Zuid-Salland
(1964)–A.C.F. Koch, E.H. ter Kuile– Auteursrechtelijk beschermdDiepenveenDeze gemeente, overeenkomende met het oude schoutambt van Kolmschate, bevat geen enkel middeleeuws kerkdorp; kerkelijk behoorde het hele gebied tot de beide parochies van St. Maria en St. Nikolaas van Deventer. Ook thans heeft de gemeente geen natuurlijk middelpunt: Diepenveen heeft alleen maar zijn naam aan de gemeente gegeven en het gemeentehuis staat in Schalkhaar. | |
[pagina 86]
| |
Ga naar margenoot+ Litteratuur: W.J. Kühler, Johannes Brinckerinck en zijn klooster te Diepenveen, 1908; Dumbar ii blz. 3; Schoengen, Monast. Bat. ii blz. 54. Ga naar margenoot+ De kerk is overkluisd met kruisribgewelven, zulks echter met uitzondering van het afgeschoten deel aan de westzijde waarin men de consistoriekamer heeft ondergebracht. De kerk is geheel en al van baksteen opgetrokken, die in het algemeen het formaat 29 × 13 × 7,5 toont. Ongetwijfeld is de kerk oorspronkelijk niet van een gemetseld gewelf voorzien geweest. De koppen van de vensters in hun oudste gedaante steken boven de gewelven uit, zodat de bestaande in ieder geval pas naderhand kunnen zijn aangebracht. Boven de gewelven zijn de muren volkomen vlak zonder enige inkassing voor of moet van een gewelf, en hier en daar zijn zij nog van de bepleistering voorzien die er op wijst dat men met binnenwerk te maken heeft. Of de kerk in haar eerste staat een vlakke houten overzoldering, een houten tongewelf in de kap of een open kap heeft gehad is thans niet meer na te gaan. De oorspronkelijke gedaante van de vensteropeningen is alleen nog maar in het tweede vak van de noordzijde volledig behouden gebleven. In dit vak bevindt zich een smal benedenvenster met spitse boog en op vrij aanmerkelijke afstand daarboven een veel groter venster. In de eerste travée van de noordzijde is alleen het bovenvenster over, zij het dichtgemetseld evenals trouwens de beide vensters in de tweede travée. In het derde vak van de noordmuur is naderhand een venster met een ronde boog gemaakt, waarvan de kanten voor een deel bestaan uit de kanten van een ouder en hoger reikend spitsboogvenster. Duidelijk zijn de moeten te onderscheiden van een dorpel op gelijke hoogte met de vensterdorpels van de bovenvensters in de beide eerste vakken. Uit een en ander valt op te maken dat de kerk een gaanderij heeft gehad waarop de kloosterlingen gescheiden van de leken aanwezig konden zijn, en dat deze gaanderij op zijn minst de drie westelijke vakken vulde. Verder kan de gaanderij zich niet hebben uitgestrekt: de vensters van vak vier laten geen moeten van een dorpel zien als in vak drie voorkomen. Aan de zuidzijde springt de kerkmuur een weinig terug op vrijwel precies 2/3 van zijn hoogte, en dat over zijn volle lengte tot de sluiting. Zonder twijfel wijst deze sprong aan waar een dak van een kloostervleugel aanleunde. Boven de terugsprong zijn overblijfselen te onderscheiden van vensters met spitse bogen die smaller en minder hoog zijn geweest dan de bovenvensters aan de noordzijde. De bestaande lichtvensters, die alle halfcirkelvormige bogen hebben, zijn ontstaan door het vermaken van de oorspronkelijke spitsboogvensters. Het middenvenster van de koorsluiting, thans dichtgemetseld, is wijder geweest dan de overige koorvensters. De steun- | |
[pagina 87]
| |
beren aan de zuidzijde, opgetrokken van een vrij kleine grauwe baksteen die nogal afsteekt tegen de overige helderrode baksteen, maken de indruk niet vóór begin-xviii te zijn gemetseld. In het tweede vak van de zuidzijde bevindt zich de ingang, die door een korfboog met blokken zandsteen wordt besloten. Boven deze ingang is een steen ingelaten met het opschrift: Instauratum donatione doctissimi Antonii Matthaei iurispridentiae in Athenaeo Daventriensi antecessoris celeberrimi et cura huius viduae honestissimae matronae Iudinae ab Hurck mdccxx (hersteld door een gift van de zeer geleerde Anton Matthaeus, beroemd professor in de rechtsgeleerdheid aan het Deventer athenaeum en door de zorgen van zijn weduwe, de aanzienlijke vrouwe Judina van Hurck, 1720). Op de steen voorts vlakgekapte alliantiewapens. Wat het inwendige aangaat, het treft dat het eerste van de vier rechthoekige gewelfvakken aanmerkelijk kleiner is dan de overige. Dat komt doordat de dwarsmuur die het uiterst westelijke deel van de kerk afscheidt van de eigenlijke kerkruimte een eind oostwaarts van de travéescheiding staat zoals die door de steunberen wordt aangegeven. Scheidingsmuur en overwelving behoren kennelijk tot één en dezelfde periode. De gewelfribben, de gordelbogen en de muralen zijn geheel van helderrode baksteen en vertonen een normaal laatgotisch profiel. Schrijver dezes herinnert zich dat zij vroeger witgekalkt waren. In of omtrent 1938 heeft men ze schoongemaakt. Zij ontspringen aan de noordzijde op vormeloos verminkte natuurstenen kraagstenen en aan de zuidkant op vormeloze uitmetselingen van baksteen. In het afgeschoten westelijke vak is een consistoriekamer ingericht. Overigens is dit afgeschoten vak een lege ruimte. Ongetwijfeld dagtekent de kerk in hoofdzaak uit de stichtingsjaren 1409-1411. Gelijk hierboven al isGa naar margenoot+ opgemerkt was zij oorspronkelijk niet op overwelving aangelegd. De gewelven, de scheidingsmuur in de kerk en de steunberen tegen de zuidermuur moeten alle in één verbouwings- en herstellingsperiode tot stand zijn gekomen, in welke men ook de bestaande vensters hun tegenwoordige vorm heeft gegeven. Er zijn twee mogelijkheden. Of deze veranderingen dagtekenen uit de jaren omstreeks 1659 toen de Hervormde gemeente van Diepenveen werd opgericht, òf zij zijn de herstellingen van 1720. Dit laatste lijkt ons het meest waarschijnlijk. Daarbij dient men te bedenken dat de goedgotische vormen van de profielen van gewelfribben e.d. hieruit mogen worden verklaard, dat men de beschikking had over een hele partij afbraakmateriaal van de galerij en van de kloostervleugels, zoals er nu nog een hoeveelheid gehakte profielstenen van vensters voorhanden zijn en op de kerkzolder liggen die ook van het klooster of van de vroegere kerkvensters afkomstig zullen zijn. De verminkte of onbepaalde vormen van kraagstenen en sluitstenen maken het ook allerwaarschijnlijkst dat zij te tweeden male gebruikt materiaal zijn. De kerk bezit: Een zeskante eikehouten preekstoel, waarvan de kuip is versierd met Jonische hoekpilastersGa naar margenoot+ en zware festoenen. Ongetwijfeld xvii c, dus waarschijnlijk uit de tijd van de stichting der gemeente in 1659 (afb. 274).
In het middenpad een grafzerk van hardsteen, vrij sterk versleten, voor de kloosterzuster jonkvrouwe Elysabeth van Culenborch, gest. 1524. Randschrift in gotische minuskels, in het midden een vierpas met wapen aan een boom hangend. Zie Bijdr. en Med. o.r.g. 1874 blz. 49 met afb. in steendruk.
Een zilveren avondmaalsbeker, 18 cm hoog, met vrij schematische gegraveerde voorstelling van de kerk, de latijnse tekst van psalm 64 vs. 4/5 en een latijnse tekst ver- | |
[pagina 88]
| |
meldende dat de beker in 1723 door de kerk is gekocht (comparatum ab ecclesia). Merken: een adelaar, monogram en jaarletter y.
Een klok van bijna een meter mondwijdte, versierd met een fries waarin adelaars aan banden schilden met het Deventer wapen houden. Het randschrift luidt: Vigilate et orate Deo confidentes. Gerhart Schimmel me fecit Daventeriae ao 1692. Op het lijf aan de ene zijde een wapen met daaronder: Egbert te Welberg J.U.D. burgemeester der stad Deventer ende scholtes van Colmeschate. Aan de andere kant een wapen met onderschrift: Herman Joan Slot burgemeester der stad Deventer ende amtman van Colmeschate.
RANDE, ook geheten OUD-RANDE ter onderscheiding van de belendende buitenplaats die oudtijds mede Rande of Smets-Rande en thans Nieuw-Rande heet, is een oud-adellijke bezitting tussen de kerk en het spoorwegstation van Diepenveen. Ga naar margenoot+ Litteratuur: H. Kronenberg in Versl. en Med. o.r.g. 1948 blz. xxix en 1952 blz. 169. Ga naar margenoot+ Het herenhuis is met zijn neogotische voorpartij op het oosten gelegen. Aan de achterzijde bevinden zich verschillende aanbouwsels. Het huis is voor het grootste gedeelte uitwendig gepleisterd. Waar het baksteenmetselwerk onbedekt is, aan de zijkanten en aan de achterkant, blijkt dat de kern van het huis nog uit de late middeleeuwen of in ieder geval van vóór 1600 moet dagtekenen en in xvii is verbouwd en verhoogd. De voet van de muren van die kern vertoont een binnenwaarts hellend beloop, hetgeen doet vermoeden dat het huis omgracht is geweest. Volgens een model van het huis Rande in het Deventer museum De Waag, wellicht begin xix gemaakt, stond tegen de rechterachterhoek van het hoofdgebouw de toren die sinds 1838 vrij is komen te liggen.Ga naar margenoot+ De nagenoeg vierkante toren, waarvan het bakstenen muurwerk niet zwaarder is dan een 55 cm, wordt gedekt door een leien tentdak met twee windvanen (afb. 279). Een geprofileerde kordon verdeelt de romp van de toren in een benedengedeelte en een veel lager bovenstuk. Tot deze kordon heeft het metselwerk hetzelfde karakter als het bovenvermelde oudste metselwerk van het herenhuis (formaat 27 × 12 × 7 cm); daarboven is het van een kleiner 17de-eeuwse steen. De bestaande deur- en vensteropeningen zijn geen van alle oorspronkelijk. Aan de noordzijde bevindt zich een dichtgemetseld smal laatgotisch venster. Voorts komen er op manshoogte enige stukken zandsteen voor met schietopeningen. In dezelfde torengevel zijn boven de kordon overblijfselen te zien van een kruisvenster met ellipsvormige ontlastingsboog. Evenals aan het herenhuis is ook hier de voet van de muren benedenwaarts verbreed. De benedenruimte van de toren wordt overdekt door een ribloos kruisgewelf met sterk gebombeerde velden en een sluitsteen waarop in Renaissance letters i h s staat. De aanzetten van het gewelf rusten op kraagstenen met de symbolen van de vier evangelisten: engel, leeuw, rund en arend, alle in kenmerkende Renaissancevormen. Ga naar margenoot+ Wijlen H. Kronenberg zegt in Versl. en Med. o.r.g. 1948 blz. xxix, dat aan de toren het jaartal 1572, en in Versl. en Med. o.r.g. 1952 blz. 171 dat er het jaartal 1574 voorkomt. Wij hebben niets van dien aard kunnen vinden. Zoals Kronenberg opmerkt zou zulk een jaartal goed kloppen met de | |
[pagina 89]
| |
bovenaangehaalde mededeling omtrent het bouwen (of herbouwen) onder Willem van Doetinchem omtrent 1570. | |
SchalkhaarTot de inventaris van de ROOMS-KATHOLIEKE KERK VAN ST. NICOLAAS behoort: Een moderne kazuifel welker voor- en achterzijde bezet zijn met laatgotische geborduurdeGa naar margenoot+ banden, xvi b (afb. 276). De banden van de voorzijde verschillen sterk van die van de achterzijde in vorm, kleur en kwaliteit; zij hebben blijkbaar oorspronkelijk niets met elkander te maken gehad, al moeten ze wel ongeveer even oud zijn. Aan beide zijden vormen de banden een gaffelkruis. De banden zijn geteisterd door zeer ingrijpende herstellingen die hier en daar op vrijwel algehele vernieuwing zijn uitgelopen. De banden van de achterzijde, die verreweg de beste kwaliteiten vertonen, hebben in het algemeen veel minder van de herstellingen geleden dan die van de voorkant. De voorstellingen zijn: Aan de voorzijde Maria met het Kind, met engelen links en rechts boven. Onder de figuur van de H. Maagd, St. Nikolaas en een figuur van de Karmeliet met boek en kruis, welke laatste figuur men voor St. Johannes van het Kruis zou houden ware het niet dat deze pas in 1726 is gekanoniseerd. Wellicht is de figuur bij de herstellingen willekeurig veranderd. Aan de achterzijde is de hoofdvoorstelling de Aanbidding van het Kind. Daarboven is God de Vader verbeeld; links en rechts ziet men de herders in landschappen. Onder de Aanbidding staan St. Christoforus en St. Elisabeth van Thuringen. Van de voorstellingen aan de achterzijde hebben die van de herders het minste geleden. De herkomst van dit borduurwerk is onbekend. Dat onder de voorgestelde heiligen St. Nikolaas voorkomt heeft wel eens aanleiding gegeven tot het vermoeden dat het afkomstig zou zijn uit de St. Nikolaas- of Bergkerk te Deventer (Kalf, Kath. Kerken), maar dienaangaande bestaat geen enkele zekerheid. Voorts wordt op de pastorie bewaard een gesneden laatgotisch beeldje van eikehout,Ga naar margenoot+ de H. Maagd met het Kind, ongeveer 35 cm hoog, geheel ontdaan van de beschildering en haar ondergrond, en voorzien van een moderne kroon (afb. 277). Dit beeldje, dat tegenwoordig de O.L. Vrouw van Frieswiek (een buurtschap benoorden Schalkhaar) wordt genoemd, is in 1922 door een parochiaan geschonken. | |
HoltenDE TOREN VAN DE HERVORMDE KERK is het enige historische monument van Holten (afb. 278). Hij is eigendom van de burgerlijke gemeente. De eerste vermelding van de parochie van Holten is die van 1395 in de parochielijsten van de DomfabriekGa naar margenoot+ (S. Muller H.zn. Bronnen voor de Gesch. v.d. Kerkel. Rechtspraak i blz. 90). Op 18 juni 1829 brak een brand uit waarbij een groot deel van het dorp en daarmee de kerk werd verwoest. De bestaande Hervormde kerk, die daarna geheel nieuw werd opgetrokken tegen de herstelde oude toren, werd op 26 februari 1832 in gebruik genomen (Van der Aa). | |
[pagina 90]
| |
Ga naar margenoot+ De toren die uitwendig geheel en al bedekt is met grauwe cementpleister vertoont inwendig tot even boven de galmgaten middeleeuws baksteenmetselwerk. Formaat van de baksteen 25/28 × 13 × 8 cm. In de oostelijke torenmuur is de westelijke topgevel van een oudere kerk verwerkt. Zulks is alleen te bespeuren aan de buitenkant van het torenlichaam voor zover die zichtbaar is op de zolder van de kerk. Het torenportaal heeft eertijds door middel van een vrij wijde spitse boog in verbinding gestaan met de kerkruimte. Deze boog is naderhand dichtgezet. Het torenportaal heeft een vlakke houten overzoldering. Er zijn geen aanwijzingen dat er ooit een gewelf is geweest. In de z-o hoek leidt een houten trap naar boven. Er zijn geen sporen van een andere opgang naar de torenverdiepingen. Elke zijde van de toren heeft twee galmgaten. Die aan de oostzijde staan betrekkelijk ver uiteen, ongetwijfeld omdat het oorspronkelijke kerkdak, getuige het overblijfsel van de kerkgevel, met zijn nok een weinig boven de onderkant van de galmgaten opging. Aan de overige zijden zijn de galmgaten tot paren saamgevat. |
|