| |
| |
| |
| |
Sint Christoffel
MIJN MOEDER ZEI VAAK: ‘GOD BEWAART STOOTSE BOLLEN VOOR SPITSE HORENS’. Waarmede ze zeggen wilde dat de macht, de rijkdom en de lichaamskracht gelukkig veeal niet gegeven zijn, aan die van het bezit van dergelijke gaven misbruik zouden maken. Ik heb vaak bedacht hoe moeilijk het moet zijn voor die hun lichaamskracht als een jeuk in de spieren voelen. Zij missen enkele natuurlijke hulpmiddelen, enkele gunstige omstandigheden, voor het beoefenen van de deugd. Verdragen zij beledigingen, dan moeten hun verdraagzaamheid en hun kalmte helemaal alleen product zijn van hun wilskracht en van hun goedheid. Laten zij zich leiden, dan doen zij vrijwillig afstand van een vrijheid die toch gewaarborgd was door hun kracht. Anderen hebben het buitenkansje geen enkel middel te be- | |
| |
zitten om de beledigingen te voorkomen, te beletten of te wreken. Zo gaat hun onmacht vaak onmerkbaar over in verdraagzaamheid. Zij volgen allen één, omdat de één gebleken is sterker te zijn dan zijn volgelingen. Maar de sterke?
Speciaal om voor hèm het eeuwig voorbeeld te kunnen zijn, heeft Christoffel geleefd, en opdat het goed in de sterken geprent zou worden dat hun kracht maar betrekkelijk is, was Christoffel sterk buiten menselijke mate. Hij was van het ras, waarvan in onze kinderjaren de allerlaatste, van eeuw tot eeuw kleiner geworden, maar nog respect-afdwingende nazaten het vak van reus uitoefenden op de kermis. Keken zij goedig: Christoffel had een blik om de vogels aan het zingen te maken. Staken zij boven de mensen uit: Christoffel was hoog als een toren, en achter drie krommingen van de weg zag men reeds zijn schouders als donkere plekken tussen het loof van de bomen. Waren hun handen als zandschoppen: Christoffel nam met één hand een boom van zijn eigen jaren uit de grond, dat de kluit met een zucht neerkwam, en toen hij op een keer ietwat ongeduldig de kamelen terzijde duwde op een jaarmarkt, stierven er drie bij wie de linker-ribben de rechter-ribben uit het lichaam hadden gedrukt. Denk U eens in dat deze geweldenaar niet wist wat aan te vangen met de krioelende mierenhoop rond zich. Had de man gelijk die van de ander zei, dat deze een dief was, of moest hij de handenwringende gevangene hel- | |
| |
pen die beweerde onschuldig te zijn? Moest hij de tollenaar, die de penningen inde van zijn medemensen, opnemen en naar de hemel werpen, of moest hij de tollenaar helpen wanneer de mensen hun ledige handen lieten zien of weigerden te betalen, terwijl ze het geld misschien ergens in hun huis verborgen hielden? Christoffel heeft het niet gemakkelijk gehad, en hij zal vaak rond een stad gelopen zijn die op zijn weg lag, om maar de eeuwige kwesties van de mensen te ontgaan, die men van beide zijden beslecht zou willen zien door zijn hamerende vuisten.
Men weet hoe hij een koning diende, die hij voor de volstrekte heerser hield van aarde, water en lucht. Hoe hij bemerkte dat de koning satan vreesde, en hoe hij, na de satan gevonden te hebben, deze voor een simpel weg-kruis op de vlucht zag slaan.
Bij een monnik vond hij toen de lang-gezochte, en des te groter en machtiger werd God in Christoffel's verbeelding, waar niets hem remde zich God voor te stellen in een gedaante, bij welke vergeleken hij-zelf een onvolgroeid kind was.
De kluizenaar had hem stee en standplaats aangewezen en geduldig als het geduldigste pakpaard droeg hij de mensen van de ene oever naar de andere.
Meent gij dat dat gemakkelijk was, omdat toch een mensengewicht niet telde op zo brede schouders, of omdat hij langzaam-aan de plaatsen leerde kennen waar hij veilig zijn voeten
| |
| |
zetten kon, en waar de stroom hem het minst verraderlijk langs de dijen stroelde?
Dan hebt ge er niet over nagedacht. Want hoe moeilijk is het al niet, drie maal achtereen zijn medemensen een kleine, eentonige dienst te bewijzen? Waarom sloegen de slaven van Nimrod hem dood, terwijl geen zwaarder dienst van hen verlangd werd dan hun meester zachtjes tegen het voorhoofd te kloppen? Waarom wordt iedere vader bars wanneer het vierde of vijfde kind op zijn beurt om een beker water vraagt? Wanneer Christoffel juist weer gezeten was, en het water verdampte langzaam van zijn leren huid, blaatte opnieuw een reiziger aan de overzij. ‘Over, over’, riepen zij dan, alsof Christoffel een veerman was, en zijn dienstbaarheid een plicht. Stond hij moeizaam weer op, en klotsten de golven weer tegen zijn knieën, dan waren de reizigers vaak nog gemelijk of bekloegen zij zich over het lange wachten, de hardheid van Christoffel's schouders en de zwijgzaamheid van zijn mond. Of ze vroegen hem nog eenmaal terug te gaan omdat zij een pak of een stok of een mantel vergeten waren aan de overzij. Of zij lieten een deel van hun bagage vallen in de stroom, dat Christoffel terug moest gaan en met de handen overal langs de bodem voelen tot hij hun beuzelarijen gevonden had. De vrouwen wilden altijd met tweeën tegelijk de overtocht maken, dat zij hun gesprekken niet behoefden te staken, en goedmoedig nam hij ze dan maar neven-een, zittend op zijn geweldige bovenarm, en kakelend aan
| |
| |
zijn oorschelp dat hij bijwijlen het water er niet bovenuit kon verstaan.
Neen, Christoffel heeft het niet gemakkelijk gehad. Pas gelegen, of men tierde hem er uit, pas de eerste beet naar de mond gebracht, of van de vleespot weggeroepen. Voeten die van angst een roffel sloegen tegen zijn borst, handen die zijn haren grepen als het water speels wat hoger tegen zijn borst opstond.
Denk U dan eens in dat Christoffel toch zijn vracht niet van de rug liet glijden, dat hij de veeleisenden, zeurenden handelsreiziger niet in het water wierp, dat hij zich altijd opnieuw alle pakjes en zakjes geduldig als een guirlande rond middel en schouders hangen liet...
Toen Christus in de gestalte van een kleine knaap aan het water kwam, en van achter een boomstam uitzag op Christoffel's huis, riep hij drie maal.
Sterk is hij, sprak God tegen Zich-zelven. Arbeidzaam en goedmoedig is hij ook. Laat ons thans zien of hij in ootmoed zijn geduld bewaart. En toen Christoffel buiten kwam, stond het Kind achter een stam, en liet Zich niet zien. Christoffel, die zichzelven voorhield dat het de wind zou zijn geweest of een dier aan de bosrand, zette zich weer in zijn hut waar hij paplepels sneed uit 'n palmentronk. Nauw had hij de eerste kerf weer gezet, of hij hoorde weer, hoog en helder, zijn naam. En ten tweede male liep hij tot aan de waterkant, en liet zijn stem schallen in de kom van zijn handen en zag naar alle kanten uit. En opnieuw verborg God
| |
| |
zich voor Zijn reus, en liet deze verwonderd naar binnen gaan.
De derde maal was de stem rustiger. Dichterbij, en zwakker toch ook. En toen Christoffel buiten stond zag hij in de diepe schemer een lichte plek aan de overkant. Hij waadde er heen, en stond voor het Kind dat tegen hem lachte en beide armpjes uitstak naar de knoestige stam van zijn hals. Aan zijn oor ging langzaam en regelmatig de tedere adem op en neer, en onder zijn hoog geheven rechterhand was het schoudertje als een rijpe appel, zo rond en zo zacht. Toen hij een derde van zijn weg door het water had afgelegd, tastte zijn voet tevergeefs naar de platte steen die hij daar zelf op de bodem gelegd had. En met dat zijn voet geen steun meer vond en uit schoot tussen wieren en modder, was het alsof één, sterker dan hij, hem bij de schouders gegrepen had en hem langzaam, maar met een onmenselijke kracht, dieper en dieper naar het water drukte. Hij hijgde zwaar, en de vingers van zijn linkerkand grepen vaster en klemmender om de palmenstam die hem diende tot stok en stut.
‘Kindje, kindje’, hijgde hij. ‘Wat ben je zwaar. Wat ben je onmenselijk zwaar!’
In het midden stonden de kolken als snel draaiende, holle wielen in het watervlak. Hoe kwam hij daar door, met die vreemde, wereldzware last die zijn borst naar beneden duwde en die zijn knieën knikken deed? Hij werd angstig, voor de éérste maal in zijn leven. Zonder te denken, zonder te weten waarom, nam hij het
| |
| |
kleine, zachte handje dat zich had vastgegrepen in het haar van zijn wilde baard, en drukte het vast in zijn grote hand, als een kleine vogel, aan het bezit waarvan hem alles gelegen was. Dan ademde hij vrijer. Zijn borst raakte los uit die schrikkelijke greep, en met enkele onvaste stappen bereikte hij de oever waarop zijn woonstee stond.
‘Als de aarde’, zuchtte Christoffel tegen het kind, dat nu naast hem stond, en hem nog niet tot aan de knieën reikte, ‘als de ganse aarde, zo zwaar waart gij’.
‘Ik was de aarde, Ik was meer dan de aarde. Ik ben Jezus Uw Heer Die de aarde en de stromen en het al geschapen heeft’. En toen Christoffel zwijgen bleef, want hij was een simpel man en het wonder verschrikte hem, zei het kind Jezus: ‘Neem Uw stok als de nacht valt, en druk de punt diep in het zand. Morgen zal het hout bloeien en vruchten dragen. En gij zult daaraan herkennen dat Gij heden Uwen Heer God gedragen hebt’.
In de morgenschemer waren de bloemen als witte fakkels, en toen Chrstoffel behoedzaam de vruchten plukte, wist hij dat in hun geur de geur van de hemel was.
Dit is een klein deel van Christoffel's wonder leven. Meer is voor vandaag niet nodig, dan te bedenken hoe kracht, macht, heerlijkheid, hoe gebalde spieren en een welgedaan chequeboek, hoe aanzien en het vermogen helder te denken, niets en niemandal zijn zonder de adem Gods. De reus ontleende zijn kracht aan de kleine
| |
| |
hand van het Kind Jezus. En gij dan, die geen reus zijt, maar een simpel mens onder de simpele mensen? Grijp dan de sterke, altijd uitgestoken hand, dat de kracht Gods in U overvloeie, en gij veilig de doortocht volbrengt door de schuimende, verraderlijke stroom van het daagse mensenleven.
|
|