Leiden en Westelijk Rijnland
(1944)–E.H. ter Kuile– Auteursrecht onbekendVoorschoten.Molen van den Papenwegschen Polder aan de Dobbewatering. Ronde steenenGa naar margenoot+ bovenkruier met scheprad, dagteekenend van omstreeks 1800, gestroomlijnd in 1931. Molen van den Knippolder aan den Vliet ter hoogte van Duivenvoorde. Kleine steenen bovenkruier, verm. omstreeks 1800. | |
Voorschoten.litteratuur: taupe-etoile en le blanc (Pseudoniemen voor molster en de wit),Ga naar margenoot+ Voorschoten voorheen en thans, Leiden 1899; Haarl. Bijdr. 1941 blz. 362.
Aan den Papenweg op de grens met de gemeente Wassenaar staat een hardsteenenGa naar margenoot+ grenspaal met de wapens van de ambachten Voorschoten en Wassenaar, XVIII. Dergelijke grenspalen op de wegen naar Veur en Valkenburg.
Het voormalig AMBACHTSHUIS, Voorstraat 14, eigendom van de gemeenteGa naar margenoot+ Voorschoten, blijkens jaartal in den voorgevel dagteekenend uit 1635, prijkt aan voor- en achterzijde met eenvoudige trapgevels. De top van den gevel aan de straatzijde is vernieuwd.
DE TOREN van de Herv. Kerk is het eenige overblijfsel van de middeleeuwscheGa naar margenoot+ parochiekerk, die in 1868 is vervangen door een nieuwe Hervormde kerk aansluitend tegen den toren. litteratuur: j.a. van der kloes, De Hernieuwing der Hervormde Kerk te VoorschotenGa naar margenoot+ in Bouwkundige Bijdragen XIX, 1872, blz. 37; Versl. d. Comm. der Kon. Academie v. Wetensch. t.h. Opsporen v. Overblijfselen der Vaderl. Kunst 1868 blz. 22. geschiedenis. Hoewel bekend is dat Voorschoten al in het begin van de 13de eeuwGa naar margenoot+ een zelfstandige parochie was, schijnen aangaande het kerkgebouw geen oudere gegevens te vinden te zijn dan het bericht, dat de parochie in 1514 was belast met een kleine lijfrente, waarvan de hoofdsom was gebruikt ‘in de reparatie van der kercke ende thoern’ (Informacie upt stuck der Verpondinghe 1514, uitg. R. Fruin blz. 277). Ten tijde van het beleg van Leiden door de Spanjaarden werd de kerk gedeeltelijk vernield, waarna zij in 1583 moet zijn herbouwd blijkens het voorkomen van dit jaartal | |
[pagina 208]
| |
op een bint van de oude kerk (v.d. kloes blz. 46). Door het inslaan van den bliksem gingen torenspits en klokken in 1702 verloren. De spits werd vervolgens ‘wederomme zoo mooi als ze tevoren was, aengemetzeld’ (v. heussen blz. 379, zie ook klokkeopschrift hieronder). Toen in 1868 de nieuwe kerk werd gebouwd, is de toren eenigszins hersteld en voorzien van den quasi-gothischen ingang en de ijzeren ramen in het ronde en in het hooge spitsbogige venster van den Westgevel. De oude kerk was een laatgothische kruiskerk met een pseudobasilikaal schip, waarvan in 1583 alleen het schip was hersteld. Opmetingen, vóór de afbraak gemaakt door J.A. van der Kloes, berusten op het Rijksbureau voor de Monumentenzorg. Afb. 35. Voorschoten. Toren Herv. Kerk.
Ga naar margenoot+ De toren is een forsch bouwwerk (afb. hiernaast no. 35, pl. CLXVI no. 424), opgetrokken van baksteen met toepassing van Gobertange voor plinten, lijsten en hoekblokken. Het formaat van de baksteen is 21 × 10 × 5. Op de hoeken is het bouwwerk voorzien van haaks geplaatste steunbeeren, waarvan die aan den Oostkant eerst ter hoogte van de kap van de kerk aanvangen met een uitkraging. Naast den Oostelijken steunbeer van den Noordkant is een spiltrap veelhoekig uitgebouwd. Bij den overgang van de tweede op de derde geleding verspringt de spiltrap geheel naar den hoek. Aanvankelijk zal de toren aan drie zijden vrij hebben gestaan, thans zijn Noord- en Zuidgevel tot groote hoogte door vleugels van de kerk bedekt. De toren telt drie achtkante geledingen en wordt gedekt door een achtkante, met leien belegde spits. In de eerste geleding bevindt zich boven den neo- | |
[pagina 209]
| |
gothisch verbouwden ingang een rond venster. De tweede geleding vertoont thans aan de Westzijde een hoog spitsboogvenster, dat eerst naderhand is gevormd door het openbreken van een nis. De derde geleding is naar elke windstreek geopend met drie galmgaten, waarvan de middenste breeder zijn dan de andere. Om de spits loopt een omgang met een ijzeren leuning. Op de hoeken staan houten, met metaal bekleede naalden, welke aan de hoektorentjes herinneren, die voorkomen op de prent van Rademaker bij I. Lelong, Kabinet v. Nederl. en Kleefsche Oudheden III blz. 211. Op deze prent prijkt de spits met een peervormige bekroning. De gelijkvloersche portaalruimte, die thans door een houten zoldering in tweeën wordt verdeeld, is aangelegd op een overwelving die òf nooit tot stand is gekomen òf is uitgebroken. Noord- en Zuidwand van deze benedenruimte hebben spitsboognissen. Een smalle doorgang verbindt het torenportaal met de kerk. De eerste verdieping, die door het inleggen van een zoldering in het torenportaal tot een tweede verdieping is geworden, heeft in elken wand een slanke spitsboognis, waarvan die in den Westergevel, zooals wij hierboven al opmerkten, tot een hoog venster is opengebroken. Tusschen de koppen van de nissen zijn trompetgewelfjes gemetseld, waardoor inwendig een achtzijdige grondslag wordt gevormd voor een bovenbouw, die nooit werd voltooid. De bovenste geleding is uitwendig vierkant, maar inwendig achtzijdig. De galmgaten in de overhoeksche wanden zijn halverwege gesplitst in haaks op de buitengevels gerichte galmgaten, zulks met uitzondering van den Noord-Oosthoek, waar zich de spiltrap bevindt. Langs de bogen van de galmgaten loopen de inkassingen voor een nooit uitgevoerd stergewelf. De geheel achtkante lantaarnbouw, die kennelijk in de bedoeling heeft gelegen, is ongetwijfeld nooit tot uitvoering gekomen.
De toren dagteekent blijkens vormen en steenformaat vermoedelijk uit het middenGa naar margenoot+ van de 15de eeuw.
In den toren hangt een klok van 146 cM. middellijn met opschrift: Soli DeoGa naar margenoot+ Gloria. Naer dat dezen toorn door onweer op den 11den Maart 1702 was verbrant ben ik ook vernieuwt bij heer Jacob baron van Wassenaer van Duivenvoorde Voorschoten Veur etc. etc. Mr. Salomon Poyntz. Baillu en Schout, Jan Verschouw, Ary Piters Vonck, Crijn van der Cop, Kerkmeesters; Louris Jacobs Ham, Cornelis Piters van Nierop, Ambachtsbewaerders; Mr. Daniel Pointz secretaris van Voorschoten. Me fecit J. Ouderogge Roterodami 1704. Aan twee zijden prijkt op het lijf het wapen van Voorschoten met hartschildvan Wassenaar.
HERVORMDE KERK. Tot den inventaris van dit uit 1868 dagteekenendeGa naar margenoot+ kerkgebouw behooren: Orgel, in 1720 in gebruik genomen en vervaardigd door Jacobus Zeeman teGa naar margenoot+ Breda (L. Swemkoop, Lof Bazuin.... op het maken van een nieuwt orgel | |
[pagina 210]
| |
in de parochiekerk der vrije heerlijkheit Voorschoten, 1720). In de vorige eeuw, ongetwijfeld bij gelegenheid van de opstelling in het tegenwoordige kerkgebouw, is het orgel eenigszins verbouwd. Het wordt bekroond door de alliantiewapens-van Wassenaar en -Bentinck (Arent van Wassenaar en Anna Margaretha Bentinck, gehuwd 1701-1721). Tekstbord met het Onze Vader en de Artikelen des Geloofs, 1636, verdeeld door drie halve zuiltjes, die een hoofdgestel dragen. Aan weerszijden gesneden vleugelstukken met wapens (Prins II B blz. 515). Blad voor de Avondmaalstafel, versierd met de geschilderde wapens van Holland en - Van Wassenaar, dagteekenend uit 1702 en hersteld in 1940. | |
Particuliere gebouwenGa naar margenoot+ Voorstraat 11. Eenvoudig breed huis met middentop, dagteekenend van omstreeks 1780. Inwendig: links van de vestibule een kamer met schoorsteen, geschilderd behangsel en stucplafond, alles omstreeks 1780. Vier vakken van het behangsel stellen landschappen voor, waaronder één met den toren van Voorschoten, de overige zijn ornamentaal behandeld.
Ga naar margenoot+ GROOT STADWIJK, thans genaamd Nieuw Voordorp, is een voormalige buitenplaats aan de Noordzijde van het dorp, thans tehuis voor verwaarloosde kinderen van de Haagsche vereeniging ‘Kinderzorg’. Het huis, een gebouw ter breedte van niet minder dan 13 vensters met een vlakke zandsteenen middenpartij in den voorgevel en een driezijdig uitspringend, koepelvormig gedekt middenstuk aan den achterkant, alles in soberen Lod.-XVI trant, omstreeks 1780, is verminkt door het aanbouwen van vleugels, het verhoogen van de uitspringende middenpartij aan den achterkant, en dergelijke smakelooze veranderingen. Het inwendige heeft nog eenige sobere betimmeringen, schoorsteenen en stucplafonds bewaard. De geschilderde behangsels uit de zaal door H. Schweickhardt en de gesneden trapleuningen zijn uitgebroken en naar elders overgebracht. Afbeeldingen uit den tijd vóór de ontsierende verbouwingen, toen het huis nog een kostschool voor jongedames was, bij P.J. Lutgers en W.J. Hofdijk, Gezigten in de Omstreken van 's-Gravenhage en Leyden, 1855, nos. 32 en 33.
BIJDORP. Van deze buitenplaats aan de Zuidzijde van het dorp is niets van belang overgebleven behalve het inrijhek aan den straatweg (pl. CLXVI no. 425), dat vermoedelijk dagteekent van omstreeks 1700. De beide hekvleugels, die van monogrammen voorzien zijn (rechts A, O en C; links J, L en E), hangen in hardsteenen pijlers met geverfde zandsteenen bekroningen die in siervazen eindigen. Deze vazen prijken met wapens, te weten: een gekanteelde balk vergezeld van bijen (?) en: doorsneden en in de bovenhelft gedeeld, in I een hoorn, in II een rad, in III drie boomen. | |
[pagina 211]
| |
TER WADDING, bij den spoorwegovergang aan ‘de Vink’. Heerenhuis, blijkens jaartal op de kroonlijst dagteekenend van 1770. De omlijstingen van den ingang en het bovengelegen venster, de hekken aan weerszijden op de stoep, de kroonlijstconsoles e.d. vertoonen late rococovormen. De houten rococo opzet met den naam van het huis boven de kroonlijst schijnt een toevoeging te zijn uit de vorige eeuw.
BERBICE, eertijds Allemansgeest geheeten. Breed heerenhuis met driezijdig uitgebouwd baksteenen middengedeelte aan den straatkant en aan den tegenovergestelden langen gevel een met hardsteen bekleede driezijdig uitspringende ingangspartij. Het huis moet omstreeks 1720 zijn gebouwd en is omtrent 1780 voorzien van de met hardsteen bekleede ingangspartij in Lod.-XVI vormen. Het inwendige bevat eenig sober Lod.-XVI stucwerk, o.a. in de vestibule. De oorspronkelijke behangsels zijn alle verdwenen. Een teekening van het huis met den naam ‘Allemansgeest’ uit 1788 berust in het Gemeentearchief te Leiden (Cat. no. 8138).
DUIVENVOORDE is een oud adellijk huis tusschen Voorschoten en Veur,Ga naar margenoot+ dat gedeeltelijk nog uit de 15de eeuw dagteekent, maar zijn huidige gedaante heeft gekregen bij een algeheele verbouwing in het begin van de 17de eeuw. litteratuur: e.w. moes e.a., Nederlandsche Kasteelen en hun Historie, III blz. 49 (door H.E. van Gelder); h.e. van gelder, Duivenvoorde en zijn bewoners, in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift 1914 II blz. 81. geschiedenis. Van het begin van de 13de eeuw tot in de 18de eeuw was Duivenvoorde de zetel van een tak van het geslacht van Wassenaar, die zich tot het eind van de 16de eeuw ‘van Duivenvoorde’ en daarna ‘van Wassenaar van Duivenvoorde’ noemde. Vervolgens ging de bezitting over in de geslachten Torck, Steengracht en Schimmelpenninck van der Oye. Ten aanzien van bouw en verbouwing van het huis zijn geen onmiddellijke gegevens bekend. Wel heeft Dr. H.E. van Gelder gemeend, dat de groote verbouwing, waarbij het huis in hoofdzaak de tegenwoordige gedaante kreeg, in 1627 plaats heeft gevonden, omdat dit jaartal op een lambrizeering voorkomt, maar deze lambrizeering is in de vorige eeuw uit Noord-Holland overgebracht, en het wapen-van Duivenvoorde is er kennelijk naderhand ingesneden. Het huis (pl. CLXVII no. 426 vlg.) bestaat uit een middengedeelte en tweeGa naar margenoot+ vooruitspringende zijvleugels die een weinig lager zijn dan het middenstuk. Op deze wijze omsluit het gebouw drie zijden van een voorplein. De gracht, waaruit oorspronkelijk de muren aan alle zijden oprezen, is omstreeks 1837, toen (J.D.?) Zocher het park in landschapsstijl wijzigde, tot een onderdeel van een samenstel van vijvers gemaakt. Bij deze gelegenheid heeft men de oude ingangsbrug recht voor het middengedeelte verwijderd en over de volle breedte van het front een terras in het water uitgebouwd, welk terras aan weerszijden door gemetselde bruggen met den vasten wal is verbonden en aldus een oprit vormt. In het midden van den achtergevel bevindt zich een | |
[pagina 212]
| |
zandsteenen poortje, dat bereikbaar is door een 19de-eeuwsche gemetselde brug. De beide zijvleugels hebben tegen den achterkant ieder een smal rechthoekig uitbouwsel dat tot de volle hoogte opgaat. De vensters geven duidelijk aan, dat de verdiepingen niet overal op dezelfde hoogte liggen: het middenstuk vertoont aan de voorzijde drie rijen vensters, en aan de achterzijde vier rijen, de rechtervleugel heeft aan voor- en zijkant twee rijen vensters, maar de linkervleugel heeft er drie, waarvan de bovenste in in den voorgevel ter wille van de symmetrie zijn dichtgemetseld. Aan den voorkant en aan den rechterzijkant hebben alle vensters ontlastingsbogen met zandsteenen blokken, aan den linkerzijgevel alleen sommige. Bij nadere beschouwing blijkt al spoedig, dat de rechtervleugel zich ook door een grooter breedte van den linkervleugel onderscheidt. De voor- en de zijgevel van den rechtervleugel bestaan kennelijk voor een groot deel uit laat-middeleeuwsch metselwerk, waarvan de baksteen 21 × 10 × 5 meet, en in staand verband is verwerkt. Dit middeleeuwsch metselwerk reikt tot de ontlastingsbogen van de bovenvensters. Ook de achtergevel vertoont links van den achteringang gedeelten middeleeuwsch metselwerk met een baksteen van 21/22 × 10/11 × 5/5,5. Overigens zijn de muren opgetrokken van een kleine helderroode 17de-eeuwsche baksteen, met uitzondering evenwel van het achterste deel van den linkerzijvleugel, dat uit latere, donkerroode steen bestaat. Uit de kap van elk der beide zijvleugels verrijst een forsche ronde schoorsteen op vierkanten voet. Van een overeenkomstigen schoorsteen in de zakgoot op het middengedeelte is het ronde bovenstuk verdwenen. Een levendigen indruk maken de dakvensters met kapelkapjes. Die aan den linkerzijkant hebben frontonafdekkingen. Boven den zandsteenen hoofdingang bevindt zich een steen met Latijnsch opschrift, blijkens hetwelk Arent van Wassenaer-Duivenvoorde het huis en de tuinen in 1717 herstelde en verfraaide. Ga naar margenoot+ De ingangsdeur leidt in een ruim voorhuis, dat zich uitstrekt over de volle breedte en ongeveer de halve diepte van de middenpartij. Elk van de beide korte zijden bevat twee poortjes die naar gangen en kamers leiden. Aan de einden van den langen wand tegenover den ingang geven twee dergelijke maar wat grootere poorten elk toegang tot een trap. De bogen van deze laatste poorten zijn kunstig schuin opgemetseld volgens het beloop van de trappen (pl. CLXVIII no. 428). Onder het voorhuis bevindt zich een kelder met gedrukte riblooze kruisgewelven, daarachter een hooger sousterrain dat aan den achtergevel uitkomt en eveneens met vrij vlakke riblooze kruisgewelven is overdekt. De achteringang is juist in een travée-scheiding geplaatst, en wel zoo, dat men terwille van den ingang een gewelfaanzet gedeeltelijk heeft weggebroken. Ook de vensters aan weerszijden van den achteringang staan niet in het midden van de gewelfvakken. De rechtervleugel bevat de groote zaal met wandbetimmering en stucplafond | |
[pagina 213]
| |
uit het begin van de 18de eeuw (pl. CLXVIII no. 429, détail op pl. CLXIX no. 432). De wandvakken bevatten geschilderde doeken: aan weerszijden van den schoorsteen een Prudentia en een Temperentia en camaieu, overigens portretten en portretgroepen van verschillende generaties van het geslacht van Wassenaer-Duivenvoorde. (zie blz. 214) Ontwerpteekeningen voor de decoratie van deze zaal, vroeger op het huis Rozendaal, berusten tegenwoordig op Duivenvoorde, en zijn voor een gedeelte afgebeeld in Ned. Kasteelen III blz. 59 en 60. Zij dragen opschriften in het Fransch, maar zijn niet gesigneerd. Naar Dr. M.D. Ozinga oordeelt, kunnen zij worden toegeschreven aan Daniel Marot Sr., althans voor zoover het de potloodteekening aangaat; zij schijnen door een andere hand in inkt te zijn gezet. (Verg. M.D. Ozinga, Daniel Marot blz. 188/189). Een salon achter de zaal heeft een schoorsteen in den trant van Daniel Marot Sr. met een iets lateren schoorsteenmantel. In den linkervleugel bevindt zich gelijkvloers aan den voorkant een salon met eenvoudige betimmering, schoorsteen en stucplafond, begin XVIII (pl. CLXIX no. 431). In den schoorsteenboezem een schilderstuk: landschap. De schoorsteenboezem zelf met zijn vruchtfestoenen aan weerszijden van het schilderstuk schijnt in hoofdzaak nog wel 17de-eeuwsch te zijn. De grover gesneden festoenen op de wandpaneelen houden wij voor verfraaiingen uit de vorige eeuw, toen men ook twee van de drie vensters aan de voorzijde heeft veranderd in muurkasten. Een kamer op de eerste verdieping aan de achterzijde is voorzien van een gesneden eikenhouten schoorsteen, XVII A (pl. CLXIX no. 430). Midden voor den boezem is een midden-17de-eeuwsch schilderstuk, familietafereel, ingelaten. Op de verdieping van den rechtervleugel komen twee laatgothische natuursteenen balkneuten voor. Langs het terras en de oprijbruggen staan zandsteenen siervazen, uitnemendGa naar margenoot+ bewerkt in den trant van Daniel Marot, en gedeeltelijk mythologische reliefs vertoonend (pl. CLXIX no. 433). Eén vaas, zonder kop, wordt op het huis bewaard. Oorspronkelijk zullen de vazen hebben gediend tot opluistering van de tuinen. Het muurwerk van den linkervleugel dagteekent, gelijk al werd opgemerkt, in hoofdzaakGa naar margenoot+ nog uit de Middeleeuwen. Het steenformaat wijst op het midden van de 15de eeuw. De twee laatgothische balkneuten op de verdieping kunnen ook uit dien tijd dagteekenen. Zijn huidigen vorm heeft het huis gekregen bij een algeheele verbouwing en vergrooting, welke blijkens de vormen van de ingangspoortjes, de venstertogen, de schoorsteenen e.d. omtrent 1625 moet hebben plaatsgevonden onder Jan van Wassenaar-Duivenvoorde, die in 1600 met het goed werd verleid en in 1641 overleed. Hij was een aanzienlijk en rijk heer, die in dezelfde jaren ook het deftige huis in den Haag op den hoek van Kneuterdijk en Lange Voorhout zette. De linkervleugel kreeg echter nog niet dadelijk de huidige gedaante, naar blijkt uit oude afbeeldingen als een teekening van Roeland Roghman in particulier bezit, de prent in den rand van de | |
[pagina 214]
| |
kaart van den Haag door C.E. Elandt van 1681 en de prent van J. Lamsvelt bij G. Goris, Les Délices de la Campagne à l'entour de Leyde, van 1713. Hierop ziet men namelijk aan den linkerkant een paviljoen van geringe diepte met drie rijen vensters, en tusschen dit paviljoen en het hoofdgebouw een rechthoekig torentje aan het binnenplein. Overigens strekte zich achter het bedoelde paviljoen een lage vleugel uit daar waar de vensters van den zijgevel nu nog van togen boven de vensters zijn voorzien. De prenten van H. Spilman in Het Verheerlijkt Nederland (Oorspronkelijke teekening op Duivenvoorde) geven aan, dat destijds (1739) de tegenwoordige toestand al bestond. Vermoedelijk heeft men in 1717, toen Arent van Wassenaar blijkens het opschrift boven den hoofdingang het huis herstelde, het linkervoorpaviljoen door verhooging van het achterliggende gedeelte tot een linkervleugel gemaakt. Terwille van de symmetrie werden de bovenvensters in den voorgevel van het voormalige paviljoen dichtgemetseld en werd de schoorsteen bij de wijziging van de bedaking een eind achterwaarts verplaatst. Het torentje achter het oude paviljoen verdween als zelfstandig bouwdeel, maar is aan het voorplein nog te herkennen aan de drie boven elkander gelegen vensters. De muur met de poort, die het voorplein afsloot, kwam te vervallen, en aan den achterkant werden de beide uitbouwsels aan weerszijden opgetrokken. De huidige vensterkozijnen en -ramen dagteekenen uit de eerste helft van de 19de eeuw. In de laatste decenniën van die eeuw werd het inwendige volgens den toenmaligen smaak verfraaid. De kamer boven de vestibule kreeg een neo-renaissance betimmering met bijpassende beschildering van de zoldering, en verschillende van elders afkomstige betimmeringen werden aangebracht, o.a. een kamerbetimmering XVIIIb, uit het huis te Oosterland op Schouwen op de eerste verdieping aan de achterzijde. Tot den inventaris van Duivenvoorde behooren:
Ga naar margenoot+ Twee steenen met opschriften uit den Romeinschen keizertijd, ingemetseld boven de poorten die uit het voorhuis naar de trappen leiden (A.W. Bijvanck, Excerpta Romana II nos. 333, 334 en 345). De eene steen, die aan weerszijden van een opschrift is voorzien, werd in 1502 gevonden bij Roomburg tegenover Leiderdorp onder de gemeente Zoeterwoude, waar een Romeinsche versterking heeft gelegen. Ga naar margenoot+ Een groot aantal geschilderde portretten, meest uit de opeenvolgende geslachten, die Duivenvoorde hebben bewoond. Hieronder bevinden zich vijf kapitale stukken, die zijn opgenomen in de wandbetimmering van de groote zaal, te weten:
G. Honthorst, Arent van Wassenaar en Anna Margaretha van Scherpenzeel (afb. Ned. Kasteelen III blz. 63); Th. Netscher, Jacob van Wassenaar en Jacoba van Liere, gem. en gedateerd 1702 (afb. als voren blz. 65); Th. Netscher, Arent van Wassenaar en Anna Margaretha Bentinck, (afb. als voren blz. 74); Jan Mijtens, Jan van Wassenaar en Maria van Voorst. Vergrooting van een deel van het schoorsteenstuk op pl. CLXIX no. 430; Jan Mijtens, Jan van Wassenaar en Theodora van Scherpenzeel, schoorsteenstuk, vergrooting als voren. | |
[pagina 215]
| |
Van de drie mansportretten boven de deur is er één gedateerd 1723. Voorts: Cornelis de Visscher, mansportret uit het Dordtsche geslacht Messing, gedat. 1582 aet. 64; Onbekend meester 17-de eeuw, Jan van Wassenaar (1483-1523, Moes, Iconogr. Bat. 88994); Evert Crijnsz. van der Maes, Jan van Wassenaar en Maria van Voorst, 1608; Jacob Gerritsz. Cuyp, Portretten van verschillende leden van het Dordtsche geslacht Berck, 1646; Theodoor of Dirk van Loonen, Assueer Jacob Schimmelpenninck en zijn schoonvader Kreynck in Oostersche kleeding, en nog twee mansportretten; P. Moreelse, Theodora Maria van Zalland, 1605 (Carla de Jonge Cat. no. 30); Haagsch meester omstr. 1678, de kinderen van Jacob van Wassenaar en Jacoba van Liere in landschap met Duivenvoorde op den achtergrond (afb. Ned. Kasteelen III blz. 69); Daniel Mijtens II, familie van Leyden, 1678; Willem van Mieris, familie van Leyden, 1728; A. Möller, Frederik de Thoms, Londen, 1729; Jean Fournier, stadhouder Willem IV, 1753. Voorts portretten door Mierevelt, P. Codde (?) 1625, Queboorn (5 portretten 1627), Dirck Santvoort (?) 1640, W. Vaillant, P. Nason, Vincent Laurensz. v.d. Vinne (?), G. Schalcken, Ph. van Dijck, H. Rigaud (?), Boilly, J. Appelius, de la Croix, Spinny, Hodges (pastels), Taco Scheltema, van Geelen, C. Kruseman, Neumann, Bakker Korff. Ten slotte enkele genrevoorstellingen door C. Beeldemaker en A. Schouman. Uitvoeriger gegevens betreffende de schilderijen berusten op het Rijksbureau voor Kunsthistorische en Iconografische Documentatie. |
|