| |
| |
| |
Nawoord
De feiten
Dat mens en wereld door God geschapen zijn, zoals de joodse profeet Mozes dat in het eerste bijbelboek Genesis beschrijft, daaraan twijfelde geen enkele middeleeuwer. Evenmin als aan de zondeval van Adam en Eva, het eerste mensenpaar. Deze voor het menselijk geslacht rampzalige gebeurtenis had, naar men op basis van het Oude Testament had uitgerekend, 5199 jaar voor de geboorte van Jezus van Nazareth plaatsgevonden: één moment van onbedachtzaamheid kan maken dat men eeuwig schreit. De gevolgen bleven namelijk niet beperkt tot de overtreders zelf, maar golden ook voor al hun nakomelingen. Vandaar het begrip erfzonde. Door geboren te worden deelde elk mens mee in de straf die Adam en Eva over zichzelf afgeroepen hadden met het overtreden van Gods gebod: niet te eten van de Boom van de Kennis van Goed en Kwaad.
Maar laten wij bij het begin beginnen en de middeleeuwse visie op de gebeurtenissen volgen, die nog wel eens afwijkt van de ‘onze’.
Toen de schepping nog geschapen moest worden, heerste God in de hemel en werd daar gediend door Zijn engelen. Wat immers is een heerser waard zonder paleis en hofhouding? Op een zekere tijd achtte God het moment gekomen. De Zoon boetseerde naar Zijn beeld en gelijkenis de mens uit aarde en de Vader blies er de ziel in. Daardoor was de mens zijn Schepper meer nabij dan de engelen die Hem dienden, en zou hij volgens Gods heilsplan in de hemel een plaats gaan innemen tussen Hem en Zijn engelen in.
Voor sommige engelen was deze gang van zaken een onverteerbare schending van het anciënniteitsbeginsel. Zij kwamen in opstand. Ze kozen Lucifer tot aanvoerder en leverden slag
| |
| |
met de loyalisten onder leiding van de aartsengel Michaël. De dissidenten werden vernietigend verslagen en voor eeuwig uit de hemel verdreven. Zij werden gevallen engelen, ofte wel duivels. De hel werd hun nieuwe verblijfplaats en uitvalsbasis, een onderaardse folterkelder, die even gruwelijk was als de hemel schitterend.
In de hel zwoeren de duivels wraak. Zij zouden zich wreken, en wel op de mens, de oorzaak van hun val. Maar hoe? Gelukkig voor de duivel voelde de eerste mens zich al snel eenzaam. Omdat hij zich tot dan toe voorbeeldig gedragen had, beloonde zijn Schepper hem met een vrouw. Eèn rib uit zijn lijf die hem duur kwam te staan.
Eva beschikte als vrouw niet over dezelfde lichamelijke en geestelijke vermogens als haar man Adam. De duivel wist dat. Daarom zag hij af van een frontale aanval op Adam en maakte hij een omtrekkende beweging via Eva. Met behulp van de slang verleidde hij Eva de verboden vruchten te plukken. En toen zij Adam daarmee confronteerde, zag deze zich voor een akelig dilemma geplaatst: moest hij kiezen voor de onzichtbare Heer of de buitengewoon zichtbare Eva. Zijn hart won het van zijn hersens, zijn lust van zijn loyaliteit.
Dat God vervolgens in toorn ontstak en hun de poort van het Paradijs wees, kwam de middeleeuwer uiterst redelijk voor. Trouw is niet iets waarmee je kunt schipperen. Trouw ben je of je bent het niet. Maar dat in hun voetspoor vervolgens alle mensen verdoemd zouden worden, dat ging weer wat ver. Daarom liet de Heer via Zijn engel weten dat er ooit een eind aan Zijn gramschap zou komen, en dat de mens uiteindelijk verlost zou worden.
Ruim vijfduizend jaar later was het zover. Eerst werd door het onvruchtbare echtpaar Joachim en Anna op 8 december Maria onbevlekt ontvangen. Exact negen maanden later, op 8 september, werd zij geboren. Als dank wordt het meisje op driejarige
| |
| |
leeftijd, als ze definitief van de borst af is, naar de tempel gebracht om daar als tempelmaagd op te groeien.
In de tempel is Maria een lichtend voorbeeld voor haar leeftijdgenootjes. Zij brengt haar dagen door met het maken en onderhouden van versieringen, godsdienstonderwijs en heel veel bidden. Het voedsel dat zij van de priesters krijgt, deelt zij uit onder de armen. Zelf eet zij hemelse spijs die haar dagelijks door engelen gebracht wordt.
Als Maria op veertienjarige leeftijd geslachtsrijp wordt, moet zij de tempel verlaten. De andere meisjes worden volgens aloud gebruik uitgehuwelijkt. Maria echter vraagt om dispensatie. Zij wil haar maagdelijkheid niet prijsgeven. Dank zij een wonder wordt Jozef, een oude timmerman, evenals Maria uit het geslacht van koning David, aangewezen als haar verloofde. Terwijl Jozef in Bethlehem voorbereidingen voor hun huwelijksfeest treft, begeeft Gods engel Gabriël zich naar Nazareth, waar Maria verblijft, en brengt haar op 25 maart de boodschap dat de Heer haar uitverkoren heeft om Zijn Zoon te dragen.
Amper vijftien jaar oud bevalt zij op 25 december van het jaar o van onze jaartelling van Jezus.
Vanaf dertigjarige leeftijd trekt Jezus drie jaar lang met twaalf discipelen het land rond. Zijn boodschap, namelijk dat de verlossing nabij is, wordt niet begrepen door het joodse volk dat zucht onder de Romeinse bezetting. Omdat de joden zich de verlossing in déze wereld voorstellen, weigeren zij in Hem de beloofde Messias te zien. Ze laten Hem door het bevoegd Romeins gezag om het leven brengen en bewerkstelligen daardoor de geprofeteerde verlossing. Immers God kon alleen met de mens verzoend worden als Hijzelf uit vrije wil als mens geofferd zou worden.
De zaterdag na Goede Vrijdag, waarop de kruisdood plaatsvond, brak Jezus de poort van de hel open en verloste Hij alle zielen van het Oude Testament. Een dag later, met Pasen, ver-
| |
| |
rees Hij. Veertig dagen lang vertoonde Hij zich op aarde om vervolgens ten hemel te varen. Veertien dagen daarna zond Hij Zijn Heilige Geest, het pinksterfeest.
Na de dood van haar Zoon leefde Maria nog twaalf jaar, zoals wij kunnen lezen in een apocrief levensverhaal dat geschreven zou zijn door haar pleegzoon, de evangelist Johannes. Daarna werd ook zij ten hemel opgenomen en met haar Zoon verenigd.
Dank zij haar bijzondere band met God kon Maria nu de mensheid een tweede weldaad bewijzen door als advocaat van de mensheid op te treden toen Mascheroen, de procureur van de duivels, de verloste zielen terugeiste.
Volgens Mascheroen, zelf voor eeuwig verdoemd, was het in strijd met Gods Rechtvaardigheid dat de mens vergeving zou krijgen. In de optiek van de middeleeuwer is de strafmaat voor een vergrijp recht evenredig aan de status van degene jegens wie het vergrijp gepleegd wordt. En aangezien God de Allerhoogste, de Oneindige en de Eeuwige is, kan er ‘logischerwijs’ geen einde aan die straf komen.
Toen Gods Rechtvaardigheid op het punt stond de duivel in het gelijk te stellen, en de mens dezelfde straf als de duivel te geven, toonde Maria haar Zoon de buik die Hem gedragen had en de borsten die Hem hadden gezoogd. Hiertegen was zelfs Gods Rechtvaardigheid niet opgewassen en zo zegevierde Gods Genade.
| |
De traditie
De middeleeuwen beginnen met de ineenstorting van het Romeinse Rijk in de tweede helft van de vijfde eeuw. Tot en met de eerste eeuw van onze jaartelling oppermachtig over de mediterrane wereld en West-Europa ging het langzaam maar zeker aan zichzelf en aan invallende volken ten onder. De neergang ging gelijk op met de introductie van een nieuwe godsdienst
| |
| |
die zijn oorsprong vond in het wingewest Palestina. Na de dood van hun leermeester zwermden Zijn leerlingen over de wereld uit en kwamen ook in Rome, waar hun prediking vooral gehoor vond onder de zwaksten van de samenleving, de slaven.
Al snel wekten de christenen de irritatie van de machthebbers van Rome op door hun afwijkend gedrag en hun weigering deel te nemen aan de cultus van de keizer en de (af)goden. Vanaf Nero (keizer van Rome van 54-68) waren zij het slachtoffer van zware repressie en bij tijd en wijle van gruwelijke vervolgingen, maar hun getal groeide tegen de verdrukking in. In de loop van de derde eeuw oefende het christendom zo'n grote aantrekkingskracht uit op ‘drop-outs’ uit de Romeinse adellijke bovenlaag dat het zijn status als slavengodsdienst verloor en onder Constantijn de Grote tot staatsgodsdienst verheven werd.
Het christendom werd door de Romeinse soldaten naar Gallië geëxporteerd, en kreeg met name in Zuid-Frankrijk vaste grond onder de voeten. Daar slaagde de Gallo-Romeinse bovenlaag erin zich onder het nieuwe Frankische regime om te scholen tot een priesterkaste, waardoor de verworvenheden van de antieke beschaving, weliswaar in monnikspij, min of meer bewaard bleven.
Het Romeinse christendom sloeg al snel een eigen weg in die niet alleen (sterk) afweek van de joodse traditie maar gaandeweg ook van de Oostromeinse kerk, de huidige Grieks Orthodoxe kerk. De taal speelde in deze scheiding geen onbelangrijke rol. Naarmate het Romeinse Rijk ineenstortte, nam de kennis van het Grieks en daarmee van de Griekse traditie (die dichter bij het ‘oorspronkelijke’ christendom staat) af. Rome, waar de belangrijkste apostelen Petrus (de eerste paus) en Paulus (de ideoloog) begraven lagen, werd hét zwaartepunt. Het christendom werd ‘Rooms’, en in de hemel sprak men Latijn.
Klassiek geschoolde redenaars die zich tot het christendom bekeerd hadden - de vier belangrijkste: Ambrosius (ca. 340-397), Augustinus (354-430), Hieronymus (ca. 347-420) en Gre- | |
| |
gorius de Grote (540-604) noemt men de kerkvaders - bogen zich over de bijbel en destilleerden uit de evangeliën een methode van tekstinterpretatie, waarmee personen en gebeurtenissen in het Oude Testament gezien werden als voorspellingen die in het Nieuwe Testament vervuld werden. Men noemt dit de ‘allegorische’ of‘typologische’ duiding.
Zo kon men terugredenerend ‘bewijzen’ dat Maria een omgekeerde Eva was. Waar Eva zondigde door ongehoorzaamheid en wellust moest Maria als ‘geneesmiddel’ dus absoluut gehoorzaam en maagdelijk zijn. Daartoe werd zij in staat geacht door haar natura, haar adellijke inborst, en haar nutritura, de hemelse spijs die zij ontving. Omdat Maria ongedaan maakte wat Eva misdreven had, groette de engel haar met ‘Ave’, wat zowel het omgekeerde van Eva is, alsook in het Latijn ‘zonder pijn’ betekent. Baarde Eva voor straf haar kinderen in pijn, Maria beviel pijnloos en bleef maagd, zoals het braambos brandde zonder te verkolen.
Desondanks bleven er vele gaten in de biografie van de Heilige Familie zitten. Diverse auteurs hebben om die hiaten te vullen teksten geschreven en die toegeschreven aan nieuwtestamentische ooggetuigen. Wij noemen die teksten apocrief of nietcanoniek. Voor de middeleeuwer waren ze echter waar. Ze werden door kerkelijke auteurs als Petrus Comestor (†1179) in diens Historia scolastica en vooral in de Legenda aurea van de Genovese aartsbisschop Jacobus de Voragine (ca. 1227-1298) naadloos verwerkt in de orthodoxe overzichten van de bijbelse geschiedenis. Pas met de bijbelse humanisten als Erasmus (1469-1536) die teruggingen naar de grondtekst(en) van de bijbel ontstond het canonieke beeld dat ‘wij’ nu hebben.
| |
Het middeleeuws religieus toneel
Toneel is een typisch stedelijke vorm van literatuurbeoefening. De oudste middeleeuwse volkstalige toneelstukken komen uit
| |
| |
Noord-Frankrijk en brengen vaak cruciale episoden uit de heilsgeschiedenis op de planken. De gangbare theorie is dat het religieuze drama in de kerk ontstaan is, maar al snel naar buiten de kerk verplaatst werd vanwege de dolkomische component die al spoedig in het toneelspel werd geïntegreerd, en die ook in de Bliscapen terug te vinden is.
Over de auteurs en de acteurs weten we weinig, over de opvoeringspraktijk tasten we grotendeels in het duister. Zeker lijkt dat religieuze broederschappen en gilden, de voorlopers van de latere rederijkerskamers, aan de basis van dit soort toneelstukken stonden en zich mede op deze wijze naar de stedelijke bevolking manifesteerden. Zo'n genootschap huurde een facteur in om een tekst te schrijven die was toegesneden op het spelersmateriaal.
Het toneel kon een eenvoudig plankier of schavot zijn, maar ook - zoals in de Bliscapen - meerdere etages bevatten. Het kon enkelvoudig zijn, het kon ook verschillende tonelen beslaan.
Maar er was meer te zien en te horen. Van tijd tot tijd werd het spel onderbroken - bij voorbeeld om toneel- en decorwisselingen mogelijk te maken - en werden ter contemplatie voorstellingen getoond, de zogenaamde toghen. Daarnaast werd er - zoals in de Bliscapen - veel gemusiceerd en gezongen. Men had geen haast, zo'n voorstelling kon uren duren.
Hierbij moeten we bedenken dat de stof, dat wil zeggen datgene waar het toneelstuk over handelt, door en door bekend was. In woord en beeld, in het groot als wandschildering in de kerk, in het klein als miniatuur in een getijdenboek. De aandacht van het publiek ging dus niet uit naar het verhaal, maar naar de zorg en de inventiviteit waarmee details werden uitgewerkt en ingekleurd.
| |
| |
| |
De Bliscapen
De literatuurgeschiedenis rekent de twee toneelstukken die in deze Griffioen vertaald zijn tot de mysteriespelen, en wel omdat ze geloofsmysteries dramatiseren: het mysterie dat Maria zwanger en moeder werd van Gods Zoon zonder haar maagdelijkheid te verliezen, en het mysterie dat zij met ziel én lichaam ten hemel werd opgenomen.
De twee bewaard gebleven Bliscapen maken deel uit van een cyclus van zeven die van 1448 tot 1566 (het jaar van de beeldenstorm) ononderbroken te Brussel werden opgevoerd, aanvankelijk op het plein voor de Zavelkerk. In die Zavelkerk namelijk werd een Mariabeeld bewaard dat in 1348 door de Antwerpse spinster Beatrijs Soetkens uit haar woonplaats ontvreemd was en dat via miraculeuze omzwervingen in Brussel terecht was gekomen. Rond dit Mariabeeld ontstond een cultus die door het schuttersgilde georganiseerd werd. Op de zondag voor Pinksteren vond een groots opgezette ommeganc (processie) plaats, waarbij ook de belangrijkste gebeurtenissen uit het leven van Onze Lieve Heer en de Heilige Maagd in tableaux vivants werden uitgebeeld. De ommeganc vond 's morgens plaats, 's middags werd een toneelstuk opgevoerd, zeer waarschijnlijk een Maria-spel.
Toen het eeuwfeest naderde besloot het stadsbestuur van Brussel dit feest te adopteren en te patronizeren, om meerdere redenen.
Om te beginnen voerde het stadsbestuur een zeer bewuste politiek om de band tussen de Bourgondische hertogelijke dynastie en de stad Brussel te verstevigen. Er was de stad alles aan gelegen het hof binnen de stadsmuren te houden. Vandaar ook dat de Brabantse hertogen nadrukkelijk in de prologen worden opgevoerd.
Tegelijkertijd waren dit soort manifestaties een schitterend middel om de banden met de eigen bevolking aan te halen. Er
| |
| |
was namelijk nogal wat sociale onrust. Het Bourgondische hof kostte de stad handenvol geld, dat voornamelijk werd binnengehaald door het heffen van accijnzen op de eerste levensbehoeften. Het waren zeker niet de sterkste schouders die de zwaarste lasten moesten dragen.
Ten slotte trokken deze vormen van uiterlijk vertoon van heinde en ver bekijks en al die toeschouwers brachten een hoop geld in het laatje. Bewaard bleef een ooggetuigen verslag van de ommeganc van 1556 van de hand van Calvete de Estrela, hoveling uit het gevolg van Karel de Vijfde en Philips de Tweede, die zich diep onder de indruk van het schouwspel toonde. Commercieel was het dus een slimme zet van het stadsbestuur deze volksdevotie grootschalig uit te baten.
De hier vertaalde Eerste en Zevende Vreugde zijn bewaard gebleven in twee van oorsprong Brusselse handschriften, op perkament geschreven kort.na 1450, die nu bewaard worden in de Koninklijke Bibliotheek Albert 1 te Brussel (signatuur iv 192 en ii 478). Van de Eerste Bliscap is ook een op papier geschreven fragment overgeleverd (Leuven, U.B., zonder signatuur) dat qua tekst nagenoeg identiek is, maar nevenpassages weglaat en toevoegt. Dit wijst erop dat de Bliscapen aan redactionele ingrepen van creatieve regisseurs onderhevig waren.
Overigens vormen deze Bliscapen zeker niet de enige verwoording c.q. verbeelding van Maria's vreugden. Ook in (berijmde) gebeden en in de schilderkunst (zie het omslag) vindt men vele getuigenissen van de geliefdheid en bekendheid van dit thema.
| |
De bronnen
De auteur van de Bliscapen heeft vooral gebruikt gemaakt van Dat Leven ons Heren Jhesu Cristi, alias het pseudo-Bonaventura-Ludolfiaanse Leven van Jezus, de Legenda aurea van de do-
| |
| |
minicaan Jacobus de Voragine (ca. 1227-1298), en de fameuze Maria-preken van de cisterciënzer abt Bernardus van Clerveaux (1090-1153). Deze bronnen waren in de volkstaal voorhanden en makkelijk bereikbaar.
| |
De auteur
Er is geen enkele reden te veronderstellen dat de auteur - de gangbare mening is dat beide stukken van één hand zijn - een geestelijke was. Te meer niet daar hij in de Eerste Vreugde onverholen kritiek op de priesterstand laat leveren door de buren van Joachim. Daarmee is echter geen antwoord gegeven op de vraag wie of wat hij dan wel was. In elk geval een rederijker, dat wil zeggen een auteur die dichtte volgens de poëticale conventies die in Noord-Frankrijk ontstonden aan het eind van de veertiende eeuw en die zich kenmerkten door zeer gekunstelde rijm- en verstechnieken.
| |
De vorm
Beide Bliscapen zijn een staalkaart van verstechnische virtuositeit. In de inleiding van de editie-Beuken (1973) vindt men een volledige inventarisatie van de vers- en strofevormen. In de handschriften worden deze poëticale capriolen nauwelijks gemarkeerd. Wel bevatten zij leestekens, die als hulpmiddel bij de voordracht dienst kunnen hebben gedaan. In onze vertaling zijn de rondelen en liederen afwijkend van de ‘normale’ dialogen gezet.
De Bliscapen zijn niet opgebouwd uit bedrijven en kennen geen strakke structuur. We zien hoe het verhaal zich in de tijd voltrekt, waarbij het toneel nu eens hier, dan weer daar is. Meestal op aarde, soms in de hemel, af en toe in de hel. Van tijd tot tijd wordt er door naamloze personages, meestal drie in getal, commentaar op de gebeurtenissen geleverd. De wisseling
| |
| |
van bedrijven wordt meestal aangegeven door middel van een regie-aanwijzing. Waar de tekst geen regie-aanwijzing heeft, maar waar ons inziens toch sprake is van een ‘overgang’, hebben wij dat aangegeven met ***.
Natuurlijk behoren de Bliscapen tot het serieuze toneel, maar dat betekent niet dat er niets te lachen viel. Regelmatig moeten de toeschouwers schuddebuikend van het lachen naar pure slap-stick gekeken hebben. In de Eerste Bliscap is met name de dialoog tussen Adam en Eva die voorafgaat aan de zondeval onverholen geestig. De Zevende Bliscap telt diverse komische scènes: de luchtreis van de apostelen in een wolk naar het huisje van Maria, Maria's aanvankelijke weigering hen binnen te laten, de donderpreek van Lucifer, de confrontatie van de duivels met de aartsengel Michaël, en de aanval van de joden op de begrafenisstoet met de kist van Maria.
| |
Opvoering en decor
De opvoering van beide Bliscapen zal het nodige ‘kunst- en vliegwerk’ met zich meegebracht hebben.. De hoofdhandeling zal zich ‘par terre’ hebben afgespeeld. Daaronder moet een toneel zichtbaar geweest zijn dat dienst deed als de hel. Ook moet er een boventoneel geweest zijn dat de hemel voorstelde. Het is aan de fantasie van de lezer om zich voor te stellen hoe de engelen afdaalden naar de aarde, hoe de apostelen in een wolk over het toneel verplaatst werden, en met welk een misbaar en in wat voor een uitdossing de duivels zich vanuit de hel naar de aarde en de hemel zullen hebben begeven.
De allegorische personages zullen herkenbaar geweest zijn aan een attribuut. Zo suggereert de tekst dat Barmhartigheid herkenbaar was aan een pijl in haar borst, en Rechtvaardigheid aan een weegschaal. Maar het was evenmin ongebruikelijk dat de acteurs van allegorische personages hun naam op de borst droegen.
| |
| |
De musici en zangers zullen hun eigen podium gehad hebben, misschien zelfs meer dan één, zodat zij tegen elkaar in konden zingen en spelen. Uit de regie-aanwijzingen blijkt dat zij vooral in actie kwamen bij toneelwisselingen.
| |
De vertaling
De Bliscapen zijn niet geschreven om gelezen maar om bekeken en beluisterd te worden. Het moet de uitdrukkelijke bedoeling van de auteur geweest zijn het publiek te imponeren. Verstechnisch haalt hij alles uit de kast. Ronduit virtuoos vlecht hij de monologen en dialogen in gevarieerde strofen. Voor de hedendaagse lezer is dit soort taaikunst allesbehalve licht verteerbaar. Niet alleen moet hij de variaties in versbouw en rijmschema kunnen zien en waarderen, ook moet hij ‘het verhaal’ uit het literaire vlechtwerk van versvormen en rijmwoorden kunnen lichten. De vertaler heeft het in zekere zin nog moeilijker. Veel rijmwoorden die op het eerste (en tweede) gezicht niet misstaan, blijken heel moeilijk in hedendaags Nederlands om te zetten. Hoe zeer wij ook geprobeerd hebben de middeleeuwse tekst zo getrouw mogelijk weer te geven, om wille van de leesbaarheid hebben wij de ingewikkelde structuur van de tekst moeten vereenvoudigen. Het is dus absoluut niet zo dat met deze Griffioen het origineel ongelezen kan blijven. Integendeel, wij hopen dat door onze vertaling meer lezers de confrontatie met de oorspronkelijke dichtwerken zullen aandurven.
Niet zonder meer begrijpelijk voor de hedendaagse lezer is de boom-tak-twijg-metafoor die vooral in de Eerste Vreugde toegepast wordt. De middeleeuwer was vertrouwd met de legende van het kruishout, in het Middelnederlands vertaald als het Boec vanden houte. Daarin wordt uit de doeken gedaan hoe de twijg die Seth van de Boom van de Kennis van Goed en Kwaad meekreeg om onder Adams hoofd in diens graf te planten, uitgroeide tot de boom waarvan het kruishout gemaakt werd.
| |
| |
Daardoorheen speelt de beeldspraak rond de Boom van Jesse, op middeleeuwse miniaturen heel concreet afgebeeld als een boom die opgroeit uit de navel van de dode Jesse. Jozef wordt als bruidegom aangewezen doordat zijn staf gaat bloeien, wat tevens een demonstratie is van Gods macht onvruchtbaarheid in vruchtbaarheid te veranderen, zoals ook alleen Hij in staat is levend te maken wat dood is. Voor de middeleeuwer is de heilsgeschiedenis één enorme cirkel die gesloten moet worden.
Om het verschil in referentiekader tussen toen en nu goed uit te laten komen, hebben wij voor wat betreft de spelling van de namen van bijbelse personages voor de middeleeuwse variant gekozen. Vandaar dus Jan en niet Johannes, Samson en niet Simson, Isaias en niet Jesaja enzovoort.
Overeenkomstig het ‘hoofse’ taalgebruik dat typerend is voor de tekst hebben wij ervoor gekozen alle personages elkaar met u te laten aanspreken. Voor mensen van nu komt dat soms wat geforceerd over, God die ‘u’ tegen de duivel zegt, maar het staat er. Overeenkomstig hedendaags gebruik spellen wij God met een hoofdletter, evenals woorden die Hem aanduiden.
In het origineel beginnen vele clausen met ‘O’, ‘Ay’, ‘Ach’, woorden met een signaalfunctie voor auteur en publiek: nieuwe claus. Een aantal ‘O’s' hebben wij onvertaald gelaten. Toch hebben wij ernaar gestreefd in onze vertaling uit te drukken dat deze teksten bedoeld waren om voorgedragen te worden voor een publiek, en niet om stil en individueel gelezen te worden.
Sommige woorden als ‘recht’ worden in de normale betekenis en als allegorisch personage gebruikt. In het handschrift wordt dit niet aangegeven. Waar wij denken dat een allegorisch personage bedoeld is, hebben wij dat met een hoofdletter aangegeven.
Toevoegingen van onze hand op plaatsen waar de oorspronkelijke tekst een hiaat heeft of onduidelijk is, hebben wij tussen rechte haken [ ] gezet. Met een graadteken (o) wordt verwezen
| |
| |
naar de aantekeningen achterin. Aan de voet van iedere pagina vindt men de versregelnummering van de editie-Beuken.
|
|