Leiden en Westelijk Rijnland
(1944)–E.H. ter Kuile– Auteursrecht onbekendWassenaarAan den Papenweg op de grens met de gemeente Voorschoten staat een hardsteenenGa naar margenoot+ grenspaal met de wapens van de ambachten Wassenaar en Voorschoten, reeds vermeld op blz. 207.
Op den hoek van de Waalsdorperlaan en den Wassenaarschen Weg staat eenGa naar margenoot+ hardsteenen schamppaal met laatgothische profielen en rankornament (pl. CLXXX no. 457).
Molen van den Stevenshofjespolder aan de Veenwatering nabij de HaagscheGa naar margenoot+ Schouw. Ronde steenen bovenkruier met scheprad. Op den baard het jaartal 1802. | |||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||
Molen van den Zuidwijkschen polder aan de Veenwatering. Ronde steenen bovenkruier, XVII (?). | |||||||||||||
WassenaarGa naar margenoot+ HET VOORMALIGE RAADHUIS, Baljuws- of Rechthuis, Plein 1, thans een particulier woonhuis, is een deftig gebouw met verdieping (pl. CLXXX no. 461), waarvan de middenpartij boven de houten kroonlijst prijkt met het in zandsteen uitgehouwen wapen van de heerlijkheid Wassenaar-Zuidwijk. Volgens het derde deel van den Teg. Staat van Holland, dat in 1746 verscheen, werd het huis ‘onlangs’ gebouwd. | |||||||||||||
Kerkelijke gebouwenGa naar margenoot+ DE HER VORMDE KERK, eertijds gewijd aan St. Willebrord, behoort met inbegrip van den toren aan de Hervormde gemeente. Afb. blz. 225, no. 37; pl. CLXXVII no. 451 vlg. Ga naar margenoot+ litteratuur: h.j. honders, De historie van de dorpskerk te Wassenaar, 1937, aangehaald als ‘honders’; dez., Iets over de restauratie van de Dorpskerk te Wassenaar in L. Jaarb. 1942 blz. 109. Ga naar margenoot+ geschiedenis. Het oudste blijk van het bestaan van een kerk te Wassenaar is de vermelding in 1276 van de bijdrage der parochie ten behoeve van een kruistocht (de fremery no. 209). van heussen (blz. 386) deelt mee, dat de kerk al vóór den ‘Spaanschen Tijd’, vermoedelijk ten tijde van de Hoeksche en Kabeljauwsche Twisten, verbrand schijnt te zijn. De kapel van Cralingen aan de Zuidzijde van het koor moet zijn gesticht door Gilles van Cralingen, sinds 1396 ridder, sinds 1406 heer van Zuidwijk (een huis onder Wassenaar) en overleden in 1441 (honders blz. 14). In 1456 verkochten kerkmeesters een landrente ‘van noidt wegen der timmeringe derselver kercke’ en in 1464 vervreemdden zij drie stukken land tot reparatie van de kerk (honders blz. 13). Op 26 Juli 1573 werd de kerk door de Leidenaars verbrand (honders blz. 18, orlers ii blz. 618). Van der aa stelt deze gebeurtenis een jaar vroeger en wijt ze den Spanjaarden, ongetwijfeld ten onrechte. In 1581 werd de toren weer van een klok en een uurwerk voorzien. In 1581 nam Pieter Jansz. Clocq de herstelling van de kerk aan voor f 2900. Het volgend jaar was het werk voltooid. Deze herbouw omvatte alleen een deel van het schip, dat aan de Oostzijde werd afgesloten door een houten wand, welke in 1640 door een gemetselden gevel iets Oostelijker juist vóór het dwarspand werd vervangen. In de jaren 1739/'41 werden omvangrijke herstellingswerken uitgevoerd. De toren kreeg toen inplaats van zijn lage kap (afgeb. bij c. bruin, Kleefsche en Zuid-Hollandsche Arcadia, 1730 t.o. blz. 99 en Gem. Archief Leiden cat. no. 8310-8312) een slanke spits. Een kleine eeuw later, in 1833, werd het inwendige gewijzigd, waarbij de meest Oostelijke van de vrijstaande zuilen werd vervangen door een mageren ijzeren stut. Vermoedelijk werd toen de kapel ten Zuiden van het koor weer van een dak voorzien om als catechisatiekamer dienst te doen. Ga naar margenoot+ In 1929 onderging de kapel in den hoek tusschen schip en Noorderdwarspand een restauratie. Een omvangrijke restauratie, die behalve het koor de geheele kerk omvatte, volgde in de jaren 1938-1940 onder leiding van den architect H. van der Kloot Meyburg. De kerkruimte werd daarbij vergroot door er het Oostelijke eind van het | |||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||
schip tot even in het koor en voorts het dwarspand bij aan te trekken. De restauratie omvatte verder voornamelijk de volgende werkzaamheden: Muren en bekappingen werden hersteld en voor een groot deel vernieuwd; gedichte vensters en een ingang in den Noordmuur van het schip werden heropend; de vensters kregen gemetselde harnassen; de kapel ten Zuiden van het koor, die sterk had geleden, werd vrijwel geheel vernieuwd, kreeg een behoorlijke steile kap inplaats van het lage met zink gedekte kapje van 1833, en werd onderkelderd terwille van de verwarmingsinstallatie; de ondiep en bijna zonder versnijding gefundeerde toren ontving een voet van beton, eenige betonzolderingen ter koppeling van de muren en tegen brandgevaar, en Afb. 37. Wassenaar. Herv. Kerk.
eenigszins gewijzigde vormen bij de aansluiting van steenen romp en spits. Nadat de kerk in Maart 1940 opnieuw in gebruik was genomen, volgde nog de restauratie van de voormalige sacristie aan de Noordzijde van het koor en de herstelling van het gebouwtje in de koorsluiting. Alleen het koor is thans nog een bouwval. De kerk ligt geheel vrij op een verheven en ommuurd kerkhof en bestaatGa naar margenoot+ in hoofdzaak uit een toren, een schip van twee beuken, waarvan de hoofdbeuk den toren aan drie zijden omvat en de zijbeuk aan de Zuidzijde even hoog is als de hoofdbeuk, voorts uit een Noordelijk dwarspand, den bouwval van een koor alsmede een kapel aan de Zuidzijde van het koor in het verlengde van den Zuider-zijbeuk, welke kapel oorspronkelijk de kapel van Cralingen moet hebben geheeten, maar later als de kapel van Raephorst bekend schijnt te hebben gestaan. Het koor en de kapel van Cralingen worden beide gesloten door vijf zijden van den regelmatigen tienhoek. Voorts is een nagenoeg vierkante kapel gelegen in den hoek tusschen schip en dwarspand, is het koor aan de | |||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||
Noordzijde voorzien van een voormalige sacristie, en bevindt zich in de koorsluiting een gebouwtje van omtrent 1700. De voormalige sacristie heeft een gemetseld kruisribgewelf, overigens worden alle kerkruimten gedekt door houten tongewelven met uitzondering van het torenportaal, dat een vlakke houten zoldering heeft. De kapel van Cralingen is bij de restauratie ingericht tot consistoriekamer, de voormalige sacristie tot kamer van kerkmeesters en het gebouwtje in de koorsluiting tot kantoor van de diaconie. Ga naar margenoot+ De kerk is voornamelijk van baksteen opgetrokken. De Noordergevel van het schip bestaat ter lengte van de tweede, derde en vierde travée tot ongeveer 6 M. hoogte uit tufsteen. Een stuk metselwerk, dat bij de restauratie werd aangetroffen in den wand tusschen het koor en de sluiting der kapel van Cralingen, bleek tot een waterlijst, die een halven M. lager lag dan de waterlijst van het koor, uit tufsteen te bestaan. Voorts is tufsteen toegepast aan de vensters, den Zuideringang, de zuilen en enkele andere onderdeelen van het schip en komt tufsteen voor in de muren van de Noorderkapel. Aan koor, sacristie en dwarspand is voor plinten, lijsten, hoekblokken e.d. gebruik gemaakt van Gobertange.
De oude baksteen vertoont de volgende formaten:
Ga naar margenoot+ De ingang van den toren heeft zijn huidigen vorm bij de restauratie verkregen. Ga naar margenoot+ De oorspronkelijke ingang, waarvan bij de restauratie een stuk van den Zuidelijken binnen-dagkant is teruggevonden, moet zich ongeveer 70 cM. lager hebben bevonden. De beide korte steunbeeren op de hoeken van den Westgevel van den toren zijn bij de restauratie aangebracht, nadat bij de onvermijdelijke slooping van twee niet oorspronkelijke steunbeeren duidelijk was gebleken dat op die plaats van den aanvang kleine steunbeeren aanwezig waren geweest. De romaansche galmgaten in de voorlaatste geleding zijn bij de restauratie heropend en van deelzuiltjes en -boogjes voorzien. Alleen aan de Noordzijde was het romaansche galmgat behoudens deelzuiltje of middenstijl volledig bewaard. Ga naar margenoot+ Het merkwaardigste gedeelte van de kerk is ongetwijfeld de Noordgevel van het schip met zijn tufsteenmetselwerk, waarin een romaansche rondboogingang en de resten van drie hooggeplaatste kleine rondboogvensters voor- | |||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||
komen. De kanten van deze venstertjes en de voormalige Westelijke hoek worden gevormd door betrekkelijk groote blokken tufsteen. De romaansche ingang bestaat uit een enkelvoudigen ongeprofileerden rondboog met smallere rechtstanden in de dagkanten. De latei, die op deze binnenrechtstanden moet hebben gelegen, en de boogvulling waren verloren gegaan, toen de ingang bij de restauratie werd geopend. Men heeft toen een houten latei en daarop een baksteenen boogvulling aangebracht, en den doorgang met terugliggend baksteenmetselwerk gesloten. De oorspronkelijke dorpel ligt 70 cM. beneden het tegenwoordige grondpeil. Een later ingebroken rechthoekige ingang ten Oosten van den romaanschen ingang is bij de restauratie heropend en weer van deuren voorzien. De Zuideringang wordt gedekt door een korfboog en is gevat in een spitsboog. In het veld tusschen korfboog en spitsboog bevindt zich een nisje voor een beeldje. Deze ingang is bij de restauratie vrij gaaf achter een later aangebouwd portaal te voorschijn gekomen. De vensters in den Westgevel aan beide zijden van den toren waren vóór de restauratie alle dichtgemetseld. De bovenhelft van het dwarspand is bij de restauratie geheel nieuw opgetrokken.Ga naar margenoot+ Voordien bevond het dwarspand zich in ongeveer denzelfden toestand als thans nog het koor. Het muurwerk van de kapel van Cralingen is bij de restauratie zoo goed alsGa naar margenoot+ geheel vernieuwd. Voordien was het gepleisterd. Onder het meest Westelijke venster van den Zuidgevel van het schip ziet men nog den moet van een steunbeer tegen den Westgevel van de kapel, die later in den muur van het schip is opgenomen. In den toren zijn bij de restauratie langs de wanden de moeten aangetroffenGa naar margenoot+ van een gewelf, welke moeten zich zeer laag boven den tegenwoordigen vloer bevinden, die een 70 cM. boven den oorspronkelijken vloer moet liggen. In de hoeken bevinden zich nog de staarten van de kraagsteenen van tuf, waarop het gewelf heeft gerust. Of het gewelf van ribben was voorzien, is niet zeker. De ingang in den Westmuur en de doorgang van het torenportaal naar de kerk zijn door de gewelfmoeten heengebroken. De beide beuken van het schip worden gescheiden door tufsteenen zuilen metGa naar margenoot+ lijstkapiteelen. De forsche scheibogen bestaan uit banden baksteenmetselwerk afwisselend met tufsteen. De vijfde van de vrijstaande zuilen was in 1833 vervangen door een mageren ijzeren stut, die bij de restauratie weer is ommetseld in de gedaante van de overige zuilen. Daar de kapel van Cralingen wat lager is dan het schip, kon de meest Oostelijke scheiboog langs de Noordzijde van de kapel niet over de volle hoogte open zijn. Bij de restauratie is dan ook gebleken, dat zich binnen dezen boog een iets smallere en wat lagere binnenboog heeft bevonden, welke in de kapel uitkwam. De Westelijke geboorte van dezen weggebroken boog is nog juist te bespeuren aan den rechtstand tegen de zuil. De Oostwand van de kapel van Cralingen bevat een wijden dichtgemetseldenGa naar margenoot+ | |||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||
spitsboog. De wanden zijn aan den binnenkant al evenzeer vernieuwd als buiten. Doordat onder deze kapel een verwarmingskelder is gemaakt, is de vloer aanmerkelijk hooger komen te liggen dan oorspronkelijk het geval was. De baksteenen schalken in de hoeken van de sluiting zijn nieuw gemaakt naar het voorbeeld van een stuk van den voet van een der oorspronkelijke schalken, dat bij de restauratie werd aangetroffen. Bij de restauratie ontdekte men onder den vloer twee gemetselde grafkelders, welke moesten worden verwijderd. De kelder juist vóór het fundament van het altaar vertoonde op de pleister van de lange zijden telkens twee wijdingskruisen en in het midden het wapen van Cralingen: een achtpuntige ster, alles in roode kleur. De aldus beschilderde pleisterlaag van een der lange zijden is op den Zuidwand van de kapel overgebracht. De kelder bevatte een looden lijkkist, blijkens opschrift van Aelbert van Raephorst, † 1648. Het meergemelde stuk metselwerk, dat bij de restauratie tusschen het koor en de sluiting van de kapel van Cralingen werd aangetroffen, vertoonde aan den Oostkant schoon werk, en was daar voorzien van een waterlijst, die 50 cM. lager was gelegen dan de waterlijst onder de vensters van het koor. Beneden deze waterlijst was het materiaal tufsteen, daarboven baksteen van grof formaat. De drie overige zijden vertoonden ruwe afbraakvlakken. Ga naar margenoot+ De kraagsteenen, waarop de gewelfribben van de sacristie ontspringen alsmede de sluitsteen van het gewelf zijn voorzien van blanke wapenschildjes. Ga naar margenoot+ bouwgeschiedenis. Het tufsteenen gedeelte van den Noordgevel van het schip is een overblijfsel van een éénbeukige kerk van vroeg-romaansch karakter, die wellicht uit de 11de eeuw zou kunnen dagteekenen, en vermoedelijk geen toren bezat. De rijpromaansche vormen van den baksteenen toren wijzen op de tweede helft van de 12de eeuw. Het brok metselwerk tusschen het koor en de sluiting van de kapel van Cralingen is, te oordeelen naar het formaat van de baksteen, 14de eeuwsch werk, en heeft waarschijnlijk behoord tot een vergrooting van de romaansche kerk met een nieuw Gothisch koor. Uit de wijze, waarop het muurwerk van het schip en van het koor aansluiten tegen de kapel van Cralingen, blijkt, dat deze kapel het oudst is. Hierop wijst ook het steenformaat van de kapel, dat iets grover is dan dat van schip en koor. Te oordeelen naar het steenformaat alweer (zie Oudheidk. Jaarboek 1937 blz. 96 vlg.), kan de kapel bezwaarlijk vroeger zijn dan het midden van de 15de eeuw, en zal zij dus eerst dateeren uit de allerlaatste levensjaren of van na den dood van Gilles van Cralingen, den stichter, die in 1441 overleed. Spoedig daarop zal men de verbouwing van het schip in de huidige gedaante ter hand hebben genomen. Wellicht slaan op die verbouwing de berichten over een timmering en de reparatie aan de kerk uit onderscheidenlijk 1456 en 1464. Het dwarspand en het koor, waarvan de bouwval over is, zullen vermoedelijk ook nog in de tweede helft van de 15de eeuw tot stand zijn gekomen. Koor en dwarspand behooren kennelijk tot één en dezelfde bouwperiode, die zich zooal niet door het steenformaat, dan toch door afwijkende profielen van de vensters en dergelijke détails duidelijk onderscheidt van de bouwperiode van het schip. De verbouwing van het schip in Gothische vormen met een hooger dak dan voorheen zal oorzaak zijn geweest van de verhooging van den toren met een nieuwe klokkenverdieping. | |||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||
Tot den inventaris van de kerk behooren:Ga naar margenoot+
Preekstoel, doophek en doopbanken van eikenhout, eenvoudig, midden XVIII.Ga naar margenoot+ Het doophek is voorzien van een voorzangerslezenaar en twee kandelaars van koper. Orgel, in 1769 gemaakt door A.A. Hinsz, en in 1792 op kosten van Daniel Pompejus baron du Tour voorzien van een rugpositief door L. van Dam en verder verfraaid (Ned. Stads- en Dorpsbeschr. deel VII). De orgelkas is in rococovormen versierd en draagt een Latijnsch opschrift betreffende bouw, vergrooting en verfraaiing. Lijkkist van roode zandsteen, lang 230 cM., grootste breedte 88 cM., kleinsteGa naar margenoot+ breedte 64 cM., hoogte 50 cM., met vermoedelijk bijbehoorend rood zandsteenen deksel, lang 226 cM., grootste breedte 88 cM., kleinste breedte 68 cM., opgesteld in het Westelijk eind van den zijbeuk (pl. CLXXX no. 456). Het deksel vertoont als versiering een ruitmotief in een dubbelen rand. Acht sarcophaagdeksels van roode zandsteen, die later als grafzerken zijnGa naar margenoot+ gebruikt. Van de drie, die in het torenportaal zijn opgesteld, draagt er een den naam van jonkvrouw Dirck van der Does † 1473 en daaronder het gedeelde wapen-van Wassenaar-van der Does. Van de vijf, die tegen den Zuidwand van het schip zijn opgesteld, vertoont er een den naam van Claes Jansz., baljuw van Wassenaar, † 1476, en een wapenschild met drie wassende manen. Eenige oude grafzerken, XVII en XVIII. Zie prins IIb blz. 523.Ga naar margenoot+ Twee fragmenten van laatgothisch decoratief steenhouwwerk in zandsteen,Ga naar margenoot+ gevonden tijdens de restauratie, en thans ingemetseld in den Noordwand van het schip bij het orgel. Het eene stuk is een deel van boog met frontaal, wellicht afkomstig van een sacramentshuisje, het andere vertoont in relief de beschadigde figuur van een leeuw, waarschijnlijk een schildhouder van een epitaaf. Beide stukken vermoedelijk omtrent 1500. Gebodenbord van 1604.Ga naar margenoot+ Credobord van 1647. Gebedenbord van 1648. Klok van 114 cM. middellijn. De bovenrand draagt in Gothische minuskelsGa naar margenoot+ het opschrift: vocor Maria anno dni m cccc liiii xxviii die maij fui facta. Op den onderrand staat: sts deus sts fortis sts x inmortalis miserere nobis. Y R X F. Op het lijf bevinden zich drie rechthoekige reliefs met voorstellingen van den Christus en twee andere onduidelijk weergegeven figuren, vermoedelijk de H. Maagd en Johannes de Dooper, met baldakijns. Onder de figuur van den Christus het opschrift: busbeke. De klok is vermoedelijk in 1581 aangeschaft (honders blz. 32).
DE ROOMSCH-KATHOLIEKE KERK van den H. Willebrordus is een neogothisch gebouw. Tot den inventaris van kerk en pastorie behooren:
Schilderstuk: De gekruisigde Christus. Paneel 75 × 48. Gem. op den voetGa naar margenoot+ | |||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||
van het kruis: P D G (aanéén) 162.... Door Pieter de Grebber (omstr. 1600-omstr. 1653). Ga naar margenoot+ Twee pastoorsportretten, te weten: Cornelis van der Putten, pastoor te Wassenaar 1647-1679. Heupstuk n. links (pl. CLXXX no. 458). Doek 96 × 74. Hollandsche school XVII B. Hubertus d'Estordeur, 1678-1748, pastoor te Wassenaar. Heupstuk van voren gezien met bonnet in de rechter- en een rood gebonden boek in de linkerhand. Doek 98 × 73. Rechts op den achtergrond op den rug van een boek gemerkt: Ger. Jos. Xavery f. 1727. Ga naar margenoot+ Ciborie van gedreven en verguld zilver met later bijgemaakt deksel (pl. CLXXX no. 459). De reliefs verbeelden korenaren en wijnranken met cherubs. Merken: Antwerpen, meesterteeken van Jan Moermans, jaarletter Y (1655/'56 of 1679/'80). Hoog zonder deksel 39,5 cM. Ga naar margenoot+ Beker van gedreven zilver met krijgsmansfiguur op het deksel, hoog 21 cM. Midden XVII, geen merken te zien. In den tuin voor de pastorie staan drie geverfde steenen tuinbeeldjes, engeltjes met de emblemen van Geloof, Hoop en Liefde, midden XVIII. | |||||||||||||
School.Schoolstraat 5. Voormalige school, thans woonhuis. Aan de straatzijde topgevel met opschrift: Het ambagts en dorps-kleyn kinder school van Wassenaer en Zuytwijk 1746. In den zijgevel twee oude kruiskozijnen. | |||||||||||||
WoonhuizenLangestraat 79. Topgevel met overgekraagden topmakelaar, XVII A (pl. CLXXXI no. 460). Pui veranderd en gepleisterd. Schoolstraat 29. Topgevel met overgekraagden topmakelaar, en een venster gedekt door een Tudorboog, XVII A. | |||||||||||||
Korenmolen.Aan de Zuidzijde van het dorp staat een slanke steenen korenmolen, midden XVIII, rond opgetrokken op een ouderen achtkanten voet. Gestroomlijnd. | |||||||||||||
BoerderijenOostdorperweg tegenover Bellestein. Boerderij met topgevel waarin togen boven deur en vensters. XVII A. Leidsche Straatweg, aan de Zuidzijde van Zuidwijk. Boerderij waarvan alleen maar het woongedeelte oud is, XVII A, en voorzien is van een dwarsvleugel met kelder en opkamer (pl. CLXXXI no. 463). Rieten dak, enkele vensters hebben nog kruiskozijnen en togen. Leidsche straatweg hoek Nieuwen Weg, even ten N.O. van Zuidwijk. Boerderij, | |||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||
waarvan alleen nog het woongedeelte oud is, XVII A (pl. CLXXXI no. 462. Topgevel met togen boven deur en vensters. Rieten dak. | |||||||||||||
Buitenplaatsen.ZUIDWIJK. Terzijde van de plaats van het verdwenen middeleeuwsche slot, waarvan de grachten nog over zijn, de voormalige rentmeesterswoning, midden XVIII, thans met de aangrenzende boerderij tot een landhuis verbouwd. Boven een deur in de voormalige boerderij een steen waarop het wapen-van Wassenaar met de keten van het Gulden Vlies (XVII A?).
DE WILTZANG. Op deze buitenplaats, die vroeger onder de buitenplaats Backershagen heeft behoord, staat op een kunstmatigen steilen heuvel aan den Rijksstraatweg een monumentale achtkante theekoepel. De houten bovenbouw, waarvan het koepeldak eindigt in een plat met balustrade, verrijst op een vrij hoogen onderbouw van gepleisterde baksteen, die met zijn verdiepte schijnvoegen is behandeld als een natuursteenen postament. De verdieping heeft een vlak plafond en een betimmering, waarvan de vakken zijn gevuld met behangsels van geschilderd doek, voorstellende de gereedschappen van het buitenleven. Het gebouwtje bevat verder een listig samenstel van verborgen en verdwijnende trappen. Het zal omtrent 1780 zijn opgetrokken door Mr. Cornelis Backer, den toenmaligen eigenaar van Backershagen, tegelijk met het aanleggen van den ‘Engelschen tuin’ om de koepel, welke met zijn bergjes, grot e.d. nog bestaat, maar door het hoog opgroeien van het hout geheel van karakter is veranderd (zie d. hoek, Backershagen, blz. 46). |
|