zij in Nothburga niet alleen een goede hulp, maar ook een heilige huisgenote hadden gevonden.
Als zij aan het poorthuis de aalmoezen uitdeelde, wisten die beide zeer wel, dat Nothburga soms een oven vol brood extra bakte, alleen om weg te schenken. Maar zij wisten ook dat Gods zegen met Nothburga over het slot gekomen was.
En omdat Jutta maar al te goed het karakter van haar schoondochter Otilde kende, die met haar zoon Hendrik was getrouwd, en die nu meesteres zou zijn, vermaande zij deze nog van haar sterfbed toch Nothburga en haar armen in ere te houden, opdat Gods zegen niet zou wijken van het huis.
Wat doet echter de afgunst, de heerszucht, de hoogmoed, wat doen al die zwarte dieren wanneer men ze niet uit het hart bant, maar ze er een warm nest bereidt?
Otilde was een harde meesteres. Ze deed Nothburga dagelijks gevoelen, dat deze maar een boerenmeisje was, bestemd om haar, de gravin, te dienen en die moest voldoen aan iedere nuk en iedere gril. Nothburga dankte God die de laatste jaren zo weinig van haar nederigheid gevraagd had, en Otilde had zich geen ootmoediger dienstmaagd kunnen wensen.
Maar juist die rust des harten, dat onverstoorbare van 't gemoed stak Otilde zo, dat ze eerst Nothburga verbood haar armen ook nog maar iets te schenken, en haar daarna zelfs bij Hendrik aanklaagde. Nothburga zou oneerlijk zijn