onveranderlijk tafereel, tot de dood geroerd en tot de dood ontroerend.
Longinus bedekt het afgewend gelaat met zijn linkerhand, terwijl de rechter het blinkend mesblad van de lans in het Allerheiligst Hart doet glijden, en Jozef beurt het Heil der wereld van de bloedbekorste boom, en plukt zo de Vrucht die ons allen verzadigen en sterken kan.
Joseph is geboortig van Arimathea, van de flanken van het gebergte van Ephraïm, waar ook Samuel het levenslicht zag. Hij is zelf als zijn bergen: een verheven man. Om zijn deugd, om zijn aanzienlijkheid, om zijn rijkdom aan aardse goederen. Hij is als raadsheer toegevoegd aan het bestuurscollege van Jerusalem. Het licht van de toortsen dat de samenzweerders rond Caiphas bescheen, viel ook op zijn gelaat. Hij bad, met het vuur van een die alles van het gebed verwacht, omdat hij zelf niet handelen durft. Als hij door de donkere stegen van Jeruzalem huiswaarts keert, brandt het zelfverwijt in zijn ziel.
En als na een slapeloze nacht, waarin hij duizend doden stierf en van seconde tot seconde met de Heer was, (onder de olijven van Gethsemaneh, in de voorhof, bij de dronken, honende soldaten, achter de witte schim van de spotmantel aan, waarin Jezus gewikkeld was en waarnaar de honden grauwend beten) zich naar het paleis van de landvoogd voortsleept op voeten die niet verder willen, dan is in alle pijn en ellende in zijn hart de moed geboren, een dapper volgeling te zijn.