Zuid-Salland
(1964)–A.C.F. Koch, E.H. ter Kuile– Auteursrechtelijk beschermdOlstOlstDE HERVORMDE KERK, eertijds gewijd aan St. Willibrord en ter begeving staande aan het kapittel van Deventer, is een eenbeukig gotisch gebouw van welks kloeke toren het benedenstuk nog dagtekent uit de laatromaanse periode (fig. 27 en 28, afb. 280-282). De kerk behoort aan de kerkelijke, de toren aan de burgerlijke gemeente. Ga naar margenoot+ Litteratuur: C.L. Temminck Groll, De Hervormde kerk te Olst, in Nieuwsbulletin van de Kon. Ned. Oudheidk. Bond 1958 kol. 38; H.J. Kok, De patrocinia van St. Willibrord in het middeleeuwse bisdom Utrecht, in voce Olst, in Archief v.d. geschiedenis v.d. Kath. Kerk in Nederland i, 1959 blz. 287; J.H. Hofman, Het kerspel Olst, 1890. Ga naar margenoot+ De eerste geleding en een deel van de tweede geleding van de toren zijn van tufsteen opgetrokken. Overigens is de kerk van baksteen met dien verstande dat de zuidzijde van het schip tot even onder de geboorte van de vensterbogen met tufsteen is bekleed en dat de noordzijde van het schip is voorzien van enkele speklagen van tufsteen. Blokken in de vensterkanten van het schip, de daklijsten van het schip en enkele andere onderdelen zijn, voor zover oud, van Bentheimersteen. Aan het koor komt uitwendig helemaal geen natuursteen voor. De formaten van de baksteen zijn de volgende: Toren tweede geleding 25 × 12 × 6 Toren derde geleding 27 × 13 × 6,5 Schip 28 × 15 × 6,5 Koor 25/30 × 12 × 5,5. | |
[pagina 91]
| |
De toren telt drie geledingen en wordt gedekt door een kloeke achtkante spits. TegenGa naar margenoot+ de westzijde staan twee steunberen die opgaan tot de tweede geleding. Vóór de restauratie scheen het dat deze steunberen latere bakstenen toevoegsels van de toren waren. Bij de restauratie bleek echter dat zij homogeen waren met het tufsteenwerk van de toren en pas naderhand een bakstenen bekleding hadden gekregen. De eerste geleding heeft aan de drie vrijstaande zijden hoeklisenen en middenlisenen. De middenliseen van de westzijde springt eerst een eind boven de ingangsboog uit het muurvlak en is daardoor heel kort gebleven. De velden tussen de lisenen worden afgesloten door telkens een tweetal togen. Even beneden de geboorte van die togen springt het muurwerk terug zowel over de velden als de lisenen. Van de oorspronkelijke romaanse ingang, die in de tijd van de Gotiek was verbouwd en later nog weer sterk gewijzigd, vond men bij de restauratie enige overblijfselen. Op grond van die gegevens heeft men daarop een nieuwe romaanse ingang gereconstrueerd, die als een vrij getrouwe wedergade van de oorspronkelijke mag worden beschouwd. De tweede geleding heeft aan alle vier kanten hoek- en middenlisenen. Eigenaardig is dat overigens de zijden van de tweede geleding volstrekt niet alle gelijk zijn. Aan noord- en zuidzijde eindigen de terugliggende velden een heel eind onder de waterlijst die de geleding afsluit met een getande overkraging, aan de westzijde gaan de velden hoger op en eindigen zij met segmentbogen, aan de oostzijde is alleen in de noordelijke helft een verdiept veld te onderscheiden, en dat veld wordt afgesloten door een halfcirkelvormige boog. In elk van de westelijke vakken van de tweede geleding bevindt zich een kleine opening met ronde boog, die, hoe klein ook, naar alle waarschijnlijkheid bedoeld is als galmgat. Dergelijke openingen, maar dan later dichtgezet, komen ook voor in de oostelijke velden van noord- en zuidkant en in het veld van de oostmuur. Een overeenkomstig galmgat in de zuidelijke helft van de oostmuur is ongetwijfeld verdwenen bij het breken van een doorgang van de toren naar de kerkzolder. De westelijke velden van noord- en zuidmuur vertonen overblijfselen van gekoppelde galmgaten met ronde bogen. Onder de galmgaten zijn in de tweede geleding smalle lichtsleuven aanwezig, waarvan sommige zijn dichtgemetseld. De derde geleding wordt gekenmerkt door een hoge spitsboognis aan elke zijde. Die aan de westkant is driedelig, de overige zijn tweedelig. Het bovengedeelte van de velden der nissen is opengewerkt als galmgat. De muren worden geschoord door zeer forse steunberen. Desondanks zijn de murenGa naar margenoot+ buitenwaarts uitgeweken, vooral de zuidelijke. Het middenvak van de zuidmuur bevat overblijfselen van een Bentheimerstenen ingang, gedekt door een latei. Aan de noordzijde waar overblijfselen van een overeenkomstige ingang voorhanden waren is bij de restauratie een nieuwe ingang gemaakt van Naamse steen in de vormen van de oorspronkelijke. De lichte geveltop waarmee het schip boven het koor uitsteekt maakt de indruk niet als voorlopig te zijn bedoeld. De vensters zijn bij de restauratie voorzien van harnassen in tufsteen ter vervanging van de gietijzeren vensterramen uit de xix eeuw. Het koor, veel smaller en lager dan het schip, wordt aan zijn noordzijde begeleid doorGa naar margenoot+ een consistoriekamer die oorspronkelijk sacristie is geweest. Aan de zuidzijde bevindt zich een aanbouwsel, wellicht xvii b, dat aanvankelijk misschien een grafkapel is geweest en dat nu de verwarmingsinstallatie herbergt. Vóór de restauratie had het koor breder spitsboogvensters dan nu, maar het was | |
[pagina 92]
| |
duidelijk te zien dat de vensters oorspronkelijk veel smaller waren geweest en dat zij pas in een zeer late periode van de Gothiek waren verwijd. Bij de restauratie heeft men ze zo goed mogelijk weer in de oorspronkelijke toestand teruggebracht. Een muizetand sluit de koormuren af onder het dakoverstek. Ga naar margenoot+ Bij de restauratie vond men de muralen en de aanzetten van een ribloos kruisgewelf van tufsteen, rustend op vierkante wandpijlers in de hoeken van het torenportaal. Op grond van deze gegevens heeft men toen een nieuw tufstenen kruisgewelf over het torenportaal geslagen. De betrekkelijk hoge doorgang met spitse boog die van het torenportaal naar het kerkschip voerde is toen vervangen door een lage doorgang met ronde boog zoals die er oorspronkelijk moet zijn geweest. Ga naar margenoot+ De gewelven van hout en stuc die men in de vorige eeuw had gemaakt ter vervanging van het gemetselde gewelf over het schip zijn bij de restauratie verwijderd en op hun beurt vervangen door gemetselde gewelven. De gewelven ontspringen op eigenaardige uitmetselingen tegen de wanden, die men in 1861 wel sterk had verminkt, maar waarvan men toch nog wel zo veel gegevens kon bijeenbrengen dat men er betrouwbare reconstructies van kon maken. Opmerkelijk is het dat men onder de inkassingen van de indertijd uitgevoerde middeleeuwse gewelven andere inkassingen vond voor gewelven die kennelijk nooit uitgevoerd zijn geweest. Temminck Groll vermoedt dat er oorspronkelijk een houten gewelf is geweest en meent dat rechthoekige uitsparingen, die men vond achter de bovengemelde overkragingen waarop de stenen gewelven hebben gerust, overblijfselen zijn van die houten overdekking. Hoewel wij geen overtuigende verklaring van die uitsparingen achter de overkragingen kennen kunnen wij het denkbeeld van een houten gewelf moeilijk aanvaarden, omdat daarvan geen enkel voorbeeld in dit gebied aan te wijzen is. Wel is het zeer aannemelijk dat men pas een aantal jaren nadat het schip zijn kap gekregen had over de middelen beschikte om een gewelf onder die kap te maken, en dat men toen het gewelf hoger maakte dan aanvankelijk was beraamd. Bij het slopen van het gewelf in 1861 moet men de muren enigszins hebben ingekort: de toppen van de bovenste gewelfinkassingen bleken bij de restauratie verloren te zijn gegaan. De triomfboog is bij de restauratie geheel vernieuwd. Ga naar margenoot+ Het gemetselde gewelf van het koor rust op kraagstenen. In de koorsluiting ziet men een eind beneden die kraagstenen klosvormige kapitelen van kolonnetten die tot het oorspronkelijke werk behoren en waarop een gewelf moet hebben gerust dat aan het tegenwoordige voorafging. De schachten van die kolonnetten zijn weggehakt. Een kraagsteen van het bestaande gewelf aan de noordzijde is voorzien van twee wapenschilden, de kraagsteen aan de overzijde vertoont dooreengestrengelde banderollen. Op die banderollen heeft men bij de restauratie het opschrift ‘Thomas Loemken 1264’ aangebracht, variant van het opschrift ‘Thomas Loeningen anno 1267’ dat vóór de restauratie op de triomfboog geschilderd was en dat wel zal teruggaan op een vondst die men in 1861 deed toen volgens Hofman in de triomfboog een steen werd aangetroffen met het jaartal 1275. Wij zien geen enkele reden aan deze opschriften enige betekenis toe te kennen. De gewelven van het koor hebben nog hun laat-gotische decoratieve beschildering. De ribben zijn roodbruin met geel-en-zwarte einden om de gewelfknopen. Bij de aanzetten van de gewelven zijn op de wanden roodbruine blokken aangeduid. In de hoeken van de gewelfvelden ontspruiten bloemranken. Bij de restauratie is dit decoratieve schilderwerk aangevuld. | |
[pagina 93]
| |
De voormalige sacristie, nu consistoriekamer, wordt overdekt door een gemetseldGa naar margenoot+ tongewelf. De restauratie bracht overblijfselen aan het licht van de romaanse kerk die aan deGa naar margenoot+ gotische voorafging (gestippeld op plattegrond fig. 28). Het bleek dat de rechtstanden van de triomfboog nog geheel uit tufsteenmetselwerk van de romaanse kerk bestonden en dat in de oostelijke muur van de toren de westgevel van de romaanse kerk nog tot zijn volle hoogte, zij het ook aan de binnenzijde afgekloofd, aanwezig was. Van de noordelijke muur van het romaanse kerkschip werd de funderingsstrook over grote lengte gevonden. Het bleek dat de muur ongeveer 70 cm zwaar is geweest. Van de westelijke gevel van de kerk werd de fundering onverminkt aangetroffen, waardoor duidelijk werd dat van het opgaande werk ongeveer 40 cm is afgehakt. In de rechtstanden van de triomfboog zijn delen van de oostelijke hoeken van het romaanse kerkschip bewaard. Zij zijn voorzien van hoeklisenen die ongeveer 3 cm naar voren komen. Van het romaanse koor heeft men geen sporen kunnen achterhalen behalve een klein stuk fundering dat te voorschijn kwam bij het aanleggen van een centrale verwarming enkele jaren vóór de restauratie. De samenstelling was precies dezelfde als die van de fundering van het romaanse schip: veldkeien en tufsteen. Dit stuk fundering behoorde tot een deel van de zuidelijke koormuur, niet ver van de zuidelijke rechtstand van de triomfboog gelegen. Bij benadering kan men nu de breedte van de romaanse koor vaststellen. Van zijn diepte en de vorm van de sluiting is echter niets bekend geworden. Het romaanse benedenstuk van de toren is tegen en over de westgevel van het romaanse kerkschipGa naar margenoot+ gebouwd, zodat er twee romaanse perioden te onderscheiden zijn. Het benedenstuk van de toren zal wel niet ouder zijn dan xii, over de datering van de overblijfselen van de romaanse kerk wagen wij het niet een schatting te geven. Fig. 27. Olst, Hervormde kerk, plattegrond
Fig. 28. Olst, Hervormde kerk, dwarsdoorsnede
| |
[pagina 94]
| |
het huidige kerkschip. Toen men dat bouwde heeft men waarschijnlijk het koor wat gemoderniseerd door de vensters breder te maken en er een netgewelf aan te brengen. Het bouwen van het nieuwe schip is zeker aanleiding geweest de toren op zijn huidige hoogte te brengen. Ga naar margenoot+ Bij de consistoriekamer ligt het onderstuk van een romaanse zandstenen doopvont (afb. 284). Het stuk eindigt aan de bovenzijde met een fries van waaiervormige siermotieven die kenmerkend zijn voor de groep die Ligtenberg onder b heeft afgezonderd (Bulletin n.o.b. 1915 blz. 169. Ligtenberg noemt overigens het Olster fragment niet).
Ga naar margenoot+ Aan de noordzijde onder de triomfboog staat de preekstoel die van midden-xvii zal dagtekenen. Hij is voorzien van een koperen lezenaar met het wapen-Van Voorst en van twee onderling verschillende koperen blakers. In de vloer van het schip liggen enkele zwaarbeschadigde oude grafzerken. De oudste is een zerk van 1564. Zie Prins blz. 184. In het schip hangen drie koperen kaarsenkronen, elk met twee rijen van acht armen, eind xviii of begin xix. In de noordelijke wand van het torenportaal is een stuk zandsteen ingemetseld met een beschadigd alliantiewapen (zeven lelies, 3-3-1; een adelaar), xvii (afb. 283). In de toren hangt een klokje van 54 cm middellijn met een rank-en-bladfries en opschrift: Si Deus pro nobis quis contra nos Ian Nicolaes Derck me fecit Hoorn Ao 1723. | |
Particuliere gebouwenWESTERVOORDE is een voormalige buitenplaats tegen de oostzijde van de dorpskom (afb. 286). In 1953 is het herenhuis, dat door de gemeente in eigendom was verworven, hersteld en tot gemeentehuis ingericht. Ga naar margenoot+ Vóór 1732 behoorde Westervoorde aan leden van het geslacht Van Rechteren. Daarna wisselde de bezitting herhaaldelijk van eigenaar. In 1802 verhuurde Joan Bannier, die Westervoorde in 1795 had gekocht, het aan A.J.B. van Suchtelen. Sindsdien hebben Van Suchtelens, aanvankelijk als huurder, sinds 1824 als eigenaar, tot 1917 op Westervoorde gewoond. Het herenhuis, nu gemeentehuis, is een blok met ongeveer vierkante plattegrond, geflankeerd door zijpartijen die even hoog opgaan als het hoofdblok. De zijpartijen worden gedekt door lage zadeldaken die uit de hoge schildkap van het middenblok schieten en die eindigen met frontons. Vóór 1953 liep de kroonlijst van het huis niet om onder de frontons, hetgeen een zeer onverzorgde indruk maakte en het deed voorkomen alsof de zijpartijen armoedige latere toevoegsels waren. Zij zijn evenwel, naar de architect kon vaststellen, wel degelijk tegelijk met het hoofdblok uitgevoerd. Door het omvoeren van de kroonlijst heeft men in 1953 de onaangename indruk die de zijpartijen vroeger maakten geheel weggenomen. De indeling van het huis is in 1953 nogal gewijzigd. Voordien bevond de trap zich rechts van de ingang, maar het bleek dat zulks niet de oorspronkelijke toestand was. De trap moet aanvankelijk in de linkerzijpartij ondergebracht zijn geweest, en stond door een dwarsgang in verbinding met de hoofdgang recht achter de ingangsdeur. | |
[pagina 95]
| |
Links achter het huis staat een min of meer vervallen bijgebouw met twee inrijpoorten aan de zijde van het veld recht achter het huis. Dit bijgebouw maakt de indruk iets ouder te zijn dan het herenhuis zelf, waarvan wij vermoeden dat het is gebouwd door Joan Bannier die in 1795 eigenaar van de bezitting was geworden.
Benedendijk 16. Kloek gevormd herenhuis, xix a, gepleisterd (afb. 286). Aan de korte zijde naar de dijk is tegen het lichaam van het huis een zuilengaanderij met verdieping gelegd. De zuilen zijn van hout. Tussen de zuilen van de bovengaanderij bevinden zich eenvoudige ijzeren hekken.
De boerderij DE ROZE, aan de noordzijde van het dorp, wordt gekenmerkt door een uitnemend bewaarde voorgevel (afb. 287) die in ankers het jaartal 1636 draagt. Gelijkvloers bevinden zich in het midden van de voorgevel drie rijzige vensters uit begin of midden xviii. De geveltop in de typische IJseltrant verkeert nog bijna geheel in de oorspronkelijke toestand. Hoewel de niet zeer harmonische indeling anders zou kunnen doen verwachten dient vastgesteld dat de gevel over de volle breedte ineens is gebouwd. De achtergevel, veel soberder, heeft een houten inrit en daarboven een gekroond wapenschild met de naam De Roze. Aan weerszijden daarvan: Anno - 1685. Overigens heeft de boerderij uitwendig geen bijzondere kenmerken. Het woongedeelte aan de voorzijde is inwendig enigszins verbouwd. In de zijkamer aan de linkerkant (d.w.z. links wanneer men met het gezicht naar de voorgevel kijkt) zijn twee zandstenen hermen over van een 17de-eeuwse schouw. De hoge middenkamer met de drie rijzige vensters heeft xviii een betimmering met bedsteden tegenover de vensters gekregen. De boerderij behoort tot het middenlangsdeeltype van de IJsselstreek. | |
WelsumDE HERVORMDE KERK is in 1830 gebouwd met gebruikmaking van de laatgotische toren die was overgebleven van de middeleeuwse kapel van Welsum. De kerk behoort aan de Hervormde gemeente van Welsum, de toren aan de burgerlijke gemeente Olst (afb. 288). De kapel van Welsum behoorde evenals die van Hengforden aan de rechterzijde van de IJsel onder deGa naar margenoot+ parochie van Olst (Lindeborn blz. 175). In de xvii eeuw moet de kapel in verval zijn geraakt en niet meer zijn gebruikt voor de regelmatige uitoefening van de eredienst (Teg. Staat iv blz. 50). In 1732 maakte Pronk een tekening waarop de toren alleenstaand voorkomt (Rijksprentenkab. A'dam). De bestaande kerk is gebouwd toen Welsum in 1830 een zelfstandige Hervormde gemeente werd. De bakstenen toren, die oorspronkelijk aan drie zijden heeft vrijgestaan en nu aanGa naar margenoot+ noord- en zuidzijde wordt ingeklemd door nevenruimten van de kerk, bestaat uit twee geledingen en wordt gedekt door een zadeldak tussen twee geveltoppen. De baksteen van het benedendeel van de toren meet 23 × 11,5 × 5 cm. Even boven het venster van het torenportaal en het gewelf daarover begint metselwerk van een grover formaat steen: 29 × 13 × 6 cm. De steen van de beide geveltoppen, grauw van kleur, is zeker niet ouder dan begin-xix. De ingang in de westelijke muur is sterk gewijzigd. Boven het rechthoekige deurkozijn bevindt zich een venster dat het torenportaal verlicht en dat zijn oorspronkelijke harnas heeft verloren. De tweede geleding heeft aan elke zijde behalve op het | |
[pagina 96]
| |
oosten een tweedelige spitsboognis. De velden van die nissen bevatten vrij kleine galmgaten die door overkraging van bakstenen zijn overdekt. Aan de voet van elk der beide geveltoppen bevindt zich een druplijst die klaarblijkelijk niet aan noord- en zuidkant heeft omgelopen. De boogopeningen in de beide geveltoppen zijn ongetwijfeld voortbrengselen van vroege neo-gothiek. Over het inwendige valt alleen op te merken dat de benedenruimte van de toren door een gemetseld kruisribgewelf is overdekt geweest. Van dit gewelf zijn de aanzetten met de geboorte van de bakstenen ribben in de hoeken bewaard. De ribben ontspringen op fijn geprofileerde kraagstenen.
In de toren hangt een klok van 46 cm middellijn, voorzien van een fries met meermannen en meerminnen. Opschrift: Iesus Maria Ioannes Anno Salutis nostre 1560. De naam van de gieter ontbreekt. | |
WezepeDE HERVORMDE KERK, eertijds gewijd aan St. Nikolaas, is een eenbeukig gotisch gebouw dat met zijn toren eigendom is van de kerkelijke gemeente (fig. 29, afb. 289 afb. 290 afb. 291). De kerk ligt vrij op eigen terrein. Aan de noordzijde van het koor is in 1951 een dienstvleugel toegevoegd.
Ga naar margenoot+ In het necrologium van het kapittel van Deventer wordt van de proost Gozewijn die in 1303 stierf vermeld dat het kapittel van hem o.a. een tiend te Westerwijk onder de parochie Wezepe had gekregen (Dumbar 1 blz. 322 en 375). Of de plaatsaanduiding ‘in de parochie Wezepe’ teruggaat tot Fig. 29. Wezepe, Hervormde kerk, plattegrond en doorsneden
| |
[pagina 97]
| |
de tijd van de verkrijging weten wij niet met zekerheid. De kerk stond ter begeving aan het kapittel van Deventer. In 1348 wordt de parochiekerk van Wezepe uitdrukkelijk genoemd (P. Weiler, Urkundenbuch des Stiftes Xanten, 1 blz. 529). Kerk en toren zijn opgetrokken van baksteen. Het formaat van de baksteen van torenGa naar margenoot+ en schip bedraagt 27/28 × 13 × 6/7 cm; dat van het koor 28 × 14 × 6/7 cm. Oorspronkelijk moet de kerk ongerekend de toren hebben bestaan uit vier rechthoekige vakken en een veelhoekig gesloten eindvak op het oosten. Later is kennelijk de sluitingsveelhoek afgebroken en de kerk verlengd met een nieuw gotisch koor, het bestaande. Waar het koor aansluit bij het oorspronkelijke werk is aan de zuidzijde nog een scheef geplaatste steunbeer van de oorspronkelijke sluiting blijven staan. De benedenruimte van de toren is door een wijde spitse boog verbonden met de eigenlijke kerkruimte. Van den aanvang moet men de benedenruimte van de toren hebben gezien als een deel van de kerkruimte en niet als iets afzonderlijks. Thans is het torenvak wel van de kerk gescheiden tengevolge van de plaatsing van het orgel en de wand achter dat orgel. Het tweede vak van de kerk (het torenvak niet meegerekend) heeft steeds aan weerszijden een ingang gehad. De zuidelijke van deze ingangen is bij de restauratie dichtgemetseld. Het torenvak en de drie daarop volgende vakken hebben in de zijwanden nissen met spitse bogen. In het vak met de ingangen zijn deze nissen aanmerkelijk smaller dan in de overige. Dat de wanden van het vierde vak gerekend uit de toren zich onderscheiden door het ontbreken van nissen bewijst dat zij tot een ruimte met een speciale functie hebben behoord, namelijk het priesterkoor. Gezien de geringe breedte van de vensters in het oorspronkelijke deel van de kerk vermoeden wij dat deze vensters nooit een onderverdeling door middel van een middenstijl hebben gehad. Van deze vensters hebben de drie meest oostelijke van de zuidzijde en de twee meest oostelijke van de noordkant uitwendig een schuine dagkant, de overige zijn recht ingesneden. Of dit altijd zo is geweest achten wij twijfelachtig. De schuine kanten zoals die er nu zijn maken de indruk bij de restauratie te zijn gemaakt. Het is intussen mogelijk dat de vensters die hebben behoord tot het oorspronkelijke koor zich hebben onderscheiden door schuine kanten. De bovengeleding van de toren had vóór de restauratie nissen aan de vrije kanten. De nissen aan de zuidzijde en de westzijde waren voorzien van bogen van een bijzonder flauw segmentvormig beloop, die aan de noordzijde werden afgesloten door horizontale uitmetselingen. In deze nissen bevonden zich vóór de restauratie kleine galmgaten. Bij de restauratie hebben alle nissen van de bovengeleding halfronde togen gekregen op het voorbeeld van de geleding eronder, en voorts heeft men de kleine galmgaten vervangen door zeer wijde, die afgesloten worden door bogen van een zeer flauw beloop. De gewelven van de kerk ontspringen op kraagstenen. Alleen de beide kraagstenen op | |
[pagina 98]
| |
de scheiding tussen de beide vakken van het koor onderscheiden zich door figurale bewerking. Zij vertonen ieder een manskop. Wat de sluitstenen aangaat, die van het eerste vak van het schip is versierd met een rozet, die van het volgende vak met een vijfpuntige ster, die van het derde vak met het Lam Gods. Op de sluitsteen van de koorsluiting menen wij een geslachtswapen te kunnen ontwaren. De overige sluitstenen zijn voor zover wij kunnen onderscheiden vlak gelaten. Ga naar margenoot+ De stugge vormen doen ons aannemen dat toren en schip, die ongetwijfeld uit één en dezelfde bouwperiode zijn, tot het begin van de xive eeuw kunnen teruggaan. Het koor, kennelijk later toegevoegd na sloping van de oorspronkelijke koorsluiting, zal niet ouder zijn dan xv. Ga naar margenoot+ Tot de inventaris van de kerk behoren: het zwaar gehavende onderstuk van een romaanse zandstenen doopvont, thans dienend als voet voor de metalen doopvont; een grote blauwe grafzerk midden op het koor van Uniko Ripperda † 1566 en zijn vrouw Jutta van Twicklo † 1554, versierd met beider wapens (afb. 292); twee gesneden psalmborden van 1726 (afb. 294); een zilveren avondmaalsbeker, geheel glad, met het opschrift: Wilhelm van Lintelo tot Boxbergen heeft desen aen de Gemeente van Wesep vereert als Benj. van Eibergen Praedicant en Joan de Wildt kerckmeester sijn geweest Ao 1691. Onder de bodem het gegraveerde wapen-Van Lintelo. Merken: Schild met adelaar (?) meesterteken , jaarletter b;klok van 55 cm middellijn zonder naam van de gieter, met opschrift: ihesus maria iohannes gregorius iheronimus agnes ursula odilia anno dni mcccccii (1502); klok van 80 cm middellijn, in 1690 gegoten door Gerhart Schimmel te Deventer. | |
Verspreid gelegen havezaten en andere landhuizenBOKSBERGEN, vroeger meestal Buksbergen geschreven, is een voormalige havezate ten westen van Wezepe. Ga naar margenoot+ Litteratuur: H. Kronenberg, in Versl. en Meded. o.r.g. 1948 blz. xxx. Ga naar margenoot+ Het huis bestaat uit een hoofdvleugel die met zijn ingangszijde ongeveer op het noorden ligt, een vrij korte rechter-achtervleugel en een ronde toren op de rechterachterhoek. | |
[pagina 99]
| |
Het huis is omgracht met uitzondering van de voorzijde waar men de gracht heeft gedicht (afb. 295). De gedaante van het huis vóór juistgemelde radicale veranderingen is bekend door een gewassen sepiatekening, gedateerd 1730, ongesigneerd en waarschijnlijk gemaakt door Andries de Haen naar Cornelis Pronk, thans eigendom van mr. M. van Doorninck, huize Ossebosch vlak tegenover Boksbergen (afb. 296). De beide vooruitspringende vleugels met topgevels aan weerszijden van de ingang zijn verdwenen, de hoofdvleugel verloor zijn één of twee topgevels, de rechterachtervleugel en de toren werden met een verdieping verlaagd. Omstreeks 1939 herkregen de achtervleugel en de toren hun verdieping, en werd de achtervleugel weer van een trapgevel voorzien maar nu niet aan de westzijde als eertijds maar aan de zuidkant. In de hoek tussen hoofd- en rechterachtervleugel ligt een binnenplaats die aan de grachtzijden door een muur is omgeven. Het huis is bijna volledig gepleisterd en gewit. De as van de voorgevel wordt gemarkeerd door de ingang, die evenals het venster daarboven is gevat tussen dubbele pilasters, beneden van de jonische, boven van de korintische orde. In de fries onder het fronton van deze middenpartij staat het jaartal 1653. De bestaande vensters zijn geen van alle ouder dan xix, maar de zijgevels bevatten restanten van zandstenen kruiskozijnen die door de bepleistering heenschijnen. In de achtergevel van de hoofdvleugel vormen ankers het jaartal 1609. Het hele huis is onderkelderd. In de achtervleugel bevindt zich een overwelfde keukenGa naar margenoot+ met een zandstenen laatgotische pijler in het midden die twee segmentvormige bogen in de richting o-w draagt ter ondersteuning van twee evenwijdige tongewelven. Door middel van een boog staat deze keuken in verbinding met de kelder van de ronde toren. Deze torenkelder heeft een koepelgewelf. De wanden van de keuken zijn geheel bezet met geglazuurde tegels in een blokpatroon van paars en wit. Overigens hebben alleen de kelderruimten in het oostelijke eind van de hoofdvleugel hun tongewelven behouden, de andere worden overdekt door troggewelfjes op ijzeren balken. De vrij hoge stoep en de ingang aan de noordzijde leiden naar een ruime vestibule (afb. 297). Daarachter bevinden zich een gang en de trappen. De zoldering van de gang wijst erop dat de wand tussen vestibule en gang eerst naderhand is gemaakt en dat de ruimte die nu de vestibule is zich oorspronkelijk over de volle diepte van de hoofdvleugel heeft uitgestrekt. Gemelde scheidingsmuur is tegenover de ingang versierd met een architectonische pronkpartij: aan weerszijden van een blind vak dat tussen korintische zuilen is gevat leiden deuren in korintische pilasteromlijstingen uit de vestibule naar gang en trappen. Deze hele architectonische pronk is uitgevoerd in gemarmerd hout en vertoont onmiskenbaar de stijl van midden xvii. Rechts van de vestibule ligt de zaal met een weelderig gesneden en gemarmerde schouw, eveneens midden-xvii (afb. 298). In de boezem is een schilderstuk opgenomen, een jachttafereel dat de indruk maakt niet veel ouder dan omstreeks 1680 te zijn. Overigens is de zaal omstreeks 1770 gemoderniseerd door het aanbrengen van een eenvoudig ingebouwd buffet tegenover de schouw (afb. 299) en het bespannen van de wanden met een geschilderd doekbehangsel dat landelijke idyllen voorstelt. Achter de zaal in de zijvleugel ligt een kamer met een eenvoudige 18de-eeuwse schouw waarvan de boezem een decoratief schilderstuk bevat, een landschap. De aangrenzende torenkamer heeft een ribloos stergewelf en is voorzien van een laatgotische zandstenen schouw (afb. 300). De wanden van deze torenkamer zijn bespannen met een geschilderd doekbehangsel in late rococo-stijl. | |
[pagina 100]
| |
De hoekkamer boven de zaal heeft een geschilderd doekbehangsel met decoratieve indeling in vakken, waarschijnlijk omstreeks 1770 (afb. 301). De vakken boven de deuren verbeelden medaillons met vrouwekoppen. Ga naar margenoot+ De kelderkeuken en de toren met hun gewelven en de laatgotische schouw zijn ongetwijfeld xvi a. Wellicht is het laatgotische Boksbergen een vrij bescheiden huis geweest, dat eerst door Unico ii Ripperda begin xvii is vergroot tot het omvangrijke huis met de vele topgevels dat wij uit de tekening van 1730 kennen. Willem Ripperda, een ambitieus man, zal de ingangspartij die het jaartal 1653 draagt hebben laten maken en het inwendige hebben gemoderniseerd door het aanbrengen van de pronkpartij in de vestibule en de schouw in de zaal. Von Wartensleben is ongetwijfeld de man die Boksbergen na 1756 verkleinde enerzijds en inwendig moderniseerde anderzijds. DE HARE, ongeveer 3,5 km ten zuiden van het dorp Olst gelegen, is een bezitting waarvan ten tijde van de Republiek werd betwijfeld of zij wel een gekwalificeerde havezate was. Craandijk zegt dat het oude huis eind xviii nagenoeg was verdwenen en dat er destijds een nieuw huis is gebouwd. Wat daarvan zij, het bestaande huis dat grotendeels in een gracht is gelegen en in de vorm van de letter U om een voorpleintje is gebouwd, bevat kennelijk nog wel muurwerk dat uit xvi en xvii kan dagtekenen. Met de lage bekappingen en het torenvormige hoekpaviljoen tegen de rechterzijkant maakt het huis in het algemeen een 19de-eeuwse indruk. Het inwendige bevat niets opmerkelijks. Afb. 303.
HOENLO is een voormalige havezate op ongeveer 1½ km ten z-o van de dorpskern van Olst. Ga naar margenoot+ Litteratuur: Ov. Alm. 1845 blz. 45; Buiten 1921 blz. 472. Ga naar margenoot+ Het vrij eenvoudige, in een gracht gelegen huis dat ons bekend is door een tekening in sepia van Cornelis Pronk (Verzameling Rijksdienst v.d. Monumentenzorg, zie afb. 302), is te enen male van zijn karakter beroofd door een serie verbouwingen en vergrotingen, uitgevoerd in 1895 en later. Vóór het oude huis werd een heel nieuwe frontpartij opgetrokken die naderhand nog aan de linkerzijde is verbreed, de oude kern die erachter schuil gaat werd verminkt door veranderingen die ten doel hadden het huis gerieflijk te maken. Een deel van het muurwerk van de kern aan de achterzijde maakt de indruk nog wel uit de middeleeuwen te kunnen dagtekenen. Wat het inwendige aangaat, de kelders hebben alle troggewelven op stalen balken zodat daar van de kern van het huis niets meer kenbaar is. Achter de ruime moderne vestibule is nog een overblijfsel aanwezig van de vroegere vestibule of gang met zijn stucwerk in late rococovormen. In deze rococovormen zijn emblemen van het buitenleven verwerkt. Rococo snijwerk van overeenkomstige aard siert de trapleuning. De middenkamer rechts van de vestibule heeft een schoorsteen xviii a waarvan de boezem is bedorven. In de kamer daarachter bevindt zich een rococo schoorsteen met grijsmarmeren mantel. Op de brug vóór het huis staan hardstenen hekpijlers die de vleugels van het ijzeren ingangshek houden en schildhoudende leeuwen van zandsteen dragen, alles midden-xviii en omstreeks 1900 overgebracht van Soeburg op Walcheren. | |
[pagina 101]
| |
SCHERPENZEEL, ook wel Groot-Scherpenzeel geheten en gelegen even binnen de bandijk in het uiterste noorden van de gemeente, is een oud leengoed dat bij ons weten het eerst wordt vermeld bij de belening van Steven van Wengele in 1457 (Tijdr. Reg. iv blz. 31). Het geheel gepleisterde huis, thans dienend als woonhuis van de boerderij, heeft aan de noordzijde een gewone trapgevel en aan de zuidzijde, waar het breder is, een trapgevel met dubbele top (afb. 326). De noordergevel bevat een steen met het jaartal 164..? De vensters zijn alle in de vorige eeuw gewijzigd. Inwendig bevat het huis niets bijzonders. | |
VariaAan de Boksbergerweg, wanneer men van Deventer komt even voorbij de aftakkingGa naar margenoot+ naar Olst, staat aan de rechterzijde midden in een kamp bouwland een zandstenen kruis, voorzien van een vlak wapenschild en: int jaer o... heren mcccc/en̄ x(c?)iii de... donderdach / na sinte michie.../ dach... staerf h(?).... / johā luecke / ns bid vo... / de sele (afb. 293). Eén van de armen van het kruis is lang geleden afgebroken en weer aangehecht. Over Johannes Luekens schijnt niets bekend te zijn. |
|