe hun beider Meester grote dingen aan haar heeft gedaan. Er gaat geen dag voorbij, of haar tong en haar daden belijden de Waarheid die haar heeft vrijgemaakt.
Haar moeder ziet zij na jaren weer om slechts vervloekingen te aanhoren.
Dan zoekt zij zich een onderdak in de bergen, in die veilige stilte van een ontoegankelijk ravijn, en bloeit, temidden van de maagden die tot haar komen en haar sober leven delen, in geur van deugden op voor haar Heer.
Negentig jaren telt zij als zij tot het Paradijs bevorderd wordt, en nu begint heel de Oosterse Kerk te gonzen van haar roem en lof. Joannes Chrysostomus, en voor hem en na hem talloze anderen, brengen haar de hoogste eer en bij vele schrijvers wordt een vrouw die men alderhoogst wil eren, ‘schier aan Thecla gelijk’ genoemd.
De Kerk bewaart haar naam in de troostende