Het zal geen alledaagse pleisterplaats voor de jongeman geweest zijn, want Venantius was jong, rijzig en gezond, zijn naam had de klank van voornaamheid en was in hoog aanzien, en aan geld ontbrak het hem nimmer.
Dat is de beproeving die God velen oplegt, en waarom de beproefden altijd weer worden benijd: rijk te zijn. De arme wordt de armoede een trouw kameraad en een sober gezel die hem weerhoudt van duizend domheden en ondoordachte daden. De rijkdom is de rijke een slechte vriend die hem zo diep doet duiken naar het genot als 't gewicht van zijn beurs maar toelaat. Wreedheid, harteloosheid, lichtzinnigheid, zelf-overschatting, zelfzucht, gebrek aan eerbied voor de scheppende, levendmakende geest, het zijn de dorenkransen die rond de blije zorgeloosheid gewonden zijn, en die tenslotte, schennend en verscheurend, achter blijven als de zorgeloosheid verdampt is, en de wrange droesem alleen nog aan de bodem kleeft. Venantius was verloofd, maar geen veder werd er gevonden die neerschreef hoe hij zijn verloofde beminde. Wel dat hij zijn dagen met feesten en dwaze reizen verbracht, dat de nachten kort waren en de dagen onstuimig en lang. En men mag raden dat zijn liefde niet dieper wortelde dan het kruid dat van drie dagen droogte tot stervens toe verkommert.
Martinus was zeker zijn machtige voorspreker, want nog diezelfde dag die hem aan de grafstee van de grote schenker zag, zag ook hoe hij deemoedig aan de voeten van de abt Sylvain