te spreken. Laten we het op het laatste houden. Ik vind alleen dat verdacht een naar woord, maar verder kan ik me dat misverstand wel voorstellen. Klanken als de ö van Köln, al die woorden met een sj: sjoen, sjlaope tegenover Duits schlafen, plus tientallen woorden die we gemeen hebben met het Duits. In een van mijn gedichten (bundel Platlandj) suggereer ik zelfs dat dat haat oproept, die kaalgesjaore wäörd wie bao bald heim en wie en wies.
Dat wie is een veelzijdig woord, betekent: als, hoe en toen. Over allerlei (en de juiste?) betekenissen van bald (gauw onder meer) en bao (bijna, maar niet van plaats, meen ik) zal ik het verder maar niet hebben, en wies (Duits bis) is tot. Allemaal woorden die ik heim geleerd heb. Hebben mijn ouders die dan uit het Duits overgenomen? Of grootje?
Nee natuurlijk. Die woorden worden al eeuwenlang gebezigd tussen Maas en Rijn. Woorden vaak die het Nederlands niet of niet meer heeft. We noemen dat erfwoorden: van de voorouders geërfd. En die voorouders waren meestal geen Nederlanders.
Duitsers dus? Ach, dat is maar een woord, dat we nog hebben in eine get verduutsje: duidelijk maken (oorspronkelijk: in de taal van het volk vertellen, niet het Latijn). En Engelsen hebben het over the Dutch (betekent ook Duits) als ze Hollanders bedoelen. Ik bedoel: om een taal te doorgronden moet je weet hebben van de wederwaardigheden van de mensen die die taal spreken. Welnu: Limburg is buiten Flevoland natuurlijk de jongste Nederlandse provincie. Het gebied waar nu Limburgs gesproken wordt was eeuwenlang versnipperd. Toen in 1648 de Republiek der Verenigde Nederlanden ontstond (en de Hollandse dialecten langzamerhand uitgroeiden tot het officiële Nederlands), bleef het grootste deel van het huidige Limburg bij Spanje. Later - tot 1794, begin van de Franse tijd - hoorden bijna heel Midden- en Noord-Limburg tot het keizerrijk Oostenrijk of het koninkrijk Pruisen. We noemen het gebied aan de andere kant van de päöl niet voor niets Pruses.