geld en gebonden had. Zo werd Valerianus een gewillig, gelovig werktuig in hun handen, en nadat hij gewoed had onder de armen, werd ook de paus van de kerkertrap in de diepte van de gevangenis gestoten. Laurentius wilde met hem gaan. Hij was een trouwe, volmaakte rentmeester en meende in leven en sterven trouw te moeten zijn.
Sixtus gebood hem echter te blijven en zijn werk voor de armen en de Kerk voort te zetten. Zo ging Laurentius onbevreesd door Rome, deelde uit en zegende, bad en bevestigde, leerde en hielp.
Tot ook hij door de tribuun Parthenius werd gegrepen en voor de keizer gesleurd, die het blijkbaar voor het ogenblik meer op de kerkekas dan op de ziel van zijn gevangene had voorzien. Hij beval Laurentius zonder uitstel te vertellen waar de schatkist van de Kerk zich bevond, maar Laurentius vergenoegde zich met een kort gebed, en was er niet toe te bewegen 't hem toevertrouwde uit te leveren. Zelfs niet na een lange gevangenschap onder Hippolytus, die de reputatie genoot met elke gevangene te kunnen doen wat hij wilde, als ze maar eenmaal met zijn folterkamer hadden kennis gemaakt. Laurentius deelde daar 'n hol met Lucillus die blind geboren was, en het duurde niet lang of Laurentius gaf hem, door gebed en handoplegging, het gezicht terug.
Toen werd de gevangenis het punt waarnaar men van heinde en verre zieken en ellendigen bracht, en, sterk in de sterkte Gods, genas Lau-