Literatuur en ideologie
(1985)–Em. Kummer– Auteursrechtelijk beschermdProust en Ter Braak
[pagina 1]
| |
Hoofdstuk 1
| |
[pagina 3]
| |
1. Voer voor sociologen: de huidige stand van zaken in de algemene literatuurwetenschopElke socioloog van standing, ‘empirisch’ dus, moet het water in de mond stromen, als hij ziet hoe in de jaren zestig en zeventig alom in den lande de Algemene Literatuurwetenschap als instituut vorm gekregen heeft. Er zijn vakgroepen met kroondocenten, stafleden, studenten, programma's en diploma's opgericht, kortom een wetenschappelijk verantwoorde opzet ter bestudering van de literatuur heeft zijn intrede gedaan naast andere taal- en letterkundige instituten. Met een elite die zich in het zweet werkt om zich door zijn vorsende arbeid een stralende reputatie te verwerven ten opzichte van al die andere vakgroepen. Want zij, de literatuurwetenschappers, doen aan theorievorming of aan een andere abstracte vorm van algemeen letterkundig onderzoek, terwijl al die anderen, van Frans en Nederlands bijvoorbeeld, blijven steken in detailwerk. Niet alleen het gedrag van de wetenschappers op dat gebied, hun organisatie, de verdeling van de macht, de statusverstrekkende rituelen, maar ook de vorming van een wetenschappelijke ‘ideologie’, kan de oplettende socioloog rode oortjes opleveren. Er ontstaat zoiets als een gevestigde visie op de materie, gedeeld door een gemeenschap van specialisten die onvoorwaardelijk bepaalde normen en waarden aanhangen, op straffe van doodverklaring als wie dan ook afwijkend gedrag vertoont. Men vindt die hele ideologie terug in handboeken, tijdschriften, artikelen en vooral in reacties op die literatoren die niet volgens deze consensus handelen. ‘Overigens kan ik me niet onttrekken aan de indruk, dat er binnen de systematische literatuurwetenschap een soort van “wildgroei” begint te ontstaan van voorgestelde beschrijvingsmodellen, zonder dat het ene theoretische voorstel inderdaad afgeleid is uit vragen die voortkomen uit de konkrete onderzoeksresultaten, verkregen op grond van een voorgaand | |
[pagina 4]
| |
theoretisch voorstel’,Ga naar eind1. klaagt Marijke Spies. Tja, dit is een probleem van invoeren en bijschaven en daarna vooral van propaganda; het luid en breed verkondigen in alle gespecialiseerde, en als het even kan ook in de niet-gespecialiseerde bladen, van zeer sophisticated modellen, waarvan sommigen zich afvragen wat je daar in 's hemelsnaam mee moet doen, krijgt op de lange duur effect. ‘Dan zal de eenheid zich in de veelheid voltrekken’, een formule die 't altijd goed doet. Maar waar 't om gaat, de kern van de ideologie, is het begrip van ‘wetenschappelijkheid’: narratologie, codering, structuur, periodisering, niets kan serieus opgevat worden als er niet het etiket ‘wetenschap’ op staat. Tot voor kort kwam dat meestal neer op wat men het kritischrationalisme noemt: er moet bij het leven gefalsifieerd worden. Voor lbsch en Fokkema bijvoorbeeld liggen de zaken heel eenvoudig: geen artikel, geen bewering is er te vinden of de structuralistisch-Popperiaanse meetlat komt eraan te pas. De literator die niet aan hun eisen voldoet, gaat met een minachtend gemekker de ‘Staiger’-hoek in; wie daarentegen in de verste verte doet vermoeden dat in zijn geschriften tussen de regels door de namen van Lotman of Popper ingevuld kunnen worden, verwerft alle instemming. Ik kom daar nog uitgebreid op terug. Met Mooij liggen de zaken iets anders. Als wiskundige, logicus, estheticus en literatuurfilosoof belichaamt hij als geen ander de ‘wetenschap’ en de woorden die uit zijn mond vallen vormen het manna van de vakideologie. Nu gaat Mooij wel een heel eind mee met opvattingen zoals die geponeerd worden door Popper, maar dit betekent niet dat hij opvattingen die daarmee in strijd zijn, hard zal aanvallen: elk probleem wordt onderverdeeld, elke onderverdeling krijgt de nodige subonderverdelingen, en dan komt een uitspraak waarin wel een of andere keuze wordt gesuggereerd, maar dan één van iemand die op de punten van zijn tenen over een vloer van verse eieren loopt. Mooij zal onmiddellijk toegeven dat een andere benadering eveneens zou kunnen gelden, hoewel niet | |
[pagina 5]
| |
helemaal, maar als je alles goed afweegt, niet over één nacht ijs gaat, nog 's goed nadenkt en geen overhaast besluit neemt, het best zou kunnen dat alle benaderingen enigszins verdedigbaar zijn. Voor zover ik 't kan overzien, is hij achteraf bekeken, met alle voorbehoud, kritisch-rationalist. In ieder geval is hij niet uitgesproken tegen. Met Van Dijk, een andere coryfee, moet je er bliksemsnel bij zijn, wil je een momentopname krijgen van 's mans aandeel in het vak. Hij is voordat je oef kunt zeggen de hoek al om, op weg naar een nieuw ‘paradigma’, zoals dat tegenwoordig heet. Net groene zeep, maar harde wetenschap bedrijft-ie, daar is geen twijfel over mogelijk. Blijft over Bronzwaer, waar ik geen touw aan kan vastknopen: ‘met deze laatste uitspraak wil ik me niet als tegenstander van het kritisch-rationalisme gebrandmerkt zien: het is, dunkt mij, in principe onmogelijk die positie in te nemen.’Ga naar eind2. schrijft hij in ‘De humanisering van de vertelinstantie’. Dit in verband met de relatie tussen literatuurwetenschap en literatuur, waarbij hij dan, als ik 'm goed begrijp, elk gebied in zijn waarde wil laten zonder bij de anderen, de echte wetenschappers, achter te blijven. Dat levert heel curieuze uitspraken op. | |
1.1 Het verstoorde mierennestOp 8 december 1978 houdt Karel van het Reve in de Hooglandse Kerk te Leiden een lezing die als titel krijgt: Literatuurwetenschap: het raadsel der onleesbaarheid. Wat hij te vertellen heeft is niet mis. Als een stoomwals dendert hij over 't vak heen. Zijn kritiek komt in het kort op het volgende neer: - De presentatie: de meeste werken zijn slecht geschreven en kenmerken zich door een onbegrijpelijk jargon. - De pretentie: de ALW-ers streven naar erkenning en doen gewichtig: ‘Zij dringen dat (vak, Em.K.) vaak op aan mensen die er niet om gevraagd hebben, zij willen tentamens in hun vak verplicht stellen, zij willen uitbreiding van het aantal uren, aan hun vak besteed (...) Zij menen trouwens geloof ik oprecht dat men een vak bevordert door er meer uren college in te geven, en dat de | |
[pagina 6]
| |
bloei van een vak kan worden afgemeten aan de voor dat vak uitgetrokken posten op de rijksbegroting.’Ga naar eind3. - De resultaten: zijn van een treurige banaliteit. Specifieke onderzoeksobjecten van de ALW, zoals symbolen, vertellersinstanties, tijdsmodellen en interpretaties, leveren niets op dat de moeite waard is. Voor het enige belangrijke probleem voor de literatuur - wat maakt het ene boek beter dan 't andere - heeft ze geen oplossing. Haar onderzoeksresultaten vertellen met andere woorden niets over waardeoordelen. - De wetenschappelijkheid: de literatuurwetenschap levert uitspraken op die niet gefalsifieerd kunnen worden, en bovendien houdt ze zich bezig met ‘definiëren’, twee punten die binnen de Popperiaanse leer eike groei van kennis verhinderen. Maar Van het Reve uit niet alleen kritiek op de ‘vakideologie’ en de institutionalisering van de ALW, hij somt ook nog een aantal namen op van wetenschappers die zich druk hebben gemaakt over al die droeve dingen: Lotman, Söteman, Fokkema, Kunne-Ibsch, Maatje en Meyer. Het interessante is dat hij de fundamentele vakideologie grondig wil aantasten, zoals die zich de laatste jaren met de groei van het vak gevormd heeft. En Van het Reve bestrijdt ze met hun eigen wapens: het hypothetisch-deductief model, firma Popper! In een ander opstel verduidelijkt hij zijn standpunt op een nog veel hardere manier: ‘Ik begrijp trouwens de houding van mijn tegenstanders jegens Popper niet. Zij lezen hem, zij waarderen hem, maar tegelijkertijd waarderen zij laat ons zeggen Freud, of Lukács, of Husserl. Als Popper iets waard is, dan volgt daar toch uit dat lieden als Freud of Husserl of Lukács niet iets waard zijn?’Ga naar eind4. De reacties op Van het Reve's lezing lopen, zoals een ieder zal begrijpen, nogal uiteen, van grote vreugde, diepe droefheid tot onderdrukte woede. Voor de empirisch-socioloog is het niet alleen van belang dat de betrokken wetenschappers zich nu bloot moeten geven en hun gedrag en opvattingen buiten het kringetje van ingewijden moeten rechtvaardigen, maar ook dat de kloof tussen wetenschap en literaire kritiek in dag- en weekbladen duidelijk zichtbaar wordt. Twee literaire instellingen die op verschillende | |
[pagina 7]
| |
niveau's werken, maar toch via hun object met elkaar te maken hebben. Van alle reacties op de stellingen van Van het Reve wil ik slechts ingaan op het antwoord van Gomperts, omdat dat mij het meest relevant lijkt voor de discussie. | |
1.2. Het juiste antwoordIn oktober 1979 publiceert Hans Gomperts Grandeur en misère van de literatuurwetenschap als antwoord op de rede van Van het Reve. Comperts neemt alle tijd om eens goed uit te leggen waarin Van het Reve gefaald heeft, terwijl hij tegelijkertijd zijn eigen visie op het vak geeft. Zijn aanval op Van het Reve is frontaal en efficiënt. Gomperts begint met de constatering dat Van het Reve's wetenschapsopvatting nogal beperkt is, zo niet verouderd. Hiermee neemt hij stelling binnen de methode-strijd en noemt hij Poppers opvattingen een geval van ‘naïef falsificationisme’; daartegenover stelt hij het verfijnde falsificationisme van Lakatos, waarmee de laatste de volgens sommigen irrationalistische paradigma-theorie van Kuhn heeft proberen te ontkrachten. En terecht voert Gomperts de uitspraak van Lakatos aan, die zegt dat in de praktijk falsificaties in heel veel gevallen aanvaard worden zonder dat dat leidt tot het opgeven van de theorie. ‘De wet wordt dan helemaal niet gefalsifieerd en ingetrokken (...), maar juist gesauveerd.’Ga naar eind5. Uiteindelijk kan men, vindt Gomperts, de definitie van wetenschap zo opstellen als men zelf wil. Lakatos' bedoeling is te onderzoeken hoe je theorieën die door hun eigen aard niet gefalsifieerd kunnen worden, toch wetenschappelijk kunt noemen; dat geldt met name in gebieden waar niet gelogen kan worden, zoals Van het Reve zou zeggen, en waar geen voorspelbare uitspraken mogelijk zijn. De literatuur behoort tot zo'n gebied waarin geen enkele voorspelling mogelijk is. Toch kan ook de studie van de literatuur zeer onthullend werken en inzicht verschaffen in menselijke problemen. Deze inzichten zijn niet minder belangrijk dan die van de andere | |
[pagina 8]
| |
‘wetenschappen’. Om aan te tonen dat de literatuurwetenschap, hoewel zij geen falsifieerbare uitspraken kan doen, toch ‘wetenschap’ genoemd kan worden, herneemt Gomperts de oude tweedeling tussen natuurwetenschap en geesteswetenschap. Natuurwetenschappen zijn nomothetisch, de beoefenaars daarvan proberen wetten te formuleren, causale verbanden op te sporen, falsifieerbare uitspraken te doen; geesteswetenschappen zijn ideografisch, hebben betrekking op het unieke, vereisen een andere methode en komen tot een ander soort uitspraken. Om te voorkomen dat juist deze indeling een soort van nominalisme in de hand werkt (het ergocentrisme waarmee uitsluitend één enkel werk op zichzelf beschouwd moet worden en waardoor elke relatie tot het wetmatige afgebroken wordt) voert hij een derde type ‘wetenschap’ in: de semiotiek. Deze wetenschap is dan de verticale lijn op de horizontale as nomothetisch-ideografisch. Onder semiotiek verstaat Gomperts de discipline die taal, ritueel, mythe, gedrag, etcetera bestudeert waaraan op grond van een ‘code’ zin kan worden gegeven. Een bepaald gedrag, een ritueel, een woord heeft voor de ingewijde een welomschreven betekenis en krijgt daardoor een algemeen karakter. De literatuur behoort eveneens tot een tekensysteem. Ze bevat taal, mythe, symbool, gedrag, etc. en vraagt derhalve om duiding. De schikking van al die tekens is zodanig dat zij het werk tot iets unieks maken. Vandaar dat we met literatuur op twee niveau's werken: 't Ideografische (we proberen in te voelen wat de auteur bedoeld heeft, waarbij termen als empathie en introspectie relevant zijn) en 't intersubjectieve (het ‘unieke’ zal op de een of andere manier nader bepaald dienen te worden; de gecodeerde tekens moeten volgens algemene principes geduid worden). En dat alles kan onder het begrip Verstehen gerangschikt worden als kenmerkend principe van de literatuurbenadering. Bij Gomperts zijn interpretatie en tekstanalyse van groot belang en in eerste instantie gericht op de intentie van de tekst. Daarnaast vinden we bij hem een uiterst zuinig gebruik van de zogenaamde ‘metataal’, en een afwijzing van pseudo-wetenschappelijke | |
[pagina 9]
| |
modellen die van banaliteiten aan elkaar hangen. Het aardige van zijn verdediging van het vak ALW ligt niet alleen in zijn rake aanval op het betoog van Van het Reve, maar ook in de consequenties van zijn opvattingen die door de ALW-ideologen niet met luid applaus begroet zijn. |
|