hardvochtig te behandelen, kon overwinnen. Meer dan een jaar had hij zo geleefd, van bessen, wortels, wilde honing en slechts gesterkt door een korte, onrustige sluimer op de rotsbodem van zijn spelonk, toen zijn schuilplaats ontdekt werd door herders, op zoek naar verloren gelopen vee. Zij herkenden hem als de verdwenen steenhouwer, over wie in Rimini nog zo vaak gesproken werd, en toen hij niet in staat was hen door zijn woorden te overreden, noch door hun geschenken aan te bieden, verrieden zij zijn verblijfplaats aan de vrouw. Nog eer Marinus zich door een nieuwe vlucht kon redden, bezocht zij hem in zijn eenzaamheid, en bedreigde hem, zo hij haar niet ter wille wilde zijn, hem opnieuw bij het gerecht aan te klagen.
De sterke arm van Marinus sloeg een kruisteken over haar en toen hij zich daarop nederwierp om tot God te bidden, gebeurde in die arme verdoolde ziel het wonder: de vrouw knielde naast Marinus neer en trok, bevrijd van de duivelse geest die haar bezielde, naar haar geboorteplaats terug.
Maar overal waar zij kwam, betuigde zij hoe Marinus waarlijk een vroom en heilig man was, en hoe hij haar, ellendige, uit haar verworpenheid had opgeheven. Zo trok men van alle kanten naar zijn spelonk om zijn gebed te vragen, en om zich te warmen en te troosten aan de mildheid en de goedheid van zijn hart.
De bisschop van Rimini wijdde hem tot diaken, en van die dag af schepte hij vaak uit de hel-