Maar het dier is alleen en huilt klagelijk rond haar voeten, en trekt met de bek aan de zoom van haar kleed, tot zij zich mee laat voeren naar een donker bosje in de omgeving. Daar ligt haar gezel, en de aanblik is afgrijselijk. Eerst enkele dagen is hij dood, maar de glanzende kevers kruipen in de opengezakte mond, en waar de borst is bloot gevallen sidderen de wormen in het bedorven vlees.
Dan begint het tweede leven van Margareta. Negen jaar beminde zij onstuimig de wereld en de weelde van het vlees, nu bemint zij met herwonnen kracht en ongekende hartstocht alles wat zij eens verwierp.
Zij vernedert zich voor haar vader en hij neemt haar in zijn huis op. Zij smeekt, dagen en nachten lang, angstig als een kind in een kelder, Gods heiligen haar toch te doen weten of er voor háár nog wel genade is.
Zij beschuldigt zich tegenover een ieder die haar nadert en stelt zich op in het kerkportaal, een strop om de hals, om vergiffenis te vragen aan die voorbij gaan. De tweede moeder verstaat niets van de stormen in deze verkoren ziel. Zij noemt haar een dwaas, een toneelspeelster, een vrouw die thans weer op deze wijze probeert de aandacht van de mannen op zich te vestigen....
Dan ontvangt zij de hemelse raad naar Cortona te trekken en daar in het klooster van Sint Franciscus verder boete te doen. De kloosterlingen vrezen echter opspraak, schandaal, ergernis. En zo wacht Margareta 3 jaar, waarin