Majesteit der musici
(1997)–Wiel Kusters– Auteursrechtelijk beschermdEen lezing over taal, Toon Hermans en Pé Hawinkels. Met een excursie naar Bertus Aafjes en een verwijzing naar Jonathan Swift
[pagina 2]
| |
1Vorig jaar heeft Toon Hermans een aantal nieuwe liedjes op cd gezet, en een van de mooiste is ‘De dingen’. De cd waarover ik het heb, Ik zing van het leven, is helemaal opgenomen in een studio, zonder publiek. ‘Als je jarenlang voor volle zalen staat te zingen, is in je eentje zingen in een stille studio een wonderlijke belevenis, een totaal nieuwe ervaring,’ zegt Toon in het tekstboekje. Hij heeft ‘moederziel alleen’ staan zingen, ‘achter glas’. ‘Ik zing... maar ik weet niet voor wie.’Ga naar eind1 Dat is dus heel iets anders dan wanneer een opname in het theater wordt gemaakt, waar de artiest en zijn publiek lijfelijk present zijn, en waar de betekenis van tekst en muziek dus ook duidelijk aanwezig is, niet zozeer als een object van communicatie, maar als het product daarvan. Het is een ervaring die ook schrijvers kennen. In feite is ieder gedicht, elke roman, elk verhaal, elk essay, zoiets als een ongeadresseerde brief, een vorm van flessenpost. En het is juist deze eigenschap, die allereerst de taal, en niet de schrijver met zijn intenties, tot spreken brengt. De taal verwerft in deze situatie een zekere autonomie en vraagt, bij onstentenis van de fysieke auteur, aandacht voor haar eigen ‘lichamelijkheid’. Dat wil zeggen, voor haar ‘materialiteit’, voor de klankkant van de tekens. De woorden worden tot dingen en nemen iets over van de ‘stomheid’ waarmee de dingen om ons heen, de werkelijk stoffelijke objecten, zich aan ons voordoen. In ‘Marc groet 's morgens de dingen’, het bekende gedicht van Paul van Ostaijen, worden de dingen na een nacht van betekenisloze aanwezigheid, opnieuw tot ‘spreken’ gebracht. Dag ventje met de fiets op de vaas met de bloem
ploem ploem
dag stoel naast de tafel
dag brood op de tafel
dag visserke-vis met de pijp
en
dag visserke-vis met de pet
pet en pijp
van het visserke-vis
goeiendag
Daa-ag vis
dag lieve vis
dag klein visselijn mijnGa naar eind2
| |
[pagina 3]
| |
Het jongetje Marc geeft de dingen opnieuw zin, door ze te benoemen en te groeten. Ze zeggen weliswaar niets terug, maar raken als het ware opgeladen met betekenis, betekenis voor de mens. Hoe naïef en voorzichtig, hoe weinig imperialistisch en fundamenteel dichterlijk Marc hierbij te werk gaat, blijkt, denk ik, uit de wijze waarop de namen - de naam ‘bloem’ bijvoorbeeld - zelf toch ook iets klinkklankachtigs, iets dingachtigs bewaren: ‘bloem / ploem ploem’. In ‘De dingen’, het liedje van Toon Hermans, worden de dingen niet aangesproken, door een Toon die hen 's morgens groet, maar gaan de dingen zelf spreken. En de dichter luistert: 'n stoel - 'n kast - 'n ei - 'n ui
weet je dat de dingen spreken
'n keukenla - 'n ouwe deken
'n poef- 'n kruk of 'n fauteuil
ik hoor ze praten allemaal
de kurketrekker en de hamer
en zelfs de stilte in m'n kamer
die spreekt 'n eigen taal
Wat hier gebeurt, is werkelijk schitterend. De dingen die er tot dan toe zo zwijgend bij hebben gestaan, als het gekookte ei dat Toon Hermans een keer met een zwijgend gezicht in het theater imiteerde, die dingen komen in dit liedje aan het woord. Of eigenlijk niet aan het woord. Ik zou moeten zeggen: ‘aan de klank’. Het ‘ei’ en de ‘ui’ spreken zichzelf uit als de diftongen [ij] en [ui] die ze zijn. En hoewel ze op die manier aan het praten slaan, vervaagt hun betekenis. De betekenis verdwijnt en er blijft een zingend klanklichaampje over: even zinloos als het ei en de ui op het aanrecht voor de eenzame dichter - die het van de dingen moet hebben - misschien wel zijn. Het complete woord, samengesteld uit klank èn betekenis, maakt zich voor de helft los van het ding dat het benoemt en valt in zijn zinledigheid samen met de zinledigheid die in het ding ervaren wordt. Nu heeft dat ding geen betekenis meer, maar het zingt in en door de klank waarmee het samenvalt. Ei, ui. Paradoxaal geformuleerd: de dingen gaan ‘spreken’, maar zij delen ons uitsluitend hun stomheid mee. Ze | |
[pagina 4]
| |
worden doorzichtig in hun ondoorzichtigheid; ze gaan klinken in klanken die een zelfde opaciteit bezitten. Wat Toon Hermans - heel intuïtief, denk ik - in zijn liedje doet, is: de dingen scheiden van hun naam - het woord waarmee we gewoon zijn ze aan te duiden - en in deze naam vervolgens ook nog klank en betekenis scheiden. Met klank, zingende, zingbare klank als het armoedig rijke resultaat. ‘De dingen’ is, hoe humoristisch ook, een bijzonder weemoedig liedje. Een liedje over verlies, zoals denk ik ook de laatste strofe zichtbaar, hoorbaar maakt. In ‘De dingen’ klinkt het verlies van een dierbare menselijke aanwezigheid: het verlies van de liefste. Dat verlies wordt door middel van dingen, hun reductie tot namen, tot de klank van hun namen, tot uitdrukking gebracht. Wat ik hier zeg, valt eigenlijk alleen maar goed re staven door te verwijzen niet naar de tekst van het liedje, maar naar de manier waarop Toon Hermans zijn liedje zingt. Het gefluit en de klinkklank (‘tiedelompompom’) waarmee hij begint, zijn lachje, de triller die hij produceert, de snelle opeenvolging van ‘ei’ en ‘ui’, de enigszins vervreemdende nadruk op de klinkers in ‘poef’ (bijna een onomatopee), ‘kruk’ en ‘fauteuil’. En met iets als een reminiscentie aan het gregoriaans achter ‘fauteuil’, quasi-vrolijk geneutraliseerd door iets als ‘roebedepoep’. Achter de laatste woorden van de tweede strofe, waar sprake is van de ‘stilte in m'n kamer’, worden we, geloof ik, nadrukkelijker nog aan gregoriaanse klanken herinnerd. En het effect is bijzonder elegisch, het klinkt als een klaagzang, als een requiem, als een bijna huilen, en het raakt mij tot op het bot. Later horen we hoe het woord ‘trap’ op een zuiver akoestisch ‘trrrrr’ uitloopt. Hoe een vallend ‘blad’ achter het raam tot een treurig ‘blahad’ wordt; en in de herhaling ‘'n blad 'n blad 'n blad, 'n ...’ tot zoiets als ‘... blaten, blaten, blaten’. Hier is iemand ‘moederziel alleen’, ‘achter glas’, als in de studio waar de liedjes moeten klinken zonder dat ze tot iemand in het bijzonder, een aanwezige ander, gericht kunnen worden. (De zuiver functionele aanwezigheid van klankregisseur en geluidstechnicus doet hier niet aan af.) Ik zal ‘De dingen’ niet helemaal langslopen maar het u straks nog een keer laren horen. Wel wil ik nog even iets over de slotregels zeggen, waar het niet meer stoel, kast, ei, ui, keukenla, ouwe deken, poef, kruk, fauteuil enzovoort, zijn die praten, maar ‘'n fototoestel of | |
[pagina 5]
| |
'n brief / 'n lieve naam op 'n kalender’ en ‘de foto's op de schouw’ zijn die spreken: ‘hallo ik ben d'r / heb je mij nog altijd l-i-e-f?’ en ‘ik hou van jou’. Het is duidelijk dat de hier genoemde dingen niet zomaar zinledige dingen zijn, die hun zinledigheid uiten in niet meer dan de klank van hun naam, de klank van de woorden. In een brief, in de daar gestolde woorden, is hoe dan ook de afzender aanwezig, en deze blijkt zich, over de grens van leven en dood heen, te richten tot een concreet iemand, de ander, de in het leven achtergebleven liefste. Het is geen flessenpost! En voor 'n lieve naam op 'n kalender’ geldt iets dergelijks; het gaat hier denk ik over een verjaardagskalender, een kalender die in tegenstelling tot een gewone jaarkalender het cyclische karakter van de tijd visualiseert. Degene van wie de naam hier genoteerd staat, is hoe dan ook ieder jaar weer jarig. En foto's, ja foto's zijn als ding al heel dubbelzinnig: zij evoceren iemand aanwezigheid en afwezigheid op een en hetzelfde moment. In ieder geval hebben zij, anders dan de kurketrekker, hamer, thermometer, bordje pap, hoedje, onderbroekje, rolmops, bitterkoekje enzovoort, een intrinsieke betekenis. Het zijn tekens. Ze verwijzen naar iets - als het een portret betreft: naar iemand buiten zichzelf - en ze komen de kijker tegemoet op het moment dat hij betekenis wil geven aan de afbeelding die zij zijn. Dat besef - een troostend besef - is er des te sterker wanneer men zich daaraan voorafgaand heeft beziggehouden met het luisteren naar een schoen, een tulp, een banaan, of, summum van melancholie, de knopen van zijn gulp. |