Majesteit der musici
(1997)–Wiel Kusters– Auteursrechtelijk beschermdEen lezing over taal, Toon Hermans en Pé Hawinkels. Met een excursie naar Bertus Aafjes en een verwijzing naar Jonathan Swift
[pagina 6]
| |
2In 1947, het jaar waarin uw school voor het eerst haar deuren openzette en ik het levenslicht aanschouwde, schreef Bertus Aafjes, de latere (sinds 1952) bewoner van kasteel Hoensbroek, in Egypte een reeks van meer dan honderd sonnetten, Het koningsgraf, door de psychiater Anton Kroft getypeerd als de ‘dichterlijke weergave van het komen en weer verdwijnen van een depressie’.!Ga naar eind3 De bundel zet in met lyrische klachten over het gemis van de geliefde.
De tijd is heen
De tijd is heen waarin ik, licht van toon
En snel van geest, de dingen dezer aarde
Loofde en prees of in mijn hart bewaarde
Als de Madonna elk woord van haar Zoon.
Een graazge wei, een wulpse rozengaarde,
Een vlindertje, een vlieg, een anemoon,
Elk kreeg zijn aureool van zichtbaar schoon
Als ik het in mijn liederen verklaarde.
Die tijd is heen, wat gij zijt ver vanhier,
Mijn pareltje, mijn duifje, mijn saffier,
En zonder u gaat al mijn liefde dood;
Waartoe der dingen schoonheid nog geprezen,
Die slechts bestond bij gratie van uw wezen,
Als bij de zon 't ochtend- en avondrood.Ga naar eind4
Nu de geliefde haar schoonheid niet meer doet afstralen op de de ‘dingen dezer aarde’, nu haar afwezigheid de dichter zijn levenslust benomen heeft, is zijn liefde tot de dingen stervende. Hij is niet langer in staat de dingen te prijzen en ze in zijn liederen te ‘verklaren’, te verhelderen, ze zodanig doorzichtig te maken dat hij zijn liefste in en achter hen kon zien. Nu zijn zij betekenisloos, opaak.Ga naar eind5 Ik hoef u niet te zeggen wie hier - wanneer we niet verder kijken dan ‘De dingen’ of ‘De tijd is heen’ - de grotere dichter is, Toon Hermans of Bertus Aafjes (bij alle respect die ik de laatste, een | |
[pagina 7]
| |
van mijn eerste dichters, toedraag). Aafjes' gedicht is vooral toch beschrijvend; het maakt voor mij althans helemaal niets zichtbaar of voelbaar van de ‘zonsverduistering’ die heeft plaatsgevonden. De geliefde is er niet, en nochtans wordt zij volstrekt ongecompliceerd aangesproken met ‘mijn pareltje, mijn duifje, mijn saffier’: volmaakte clichés, aureoolwoorden, niets ‘verklarend’ en niets verduisterend, doorzichtig noch ondoorzichtig. Er staan overigens wel aangrijpende gedichten in Het koningsgraf, die de pijn van gemis zeker voelbaar maken. Het is een van de eerste gedichtenbundels die ik kocht, op 28 augustus 1965 bij Schunck in Heerlen, voor vier gulden vijftig. Ik was achttien jaar en volgde de lessen aan het Zuidlimburgs Avondlyceum, waar de toentertijd aan uw school verbonden heer Dirkx Engels en Engelse literatuur doceerde. Het jaar daarvoor, in 1964, toen Bertus Aafjes vijftig werd, was ik met bus en trein vanuit Spekholzerheide naar Hoensbroek gereisd, naar het kasteel, waar de dichter gehuldigd werd. Vermoedelijk had ik in de krant gelezen dat dit ging gebeuren. Met het gevoel hier onwettig aanwezig te zijn, stond ik er tussen de toehoorders. Ik had heel veel van Aafjes gelezen, ook zijn reisverhalen. Bij die stem op papier hoorde een door lezers nauwelijks te betrappen, reizende gestalte en die wilde ik wel eens in levenden lijve zien. En die stem, die met behulp van een pen gezegd had ‘Ik ben een kleine stem uit de Natuur, / Door haar geschapen om zichzelf te loven’ en ‘Ik werd enkel poëzie, altijd’, wilde ik wel eens horen.Ga naar eind6 Later, tijdens mijn werk, overdag, in het Heerlense Sint Joseph Ziekenhuis zag ik zelfs zijn bloed in een buisje. (Misschien komt het doot de lectuur van Leo Vroman, dichter en onderzoeker van bloed, dat ik dit gegeven memorabel acht. Het is daarom niet minder een feit.) |
|