zijn vader met moeder alleen. Precies als zijn vader deed, trekt hij met zijn twee voetknechten en veedrijvers langs de lange, vaak o zo gevaarlijke wegen van Frankrijk, achter de ossen en de koeien aan, die hij koopt en verkoopt naar handel en overleg van hem eisen.
O, hij is rijk genoeg, en als zijn moeder hem telkens opnieuw smeekt toch bij haar te blijven, toch eindelijk op te houden met die lange reizen die haar tot eenzaamheid dwingen, dan weet die lieve vrouw zelf niet hoe moeilijk ze het hem maakt. Zeker, er is geld genoeg voor hen beiden, om met meiden en knechten onbekommerd te leven, al zou dat leven nog een heel lang en een heel kostbaar zijn. Maar Honorius heeft zich nu eenmaal tot taak gesteld de arme verloofden te helpen, en hij weet van hoe geweldige betekenis deze practische zielzorg is. Hoe hij op die manier de gemeenschap van dorp en streek sterker maakt en hoe goede, brave families burcht, tempel en kroon van de christenheid vormen.
En het is om dat heilige, zelf verkozen werk te kunnen voortzetten dat hij de tranen van zijn moeder telkens weer trotseert.
Als hij op een heldere Januari-morgen afscheid neemt van zijn moeder is het of een angstig voorgevoel haar bekruipt. Klagelijker dan anders zijn haar pogingen hem op het laatste ogenblik van de reis terug te houden. Maar op de binnenplaats staan de veedrijvers, de twee broers Gabidier, al te wachten, en Honorius heeft zich de gordel met goud reeds