huis te keren, zonder te weten waarom men in de handen heeft geklapt’.
Hij weet hoe weinig zij werkelijk van hem leren, en hoe weinig er in hun dagelijkse leven verandert. ‘Dat men U vrage een psalm op te zeggen, gij kunt er geen woord van uitbrengen, maar gaat het er om een schunnig lied te zingen, velen kennen het van buiten en zijn direct bereid het ten gehore te brengen’.
Ver over en boven deze ‘parochiële zorg’ uit, klinkt Chrysostomus' stem over een oude wereld die worstelend een nieuwe worden wil.
Hij redt zijn stad van de gerechtvaardigde woede des keizers, en laat zich door niets afhouden van zijn prediking. Staande aan de voet van het altaar of aan de lezenaar in het midden van de kerk, houdt hij de eene predikatie na de andere. Predikaties die hem niet alleen tot de patroon der kanselredenaars hebben gemaakt, maar die vandaag aan de dag nog wonderen van heldere, boventijdse uiteenzettingen zijn.
Het huiselijk leven, de milddadigheid, de liefde en het respect tussen slaven en heren, de trouw der echtelieden, de ellende van de zondaar, hij wordt nimmer moede in deze dingen zijn toehoorders, en in zijn toehoorders gans de christenheid, tot gids en voorlichter te dienen.
Hoe gaarne zou ik hier de ene aanhaling na de andere overschrijven, en hoe zou het zijn als sprak Chrysostomus gisteren en was Antiochië onze stad!
Het klein bestek kan zulk een leven niet bevat-