nen des avonds de spangen namen uit het haar en het vergulde schoeisel losgespten, was er alweer de nog onvervulde droom van de volgende dag, die immers ook tot aan de rand toe vol zou zijn met zorgeloosheid en juichend leven.
Hoe kon het dan dat Prisca die, als haar lijfslavin haar wekken wilde, reeds knielde met de smalle handen voor het gezicht, en die nimmer veel zorgen wenste voor haar nagels of het plooisel van haar kleed, tussen de meisjes van haar leeftijd opviel door haar aantrekkelijkheid?
Zij bewaarde een groeiend geheim, en dat straalde en flonkerde zo in haar binnenste, dat dit vele licht als het ware door haar huid naar buiten trad.
Het maakte haar ogen diep en donker, het maakte haar kleine schreden tot een hertenloop, het maakte haar handen zacht en haar gebaren rond en sierlijk.
Want de liefde die in het geheim gekoesterd wordt, zoekt zich een uitweg uit die verborgenheid. En Prisca beminde in het geheim.
Niemand dan de kleine slavin die, haar dienend, met haar was opgegroeid, wist dat de Minnaar haar slechts een klein hard kruis als Zijn liefste teken gegeven had, en dat zij uren lang tot Hem sprak en dat haar dan de tranen van blijdschap over de wangen liepen.
Ook voor Prisca was Jezus Christus de allerheerlijkste Bruidegom. Maar hoe dieper Hij haar met zich voerde in de verre tuinen van