Twente
(1971)–E.H. ter Kuile– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 80]
| |||||||||||
Oldenzaal.Ga naar margenoot+ literatuur: b.l. snelting, Geschiedenis van Oldenzaal (Oldenzaal 1896). j.w.f. van harten, Oldenzaal 1626-1926 (Oldenzaal 1926). | |||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||
macht belegerd, die eerst tegen den winter overgave bereikte (ov. almanak 1844, blz. 209; nagge I, blz. 367, 368, monachus albergensis, uitg. in Bijdr. en Meded. Historisch Genootschap te Utrecht XXXVI, 1915, blz. 371-380). Volgens nagge (dl. I blz. 391) werd de stad in 1513 door den afgezetten en rebelschen drost van Koevorden, Rudolf van Munster, zwaar belegerd en ingenomen. Een bende muitende troepen bezette en plunderde Oldenzaal weer in 1517; bisschop Philips van Bourgondië, misnoegd dat men geen tegenweer had geboden, stelde in 1518 nieuwe verordeningen vast, volgens welke de Raad voortaan door den landsheer zelf zou worden aangesteld (tijdr. reg. V, blz. 390; versl. en meded. o.r.g. 1873, blz. 13 vlg.). De strenge maatregelen waren klaarblijkelijk een succes; in 1522 moesten de Gelderschen na een vergeefsch beleg aftrekken (j.w. mulder, Zwolsche Kroniek 1520-1526, Zwolle 1898, blz. 26). Nadat Twente zich den 18den Maart 1528 in een plechtige vergadering te Oldenzaal onder den Keizer had begeven, brak voorloopig een tijd van vrede aan. | |||||||||||
Germaansche oudheden.Een laat-Saksische kogelpot, gevonden onder den drempel van een afgebroken huis, wordt bewaard in de Oudheidkamer te Oldenzaal. | |||||||||||
Plattegrond der stad.literatuur: Opsommingen van plattegronden in: Verslag der vergadering OverijselschGa naar margenoot+ Regt en Geschiedenis 9 Juli 1864, blz. 17, en j. geesink, Catalogus van kaarten en teekeningen, aanwezig in het Rijksarchief in Overijsel, 's-Gravenhage 1924, blz. 28 vlg. Omtrent de oudste gedaante van de nederzetting zijn geen gegevens voorhanden.Ga naar margenoot+ Sinds onheuglijke tijden ligt in het midden der vrijwel cirkelvormige stad de kerk van St. Plechelmus, eertijds omgeven door de sinds lang verdwenen kapittelgebouwen. Een verkeersweg uit het Zuiden, de Steen- | |||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||
straat, buigt om de kerk naar de Noordwaarts daarvan gelegen Markt, en vervolgt van hier als Bisschopsstraat zijn loop naar het Noorden. Een andere verkeersweg, de Deurningerstraat, loopt van het Zuid-Westen recht op de kerk aan. Te beginnen met de Marktstraat buigt zich een straat spiraalsgewijs Zuidelijk om de kerk. Afb. 16. Oldenzaal. Plattegrond in 1626 naar Blaeu.
Het beloop van de ommuring en de bolwerken is vrij nauwkeurig in het stratenplan terug te vinden. | |||||||||||
Versterkingen.Ga naar margenoot+ Dat de stad reeds vroeg bevestigd was, blijkt uit de vermelding als zoodanig in 1222 (zie blz. 80). Bij de gelegenheid van het beleg door Rennenberg in 1580 wordt zij beschreven als hebbende ‘eenen goeden hoogen muer met thoorens bestreken op | |||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||
de oude manier, ende eenen graft daer vor, ende daer buyten eenen wal met noch een graft’ (dumbar, Analecta II, blz. 279/280). Enkele jaren later werd op of om dezen laatsten wal nog een verdedigingsstelsel met negen bolwerken aangelegd. Na de inneming door Ernst Casimir in 1626 werd last gegeven de vestingwerken geheel te sloopen en de poorten af te breken. Omtrent het midden der XVIIde eeuw schijnt de burgerij de stad opnieuw eenigszins te hebben versterkt, en werden eenvoudige poortgebouwen opgericht. Mogelijk dateerde ook nog uit dezen tijd een fragment van den stadsmuur, dat in 1901 bij afbraak van eenige huizen bij de Steenpoort te voorschijn kwam en toen mede werd gesloopt. (Afbeelding bij van harten, Oldenzaal 1626-1926). Deze versterkingen hebben echter geen dienst meer gedaan en zijn waarschijnlijk spoedig vervallen; de poortgebouwen verdwenen in het midden der vorige eeuw. Als resten der versterkingen bevinden zich in het brandspuithuisje op denGa naar margenoot+ Koem, naast no. 21, twee Bentheimersteenen, afkomstig van een der voormalige poorten, met het opschrift: AN̄O · 1626 · SYN / DESE · STADTSWAL / LEN · POORTEN, ENDE / MUYREN · GEDEMOL / IEERT · ANO · 1644 / IS · DESE · POORTE · WE / DEROMME · GERENOVEERT en daaronder in kleine letters: ANO 1862 WEER AFGEBROOKEN. Een stuk steen met een fragment van een dergelijk opschrift, afkomstig van de Bisschopspoort, bevindt zich in de Oudheidkamer (blz. 107).
Het RAADHUIS ligt aan de Noordzijde van de kerk met zijn voorgevel naarGa naar margenoot+ de Markt. Blijkens een steen, afkomstig van het Raadhuis, en tegenwoordig bewaard in deGa naar margenoot+ Oudheidkamer te Oldenzaal (zie blz. 107), werd het in 1510 door het geschut der Gelderschen verwoest. Uit het opschrift van dit fragment schijnt tevens te volgen, dat het gebouw in 1559 weer werd hersteld. Toch schijnt het ook in den tusschentijd in gebruik te zijn geweest, althans werd in 1531 ‘van den raadhuyze binnen der Stadt Oldenzeel’ geld gestrooid wegens de huldiging van Karel V (ov. bijdr. II, 1875, blz. 187). Tijdens een storm werd op 29 November 1836 het raadhuis deerlijk geteisterd, zoodat het dak moest worden afgebroken en het muurwerk eenige ellen verlaagd (van der aa). Sindsdien werd het gebouw gepleisterd en aan de voorzijde uitgebreid. Blijkens een gekleurde waterverfteekening op het raadhuis bewaard (zie beneden) had het gebouw een slanken, midden-XVIde-eeuwschen voorgevel met hoogen top. De vensters en de ingang waren door korfbogen gedekt. In zijn tegenwoordigen toestand is het Raadhuis een weinig belangrijk rechthoekigGa naar margenoot+ gebouw, waarvan het achterste, gepleisterde, gedeelte, dat zwaar baksteenmuurwerk vertoont, uit de XVIde eeuw kan dagteekenen. In dit gedeelte een nagenoeg vierkante kelder, overdekt met riblooze kruisgewelven op een vierkanten middenpijler en verlicht door twee rechthoekige zandsteenen keldervenstertjes. In het gebouw zijn aanwezig de volgende voorwerpen:Ga naar margenoot+ Fragment van een gestoken eikenhouten fries, afkomstig uit de raadzaal, met opschrift: We kant maken, segget mi | |||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||
Twee stadszwaarden. De overige bevinden zich in de Oudheidkamer (zie blz. 108). Verguld ijzeren weerhaan (XVII?), afkomstig van den Plechelmustoren, en in 1925 naar hier overgebracht. Gekleurde waterverfteekening (XIXb) in zwarte lijst, 81 × 57 cM., voorstellende den voorgevel van het raadhuis vóór 1836. | |||||||||||
Kerkelijke gebouwen.Ga naar margenoot+ 1. De ROOMSCH-KATHOLIEKE KERK VAN DEN H. PLECHELMUS is eigendom van de R.-K. parochie van dien naam; de toren is eigendom van de burgerlijke gemeente Oldenzaal; de gelijkvloersche ruimte in den toren is in gebruik afgestaan aan het Kerkbestuur. Ga naar margenoot+ literatuur: j. weeling in de Overijselsche Almanakken 1839, blz. 197, en 1841, blz. 178; j. kalf, in ‘Het huis Oud en Nieuw’ 1908, blz. 338 en 374; j. kalf, De Katholieke kerken in Nederland, blz. 149; r. ligtenberg, Die romanische Steinplastik in den nördlichen Niederlanden I, blz. 134; f.a.j. vermeulen, Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandsche Bouwkunst, blz. 336/338 en passim. | |||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||
| |||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||
steenen scheidsmuur werd opgetrokken tusschen het schip en de torenruimte, en een bescheiden nieuw meubilair aangeschaft. Ga naar margenoot+ De kerk ligt aan alle zijden vrij op het St. Plechelmusplein, dat tijdens de eerste restauratieperiode van de kerk aanmerkelijk is afgegraven. De Romaansche deelen van de kerk zijn georienteerd met een afwijking van 8o naar het N. Toren en koor vertoonen geringe afwijkingen van deze orientatie. Ga naar margenoot+ Het gebouw (afb. 18-21, pl. XXXVIII-XLIV), oorspronkelijk een volgens het gebonden stelsel opgetrokken, geheel in steen overwelfde Romaansche pijlerbasiliek (XIIB) met een middenbeuk van drie traveeën, een van twee absidiolen voorzien transept van drie traveeën, een koor van één halfrond gesloten travee en rechthoekige uitbouwen tusschen de absidiolen en het koor, is in den loop der tijden gewijzigd door het optrekken van een zwaren vierkanten toren aan de Westzijde (XIII), het vergrooten van het koor met een rechthoekige travee en een sluiting van vijf achthoekszijden (XV), het vervangen van den smallen Zuiderzijbeuk door een ruimen Gothieken zijbeuk (XVd) van evenveel traveeën en ongeveer even groote breedte en hoogte als de middenbeuk, en het sloopen van de Noorderabsidiool terwille van den bouw van een sacristie (XVI) tegen de Noordzijde van het koor. De Noorderabsidiool is tenslotte | |||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||
bij de restauratie herbouwd, en in 1930 is een moderne sacristie tegen de Oostzijde van de oude opgetrokken. Ingangen bevinden zich in den Westmuur van den toren, die misschien oorspronkelijkGa naar margenoot+ niet van buiten toegankelijk was, in de vierde travee van den Noorderzijbeuk, in de middentravee van den Zuiderzijbeuk en in den Zuidwand van de tweede koortravee. De kerk, met ingegrip van de gelijkvloersche torenruimte, heeft een lengteGa naar margenoot+ van 69 M. De binnenwerksche breedte bedraagt over de torenruimte 9,65 M., over het schip 25,75 M., over het transept 30, 85 M. De binnenwerksche breedte van den middenbeuk bedraagt 9,55 M., die van den Noorderzijbeuk 3,42 M., die van den Zuiderzijbeuk 10,02 M. De kruin der gewelven van den middenbeuk ligt 13,00 M. boven den vloer, die van de gewelven van den Noorderzijbeuk 5,30 M., die van den middentravee van den Zuiderzijbeuk 14,87 M. Met uitzondering van de gewelfschepen der Gothieke deelen van de kerkGa naar margenoot+ is het gansche gebouw met inbegrip van den toren in Bentheimersteen opgetrokken. Voor zoover zichtbaar is dit materiaal aan de muren in welbehakte blokken toegepast; naar bij de restauratie bleek bestaat de kern van de Romaansche muren van de kerk echterAfb. 17. Oldenzaal, St. Plechelmuskerk, Steenhouwersmerken.
uit puin en brokken in een speciemassa. Op verschillende steenen van den Zuiderzijbeuk en van het korfboogpoortje van den toreningang komen steenhouwersmerken voor (zie afb. 17). De toren is voorzien van een laag plint, en wordt door lijsten in vijf geledingenGa naar margenoot+ verdeeld. Lisenen verdeelen de muren van alle geledingen in drie vakken, met uitzondering van den Westmuur der beide eerste geledingen, waar zij gelijkvloers naderhand zijn weggehakt (zie onder) en daarboven steeds hebben ontbroken. De muurvakken der eerste geleding worden ieder overspannen door eenGa naar margenoot+ paar ongeprofileerde spitsbogen, die in het midden der vakken worden gedragen door met bladornament versierde kraagsteenen. Dat dergelijke door twee bogen overspannen muurvakken oorspronkelijk ook aan de Westzijde dezer geleding aanwezig waren, blijkt uit den aanzet van een boog rechts van den ingang en uit een teekening door Meijling (XVIIIb) in het Overijselsche Geschiedk. Museum te Zwolle. In het midden van den Westmuur bevindt zich een diepe rondboognis, die een geprofileerden laat-Gothieken korfboogingang omsluit. Deze rondboognis is in 1809 in zijn tegenwoordigen staat gebracht, naar weeling opgeeft (Ov. Almanak 1839, blz. 197, 221). In den boogtrommel van de nis het opschrift: Renovatum 1809, met aan weerszijden de sporen van een weggehakt opschrift in Gothieke minuskels, dat vóór | |||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||
Afb. 18. Oldenzaal, St. Plechelmuskerk. Dwarsdoorsnede over A-B en lengtedoorsnede over C-D.
| |||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||
Afb. 19. Oldenzaal, St. Plechelmuskerk, Plattegrond.
| |||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||
Afb. 20. Oldenzaal, St. Plechelmuskerk. Détails Noorderpijlerrij. (Toren en Westelijk deel van het schip.)
| |||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||
Afb. 21. Oldenzaal, St. Plechelmuskerk. Détails Noorderpijlerrij. (Oostelijk deel van het schip, kruising en koor.)
| |||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||
1809 moet hebben geluid: Annis transactis quingentis mille viginti qui/no lapis primus tunc(huic?) turri imponitur (ov. almanak 1839, blz. 234). Ga naar margenoot+ De lisenen van de tweede geleding worden verbonden door geprofileerde spitsboogfriezen. In den Westmuur bevindt zich een smal spitsboogvenster, dat in 1809 is aangebracht (ov. almanak 1839, blz. 221) en, blijkens evengenoemde teekening van Meyling, een ouder, groot, driedeelig venster vervangt. De wijde halfronde ontlastingsboog boven het tegenwoordige spitsboogvenster is waarschijnlijk een overblijfsel van dit vroeg-Gothieke driedeelige venster. Ga naar margenoot+ De lisenen van de derde geleding worden eveneens verbonden door boogfriezen. In elk der muurvakken van deze geleding bevindt zich een tweedeelige spitsboognis, waarvan de verdeelbogen rusten op een middenzuil en zuiltjes in de dagkanten. Nagenoeg alle schachten der zuilen zijn echter verdwenen. In de boogtrommels boven de middenzuilen zijn aan Noord- en Zuidzijde vierpassen uitgehouwen, die ronde lichtgaten omlijsten. In het muurwerk van den Westgevel is een wijde halfronde ontlastingsboog zichtbaar, die ontspringt boven de scheidingslijst van de tweede geleding. De Oostwand der derde geleding, tegen welke het dak van den middenbeuk aansluit, is geheel vlak gelaten. Ga naar margenoot+ De muurvakken van de vierde geleding worden aan de bovenzijde afgesloten door een horizontale lijst op kraagsteenen. De middenvakken van Noord- en Oostzijde bevatten ieder een vierdeelig galmgat, die gedeeltelijk met baksteen zijn gedicht. De overige muurvakken dezer geleding vertoonen alle tweedeelige spitsboognissen van ongeveer gelijke vormen als die der derde geleding; aan de Noordzijde is de onderverdeeling door zuiltjes en spitsbogen verdwenen.Ga naar margenoot+ De muurvakken van de vijfde geleding worden onder de daklijsten afgesloten door een fries van spitsbogen. De middenvakken bevatten elk een tweedeelig galmgat, de zijvakken nissen met blind traceerwerk. De galmgaten van Noord- en Oostzijde zijn later gewijzigd door gedeeltelijke dichtmetseling, de nissen aan den Noordkant missen hun traceeringen. Ga naar margenoot+ De toren wordt gedekt door een vierzijdige spits, uitloopend in een vierzijdige open topverdieping met ingesnoerd-achtzijdige spits. Volgens weeling (Ov. Almanak 1839, blz. 220) zou de toren vroeger een (houten?) bovenbouw hebben gedragen, eindigende in een met koper belegden open koepel, welke bekroning te eeniger tijd door een storm zou zijn verwoest en vervangen door de tegenwoordige spits. Een gedrukt werk, waarin een afbeelding van den toren met den ouden hoogen bovenbouw zou voorkomen, en dat zijn zegslieden hadden gezien, kon Weeling echter nergens opsporen. Waarschijnlijk berust deze mededeeling op een verkeerde interpretatie van oude prenten, als die van Blaeu (afb. 16, blz. 82), waarop de onnauwkeurig geteekende kerk (rechtgesloten koor) is voorzien van een toren met een koepelvormige spits. Ga naar margenoot+ De Noorderzijbeuk is voorzien van een laag plint en van een afsluitlijst, bestaande uit een bollen staaf en een hol, welke lijst ook aan den Westgevel van dezen zijbeuk horizontaal onder den geveltop is doorgevoerd. | |||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||
In den Noordmuur bevinden zich vijf rondboogvensters met aan binnen- en buitenzijde afgeschuinde dagkanten. In de vierde travée is de muur voorzien van een buitenwaartsche verzwaring, die onder de daklijst is afgeschuind. In deze verbreeding bevindt zich een ingang, gedekt door een dubbele rondboog, waarvan de buitenste rust op driekwart zuiltjes in den dag. Deze bij de restauratie herstelde zuiltjes zijn voorzien van basementen en kapiteelen, bestaande uit eenige banden, de basementen met hoekblaadjes. Boven de muurverzwaring is de bolle staaf van de daklijst zig-zag gegroefd. Tusschen de tweede en de derde travee wordt de muur geschoord door een eensversneden steunbeer met schuine afdekking. De Westgevel van den Noorderzijbeuk vertoont een buitenwaartsche verzwaring, uitspringende op drie door halfronde bogen verbonden kraagsteenen, en naar het Zuiden afgeschuind tot dicht bij den toren, waar de verzwaring overgaat in het vlak van den geveltop. Bij de restauratie is in deze muurverzwaring een rondboogvenster aangebracht; voordien bevond zich hier slechts een klein rechthoekig venster. Bovendien waren de boogtrommels van de beide overkragingsbogen vroeger elk van een vierkant, later met baksteen dichtgezet gat voorzien. In den geveltop een rondboogopening. Aan de binnenzijde van den Westmuur van den Noorderzijbeuk was vroeger een deur, die toegang gaf tot een smalle trap in de dikte van den muur, leidende naar de ruimte boven het gewelf en naar de toenmalige orgelzoldering (weeling in Ov. Almanak 1839, afb. t.o. blz. 212, blz. 213-215. De mogelijkheid bestaat, dat de muurverzwaring gemaakt is terwille van deze trap, hoewel de geringe hoogte van het uitstek onder de afschuining slecht overeenkomt met de hoogte, die de trap moet hebben gehad. Een geheel bevredigende verklaring van deze overgekraagde muurverzwaring in ons niet bekend. De Noordmuur van den hoogen middenbeuk is geheel vlak en voorzien van drie paar rondboogvensters met aan binnen- en buitenzijde afgeschuinde dagkanten en wordt evenals de overige Romaansche gevels onder het dak afgesloten door een lijst, bestaande uit een bolle staaf en een hol. De muren van den Zuiderzijbeuk worden geschoord door twee keer versnedenGa naar margenoot+ steunbeeren met ezelsrugfrontalen tegen de schuine afdekkingen. De frontaal van den overhoekschen beer op den Z.W. hoek is gevuld met traceerwerk, de overige vertoonen ieder twee vlakke wapenschilden. In den Westmuur bevinden zich twee slanke rondboogvensters met aan binnen- en buitenzijden afgeschuinde dagkanten en bij de restauratie aangebrachte harnassen. De Zuidmuur van den Zuiderzijbeuk wordt doorbroken door drie spitsboogvensters met geprofileerde dagkanten en nieuwe of vernieuwde flamboyante traceeringen. Zuid- en Westgevel zijn onder de vensterdorpels voorzien van een waterlijst, welke ook aan de steunbeeren is doorgevoerd. Aangezien de vensterdorpels in den Westgevel een weinig hooger liggen dan die van den | |||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||
Zuidgevel, maakt deze waterlijst even ten N. van den Z.W.hoek een sprong omhoog. Onder het middenvenster van den Zuidgevel een rijkgeprofileerde dubbele ingang met vlakke lateien op met koolbladornament versierde consoles. Voor dezen ingang is bij de eerste restauratie een portaal gebouwd. In den steunbeer aan de Oostzijde van den ingang het volgend opschrift in Gothieke minuskels: Anno: milleno: quadg/teno: tria: jūgo: x: sūp/1: pm̄s: hic: lapis: īponitur (1480), en een weinig hooger in Romeinsche kapitalen: RENOVATUM 1635. In den steunbeer Westelijk van den ingang zijn overblijfselen zichtbaar van een zonnewijzer. Op een groot deel van den Zuidmuur komen even boven het plint verticale uithollingen voor. Over verklaringen van dit verschijnsel, dat ook voorkomt aan de oude parochiekerken van Delden, Denekamp, Enschede en Ootmarsum, zie: versl. en meded. o.r.g. xxxxiii, 1926, blz. 45 vlg. Ga naar margenoot+ De topgevel van den Noordertranseptarm bevat twee rondboogvensters met binnen- en buitenwaarts afgeschuinde dagkanten. Beneden de vensters vertoont de gevel een buitenwaartsche verzwaring, waarin drie rondboognissen geflankeerd door lisenen naast de hoeken. In de middennis een rondboog van een vroegeren, thans dichtgemetselden ingang, waarboven een sterk verweerde manskop uitspringt. In de rechterrondboognis een klein spitsboognisje. De beide rondboogvensters in den Westmuur van het Noordertransept hebben afgeschuinde dagkanten; die in den Oostmuur, boven het dak van de absidiool geplaatst, hebben aan binnen- en buitenzijde ingehoekte dagkanten. In den top van den Noordgevel een lichtgat, gedekt door een segmentboog. De absidiool van den Noordertranseptarm is bij de eerste restauratieperiode naar het voorbeeld van de Zuiderabsidiool herbouwd. Ga naar margenoot+ De Zuidarm van het transept mist den geveltop van den Noordarm en is voorzien van een omgaande daklijst. Naast de hoeken bevinden zich lisenen, die tot even onder de daklijst opgaan. Het wijde rondboogvenster in den Zuidmuur wordt door twee spitsbogen op een middenstijl onderverdeeld.Ga naar voetnoot1) Onder dit venster is de halfronde boog van een dichtgemetselden ingang zichtbaar. De vensters in den Oostmuur van den Zuidertranseptarm komen geheel overeen met de vensters in den Oostmuur van den Noordertranseptarm.Ga naar margenoot+ De uitwendig segmentvormige absidiool (pl. XLI) is voorzien van een afgeschuind plint, uit hetwelk vijf slanke muurzuiltjes oprijzen, die onder de daklijst door halfronde bogen worden verbonden. De teerlingkapiteelen dezer zuiltjes zijn versierd met ingegroefde palmetten, rozetten en concentrische halve cirkels. In het middenvak bevindt zich een rondboogvenster met binnen- en buitenwaarts afgeschuinde dagkanten. | |||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||
De gelijkvloersche ruimte in den rechthoekigen uitbouw tusschen ZuiderabsidioolGa naar margenoot+ en koor wordt verlicht door een rondboogvenster in den Oostgevel, de verdieping door een daarboven gelegen rechthoekig lichtgat. De Romaansche koortravee is aan weerskanten voorzien van twee rondboogvenstersGa naar margenoot+ met in- en uitwendig afgeschuinde dagkanten, en van een liseen naast den Oosthoek. De muren van de Gothieke deelen van het koor worden geschoord door steunbeeren met twee versnijdingen en driezijdige frontalen tegen de schuine afdekkingen. De spitsboogvensters hebben geprofileerde dagkanten en nieuwe harnassen. In den eersten steunbeer van de Zuidzijde is een kogel ingemetseld, met het opschrift: ano 1626, herinnerende aan het beleg in dat jaar door Ernst Casimir. Tegen den tweeden steunbeer zijn overblijfselen van een zonnewijzer zichtbaar. De Noordmuur van de oude sacristie, ingeklemd tusschen de nieuwe sacristieGa naar margenoot+ en den Noordertranseptarm, vertoont twee spitsboogvensters en een eensversneden steunbeer. Bij den herbouw van de Noorderabsidiool tijdens de eerste restauratieperiode is de Noordwand van de eerste travee ingekort en verplaatst. Een vierkant portaaltje, gedekt door een spitsbogig tongewelf, dat vroeger in den hoek van koor en sacristie de verbinding vormde tusschen deze beide deelen, is in 1930 gesloopt terwille van de nieuwe sacristie. De gelijkvloersche ruimte van den toren, twee geledingen hoog, is overkluisdGa naar margenoot+ met een achtdeelig ribgewelf, waarvan de met ronde staven bezette muraalbogen en de diagonale ribben rusten op ingehoekte muurpijlers met slanke kolonetten, terwijl de kruinribben ontspringen in de toppen der muralen. Muurpijlers en kolonnetten zijn voorzien van Attische basementlijsten; de kolonetten bovendien van hoekblaadjes aan de basementen, en van vroeg-Gothieke bladkapiteelen (zie pl. XLIII, no. 4) onder de deklijsten. De spitsboog in den Oostmuur van den toren is in den dag, juist waar hij aansluit tegen den meest Westelijken gordelboog van het schip, voorzien van een smallere, met geringde staven bezette binnenboog, die aan weerszijden rust op een muurzuil met Attische hoekbladbasis en vroeg-Gothiek bladkapiteel. Het spitsboogvenster in den Westwand wordt omlijst door een nis met gedrukten spitsboog, welks ronde staaf aan weerszijden op een hoekkolonnet met bladkapiteel rust. Een poortje in den Zuidwand geeft toegang tot een spiltrap in de dikte van den muur. Deze trap, die te halver hoogte een poortje heeft, dat oorspronkelijk uitkwam in de kap van den Romaanschen Zuiderzijbeuk, leidt naar de ruimte boven het gewelf van den toren, en vertoont sporen vroeger hooger te hebben doorgeloopen. De wanden aan de Oostzijde zijn zwaar beschadigd en aangetast door een brand, ongetwijfeld den brand van 1492; aan de Westzijde zijn zij na dien brand blijkbaar grootendeels nieuw bekleed. Onmiddellijk boven het gewelf is in den toren een houten schoorconstructie opgetrokken, die bedoeld is de muren te steunen en die den klokkestoel draagt. Doordat | |||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||
deze ingewikkelde houtconstructie in een toestand van verval verkeert, oefent zij thans een buitenwaartschen druk op vele muurdeelen, waardoor deze op verscheiden plaatsen aanmerkelijk zijn uitgeweken. Ga naar margenoot+ Sinds de laatste restauraties is de zandsteen van muren, pijlers, bogen en gewelfribben allerwege zichtbaar. De vloeren bestaan uit een modern tegenplaveisel. Ga naar margenoot+ De middenbeuk wordt van den Noorderzijbeuk gescheiden door afwisselend zware en lichte pijlers. Toen omstreeks 1480 de Romaansche Zuiderzijbeuk werd vervangen door de Gothieke zijbeuk, heeft men aan deze zijde de tusschenpijlers en de wandvakken tot de muraalbogen uitgebroken en onder de muralen halfronde, rijkgeprofileerde bogen aangebracht, die de dragende functie der weggebroken deelen hebben overgenomen. De halfronde scheibogen tusschen middenbeuk en Noorderzijbeuk rusten op de geprofileerde imposten der hoofd- en tusschenpijlers; aan de alleen overgebleven hoofdpijlers van de Zuidzijde zijn deze imposten in gedeeltelijk vernieuwden staat ook nog aanwezig, evenals de aanzetten der oorspronkelijke Romaansche scheibogen.Ga naar margenoot+ De hoofdpijlers zijn voorzien van hoekkolonnetten met teerlingkapiteelen. Zij dragen op hun imposten de riblooze kruisgewelven met hun muraal- en gordelbogen. De vorm dezer gewelven wordt bepaald door de omstandigheid, dat niet alleen de gordel- en muraalbogen, maar ook de graten nagenoeg halve cirkels vormen. De kruinen der gewelfschilden stijgen ongeveer 1 M. De graten, aan de onderzijde aanvankelijk vooruitspringend, loopen halverwege te niet en liggen vervolgens verdiept. De gewelven, die aan de kruinen ongeveer 40 cM. dik zijn, bestaan uit ruw behakte blokken, die ongeveer haaks op de gordel- en muraalbogen zijn geplaatst en bij de graten tandgewijs in elkander grijpen. Boven den eersten scheiboog van de Noordzijde bevindt zich een gedicht rondboogpoortje naar de ruimte boven de gewelven van den Noorderzijbeuk.Ga naar margenoot+ De Noorderzijbeuk wordt overkluisd door riblooze kruisgewelven, welker gordelbogen aan de Noordzijde op muurpijlers rusten. In elk der traveeën is de Noordwand voorzien van een rondboognis. Tegen den Oostwand, boven den lagen rondboogdoorgang naar den Noordertranseptarm een muraalboog, rustende op twee hoekzuilen met teerlingkapiteelen (zie pl. XLIII, no. 1). Ga naar margenoot+ De drie traveeën van den Zuiderzijbeuk zijn overkluisd met stergewelven, waarvan dat over de middentravee hooger is opgetrokken dan de beide andere. Een breede spitsboogopening, uitgebroken in den oorspronkelijken Westmuur van den Zuidertranseptarm, verbindt dezen met den Zuiderzijbeuk. De gordelbogen, de ribben en de muralen langs den Zuidwand rusten tegen dezen wand op gelede muurpijlers met lijstkapiteelen. Onder de beide vensters in den Westmuur bevinden zich drie ondiepe korfboognissen. Ga naar margenoot+ De gordelbogen, die de kruispijlers verbinden, zijn aan de onderzijde van smallere binnenbogen voorzien. Aan West- en Oostzijde rusten de binnenbogen op paren kolonnetten met teerlingkapiteelen tegen de pijlers. Tusschen | |||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||
deze kolonetten bevindt zich een hol in het vlak van den kruispijler, dat ter hoogte van de kolonnet-kapiteelen met een bladornament te niet loopt. In afwijking van alle andere pijlers, die slechts een afgeschuind plint hebben, vertoonen de kruispijlers alle geprofileerde basementen, waarvan de Oostelijke in verband met de treden van den koorvloer ongeveer 40 cM. hooger reiken dan de Westelijke. Behalve aan den Zuidwand zijn de beide transeptarmen voorzien van muraalbogen, rustende op driekwart-ronde hoekzuilen met hoekbladbasementen en teerlingkapiteelen, welke laatste zijn versierd met ingegroefde palmetten en worden afgedekt door getande dekplaten, overeenkomstig die van de kruispijlers. De gewelven van het transept komen in vorm en samenstelling overeen met die van den middenbeuk. De dichtgemetselde ingangen in Noorder- en Zuidgevel van het transept worden ieder geflankeerd door rondboognissen; in den Westwand van den Noordarm zijn twee dergelijke nissen aanwezig. De halfronde, door halve koepels overdekte absidiolen, waarvan de Noordelijke modern is, zijn in de hoeken voorzien van driekwart-ronde zuilen met hoekbladbasementen en teerlingkapiteelen. In elk der beide muurvakken tusschen deze absidiolen en de Oostelijke kruispijlers een rondboogpoortje onderscheidenlijk leidende naar de sacristie en de ruimte in den hoek van koor en Zuidarm. Boven elk dezer poortjes een zandsteen relief, met voorstelling van twee naar elkander toegewende dieren, waarschijnlijk leeuwen. Het relief aan de Noordzijde is sterk beschadigd (zie ligtenberg, pl. XXVII no. 2) en meet 55 bij 81 cM.; het andere, aanmerkelijk beter bewaard, (pl. XLIV, no. 1) meet 50 bij 140 cM. ligtenberg (blz. 135) vermoedt op grond van de ongelijke afmetingen, dat de steenen niet als pendants en oorspronkelijk voor een andere plaats bedoeld zijn. Wellicht bestaat er eenig verband tusschen deze reliefs en het Romaansche dierrelief, dat bij afbraak van een huis aan het St. Plechelmusplein is gevonden (zie blz. 107 en pl. LII, no. 3). De eerste, Romaansche, koortravee is langs de wanden voorzien van muraalbogen,Ga naar margenoot+ welke worden gedragen door de beide Oostelijke kruispijlers en door twee ingehoekte wandpijlers in de Oostelijke hoeken dezer travee. De halfronde gordelboog, die deze travee aan de Oostzijde afsluit, was oorspronkelijk een muraalboog, waarbij ongetwijfeld een halfronde absis aansloot. Het gewelf der eerste travee komt in vorm en samenstelling overeen met de gewelven over den middenbeuk van het schip, en ontspringt op vier hoekkolonetten, waarvan de beide Oostelijke bij de uitbreiding van het koor in Oostelijke richting hun schachten grootendeels hebben verloren. Een bij de restauratie aangebrachte rondboogdoorgang leidt naar de sacristie; aan de overzijde een eveneens moderne rondboogpoort naar den uitbouw tusschen koor en Zuidertranseptarm. Hoogerop is aan weerszijden van deze koortravee een rondboogopening aanwezig, waarvan de Zuidelijke uitkomt op de verdieping van evengenoemden uitbouw, en de Noordelijke is dicht- | |||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||
gezet. Meer Oostelijk bevindt zich in elk der beide wanden een dubbele rondboognis, waarvan de verdeelzuil modern is. Ga naar margenoot+ De tweede travee van het koor en de sluiting worden overkluisd door onderscheidenlijk een kruisgewelf en een straalgewelf, waarvan de ribben zonder overgang ontspruiten uit de geprofileerde schalken. De sluitsteen van de tweede travee vertoont in relief een ster, die van de sluiting het Lam Gods. De wandvakken onder de vensterdorpels zijn afgezet met geprofileerde lijsten. In den Noordwand van de tweede travee bevindt zich een nisvormig sacramentshuisje met frontaalbekroning, dat tijdens de eerste restauratieperiode is bijgewerkt; in den middenwand der sluiting een rechthoekige nis, mogelijk overblijfsel van een ‘hagioscoop’. De Zuid-Oostelijke wand van de sluiting bevat een geprofileerde spitsbogige piscina, waarvan de achterwand met traceerwerk is versierd; de Zuidwand van de tweede travee een breede rechthoekige nis (sedilia?) met hol geprofileerde omlijsting en een versiering van drie spitsbogen in den achterwand. Ga naar margenoot+ Vroeger werd het koor afgesloten door een oxaal tusschen de beide Oostelijke kruispijlers. In 1795 bestond dit oxaal nog; waarschijnlijk is het verwijderd, toen in 1810 bij de inrichting voor den Roomsch-Katholieken eeredienst de vloer van het koor is verlaagd. Volgens de beschrijving van weeling (Ov. almanak 1841, blz. 193 vlg.) bestond het oxaal uit een muur van omstreeks 15 voeten hoog, waarin ‘twee wijde, met zware, doch fraai bewerkte deuren bezette toegangen tot het koor, tusschen welke zich toen de preekstoel in het midden bevond. Boven dezen muur liep ter wederzijde, zoowel naar de kerk als naar de Noord(koor?)zijde eene steenen ballustrade, tot welken van het koor een wenteltrap aan den Zuidelijken pilaar leidde; in het midden werd deze ballustrade afgewisseld door een klein vierkant, eenigszins verheven pleintje of dusgenaamden stoel, om welken zich ook de ballustrade meer verhief. Ter regter- en linkerzijde van dezen stoel vertoonden zich twee fraai uitgehouwene leeuwen in eene zittende houding’. Verder bevond zich op het oxaal nog ‘eene deur, die eene gemeenschap daarstelde met het gewelf der oude sacristie’ (d.i. waarschijnlijk de verdieping van de rechthoekige uitbouw aan de Zuidzijde), welke toegang dichtgemetseld was. Na de vernielingen door de soldaten in 1795 bedreven, werden de toegangen tot het koor met planken gedicht. Ga naar margenoot+ De rechthoekige uitbouw in den hoek van koor en Zuidertranseptarm bevat een gelijkvloersche ruimte en een verdieping, welke beide worden overkluisd door riblooze kruisgewelven. De bovenruimte is slechts toegankelijk door het poortje in den koorwand, dat na de verdwijning van het oxaal alleen door middel van een ladder kan worden bereikt. Ga naar margenoot+ De sacristie aan de Noordzijde van de eerste koortravee is sinds den bouw van de nieuwe sacristie tegen haar Oostmuur als doopkapel in gebruik. Zij bestaat uit twee traveeën, waarvan de Westelijke door den herbouw van de Noordelijke absidiool is gewijzigd. De ribben der gewelven, oorspronkelijk | |||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||
twee kruisgewelven, waarvan het Westelijke bij de verbouwing is vervangen door een straalgewelf, ontspringen op geprofileerde kraagsteenen. bouwperioden. Aangezien het volstrekt onaannemelijk is, dat het gebouw ookGa naar margenoot+ maar in eenig onderdeel dagteekent van den herbouw in het midden der Xde eeuw onder bisschop Balderik, en de bouwberichten niet verder teruggaan dan 1450, kunnen de voornaamste bouwperioden slechts op stijlcritische gronden worden gereconstrueerd. | |||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||
Tot de kerk behooren de volgende meubelen en andere voorwerpen.
Ga naar margenoot+ Bentheimersteenen doopvont met houten deksel (XIX A) door den architect Freytagh te Bentheim. De voet in den vorm van een palmboomstam, welke door een slang wordt omslingerd, draagt de gecanneleerde kuip. Het houten deksel wordt bekroond door een beeld van Johannes den Dooper. Ga naar margenoot+ Een moderne voet draagt de vierzijdige kuip van den preekstoel (XIX A), vervaardigd door den architect Freytagh te Bentheim. Op een der zijden in relief het hoofd van Christus. Ga naar margenoot+ Sterk afgesleten zerk, welke tegenwoordig achter het hoogaltaar wordt bewaard, en oorspronkelijk vóór het hoofdaltaar lag, lang 67 cM., breed 35,5 cM. In het midden is het wapen van het Sticht Utrecht ingegroefd; het zwaar beschadigd omschrift in gothische minuskels luidde oorspronkelijk: Anno domini mcccclxxxi recondita sunt hic cuncta ossa Balderici de Clivis quondam Episcopi Trajectensis ac fundatoris hujus collegii cujus anima requiescat in pace. amen. (Het gebeente van bisschop Balderik werd in 1481 uit Utrecht naar Oldenzaal overgebracht). Fragmenten van twee Romaansche sarcophaagdeksels, in 1930 in den Noordertranseptarm opgegraven, zijn behandeld bij den inventaris van de Oudheidkamer op blz. 106. Ga naar margenoot+ Eikenhouten groep (XVI A, zie pl. XLIV no. 3), voorstellende de Nood Gods, hoog 75 cM. Eikenhouten kruisbeeld (waarschijnlijk XV B), hoog 190 cM. De armen van het kruis eindigen in medaillons met vierpassen, waarin de geschilderde symbolen der evangelisten. Dit schilderwerk schijnt (XIX A?) vernieuwd te zijn. Ga naar margenoot+ Schilderij, ± 1500, paneel, hoog 58 cM., breed 49 cM., met voorstelling van den gekruisigden Christus met Johannes en Maria Magdalena. | |||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||
Schilderij, ± 1600, doek, hoog 75 cM., breed 53 cM., Nederlandsch werk, voorstellende een priester in kazuifel en manipel op zijn sterfbed. Links ligt het hoofd op een kussen, de linkerhand houdt een kruisbeeld. In den rechter bovenhoek een niet zeer duidelijk zichtbaar wapen. Drieluik (± 1525, zie pl. XLV), waarschijnlijk Antwerpsch werk, paneel, grootste hoogte 106 cM., middenpaneel breed 69 cM., zijpaneelen breed 28 cM., in geprofileerde en aan de bovenzijde gebogen lijst. Het middenpaneel stelt voor de Aanbidding der Koningen in een architectuurlandschap, de binnenzijde van den linkervleugel de Aanbidding door de H. Maagd met Herders en Engelen, de binnenzijde van den rechtervleugel de Opdracht in den Tempel. De buitenzijde der vleugels verbeeldt gezamenlijk de Boodschap aan Maria. De lijst is beschilderd met arabesken. Het drieluik is in 1923 gerestaureerd door C. van Bohemen te 's-Gravenhage. Volgens geerdink (blz. 223) was dit drieluik afkomstig van het Drie-Koningen-Altaar. Eenige opmerkingen over dit drieluik in ‘Het Gildeboek’ VII, 1924, blz. 64, met afb. Schilderij op doek (XVII, Hollandsche School, trant van H. Heerschop), hoog 93 cM., breed 117 cM., met voorstelling van Jahel en Sisara (Richteren 4:17). Schilderij (XIX A), voorstellende den gekruisigden Christus, gemerkt: Rincklacke Fecit 1810 (J.C. Rincklake, Münster). Zilveren, gedeeltelijk vergulde reliekhouder (XV B, pl. XLVI, XLVII),Ga naar margenoot+ hoog 88 cM., bevattende de relieken van den H. Plechelmus. De reliekhouder bestaat uit een gedreven borstbeeld van een bisschop, aan de onderzijde omgeven door een borstwering met contreforten, geëmailleerde rozetten en een opstaanden bladrand. De krul van den bisschopsstaf is versierd met een voorstelling van de Kruisiging. Aan een ketting van zware verguld zilveren schalmen om den hals hangt een geknielde figuur met een kruisbeeld (pl. XLVIII, no. 1). Een banderol onder deze figuur draagt tot opschrift in gothieke minuskels: henric̄s d̄ vestē qūd can̄cus hs eccliāe (waarschijnlijk Hendrik van Besten, die voorkomt als kanunnik 1455-1487, zie geerdink, blz. 522, tijdr. reg. IV, blz. 485). Een banderol boven de geknielde stichterfiguur draagt het opschrift: stē pleghelme orate p̄ nobis. Aan twee der schalmen van den ketting zijn zilveren handjes bevestigd, waarvan de een een gegraveerd parelmoeren kruis in zilveren omvatting (± 1500?) draagt. Aan een dunne zilveren ketting om den hals van het borstbeeld hangen twee zilveren medaillons (XVI A, pl. XLVIII, no. 1), het eene van 3,4 cM. middellijn, met een relief voorstelling van den Christus met den wereldbol aan de eene zijde (pl. XLVIII, no. 1) en het Lam Gods aan de andere zijde, het tweede, van 3,7 cM. middellijn, met een reliefvoorstelling van de H. Catharina. Verguld zilveren monstrans (± 1500, zie pl. XLVIII, no. 3), hoog 93 cM. Uit eenGa naar margenoot+ zeslobbigen voet rijst een zeshoekige stam, welks nodus aan elke zijde is ver- | |||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||
sierd met twee heiligenbeeldjes. De basis van de luna is aan drie der hoeken voorzien van musiceerende engelfiguren, uit de drie andere hoeken rijzen contrefort-architecturen op, die den torenvormigen bovenbouw dragen. Deze laatste telt twee open geledingen, waarvan de eerste een beeld van de H. Maagd bevat, omgeven door engelen met de Lijdenswerktuigen, en de bovenste de figuur van een bisschop (de H. Plechelmus?). De opengewerkte zeszijdige spits omgeven door frontalen en fialen, eindigt in een kruisbeeld.Ga naar margenoot+ Zilveren ostensorium (XIV B, pl. IL, no. 1), hoog 35 cM. Uit een zeslobbigen voet rijst een slanke zeszijdige stam omhoog met een nodus, welks facetten met rozetten zijn versierd. De glascylinder wordt geflankeerd door contreforten en bekroond door een kegelvormige spits, waarop schubleien zijn gegraveerd. Zilveren ostensorium (XIV B, pl. IL, no. 2), hoog 27 cM. Uit een vrijwel vlakken zeslobbigen voet rijst een zeszijdige stam, welks nodus zes gedreven Christuskoppen vertoont. De glascylinder wordt geflankeerd door contreforten en bekroond door een kegelvormige spits, waarop rechthoekige leien zijn gegraveerd. Ga naar margenoot+ Verguld zilveren reliquiekruis op koperen voet (XV A, stam modern, zie pl. XLVIII, no. 2), hoog 43,5 cM. De zeszijdige voet is op de hoeken met half-edelsteenen bezet. Op een korten (modernen) stam, waarin een (oude) rechthoekige, met vierpassen doorbroken nodus is opgenomen, verrijst een kardinaalskruis, dat aan de voorzijde opengewerkte traceeringen vertoont en aan alle zijden eindigt in driepassen, welke versierd zijn met gegraveerde ranken en de symbolen der Evangelisten. De vlakke achterzijde kan met scharnieren worden geopend. Ga naar margenoot+ Verguld zilveren kelk (XIV B? zie pl. L, no. 1), hoog 17,5 cM. Uit een ronden voet rijst een korte stam, welks nodus op zijn zes facetten letters vertoont, vormende tezamen den naam Jhesus. De stam eindigt in een krans van puntige bladeren onder de moderne cuppa. Verguld zilveren kelk (kort na 1462, zie pl. L, no. 2), hoog 21,5 cM. De zeslobbige voet, met opengewerkten voetreep, is versierd met bladornamenten tusschen de hoeken der lobben, en met een hoog relief, voorstellende de Kruisiging. De facetten van den nodus in den zeszijdigen stam vertoonen rozetten. De gladde cuppa wordt gehouden op een breeden band, uitloopende in een krans van gestyleerde bladeren. Tegen de onderzijde van den voet is in gothieke minuskels gegraveerd: Thomas Ruwe pbn̄ me fieri fecit anno dn̄i mocccc lxii...... p̄ Henricū Kopplick orate p̄. ns. (Thomas Ruwe, geboren te Oldenzaal, was vicaris te Deventer. Zie Necrologium der kerk van Oldenzaal in Archief Aartsbisdom Utrecht XV, 1887, blz. 372, geerdink, blz. 221). Bij dezen kelk behooren een gladde pateen en een lepeltje, welks gedraaide steel eindigt in een beeldje van de H. Maagd. Ga naar margenoot+ Twee gegoten koperen kandelaars met balusterstam (XVII), hoog 40 cM. Een gegoten koperen kandelaar met balusterstam (XVII), hoog 31 cM. | |||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||
Twee gegoten koperen kandelaars met balusterstam (XVII), hoog 34 cM. Twee gegoten koperen kandelaars met balusterstam (XVII), hoog 38 cM. Vier gegoten koperen kandelaars met balusterstam (XVII), hoog 30 cM. Twee gegoten koperen kandelaars met driezijdige voeten op klauwen (XVIIB?), hoog 37 cM. Vier gegoten koperen kandelaars met driezijdige voeten op ballen (XVIII), hoog 39 cM. Een koperen ketelvormige aquamanile, met hengsel en twee tuiten (XV),Ga naar margenoot+ hoog 25 cM. (zonder hengsel). Voor een aantal jaren van elders aangekocht. IJzeren geldkistje (XVII).Ga naar margenoot+ Moderne koorkap met oude aurifrisiae en schild (XVI A, zie pl. LI, no. 1).Ga naar margenoot+ Het schild, in wol en gouddraad geborduurd, stelt voor de aanbidding van het Kindeke door Maria en Joseph in een landschap met links een rund, in het midden een engel, en rechts een doedelzakspeler die over een muur kijkt. De aurifrisiae vertoonen elk drie compartimenten, waarop heiligen (o.a. de H. Paulus, de H. Apollonia) in architectonische omlijstingen. In den toren hangt een oude klok (1493). Deze heeft een middellijn van 160Ga naar margenoot+ cM., de kroon is versierd met zes Christuskoppen. De klok draagt tusschen boog- en bladfriezen het volgende opschrift in gothieke minuskels: m · locet · et · c · quater · · nonaginta · liget · et · simul · i · ter · lector · et · egregie · · struit · in · honorē · marie · me · wou · gerardi · ingeniosa · manus · millia · conflata · sunt · ter · fere · quinque · talenta. en daaronder: In S et Maria; en verder nog: Maria.
Het in 1810 gestichte kerkgebouw der NED. HERVORMDE GEMEENTEGa naar margenoot+ wordt thans (begin 1934) vervangen door een modern kerkgebouw. De gemeente bezit de volgende voorwerpen:
Koperen kaarsenkroon (XVII) met 3 rijen van 8 armen, afkomstig uit deGa naar margenoot+ St. Plechelmuskerk. Zilveren beker (XVII A, zie pl. LI, no. 2), hoog met deksel 28,5 cM. en zonderGa naar margenoot+ deksel 23 cM. Op een hooggewelfden ronden voet verrijst een korte stam, voorzien van een nodus met twee ramskoppen en twee vruchtfestoenen. Drie voluten, ontspringend op den nodus, steunen den beker, die is voorzien van gegraveerde arabesken om den bovenrand, de wapens-van Heiden en -Twickelo met: Ao. 1631, en het opschrift: DIES IST DER BECKER DER DANKSAGUNG DARMIT WIR DANCKSAGEN. Het gewelfde deksel loopt uit in een afgeknotten kegel. Deze beker is vrijwel geheel gelijk aan dien van de Ned. Hervormde gemeente van Ootmarsum (blz. 120, pl. LVII, no. 3). Zilveren beker (XVIII A?), hoog 9 cM., met gegraveerde voorstellingen van Christus in den Tempel, de Verkondiging van de Herders, en een cartouche met uitgesleten wapen. Merken: Een schildje met de letters I, H en het cijfer 8, voorts een gekroonde lelie. | |||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||
Zilveren beker, van dezelfden vorm en hoogte als de voorgaande, met sporen van vergulding en met een gegraveerde voorstelling van Salomons Eerste Recht en een rocococartouche met uitgesleten wapen. Merken: als voorgaande beker, benevens de jaarletter J. Ga naar margenoot+ Twee klokken zonder klepel, die in het koepeltorentje van de onlangs afgebroken kerk dienst deden als slagbellen. 1. De één heeft een middellijn van 47 cM. en draagt de disticha: ‘PROTEGE SANCTE TVOS PRECIBVS LAMBERTE CLIENTES AVERTE IRATI TELA TRISVLCA COELI’, LaMbertVs tVngras orans Constanter aD aras Instar oVIs teLo stratVs ab hoste rVIt. (1728), alsmede: J. Swijs fudit. Het lijf van de klok is versierd met een achtzijdig medaillon, voorstellende den H. Lambertus met mijter en staf, waaronder: S. LAMBERTUS. Aan de tegenovergestelde zijde in een achtzijdig medaillon een wapen, voorstellende een gekroonde mand, met onderschrift: L.F. CORFEY D.D. 2. De andere klok heeft een middellijn van 57 cM., en draagt de disticha: JOSEPHUM ET SOCIAM TURRIS CAPIT VNA MARIAM VT SPONSI ET SPONSAE CONSONUS EXTET HONUS, en: sI patrIos honor est ContIngere sangVIne reges enVtrIre DeVM gLorIa qVaLIs erIt (1728), alsmede: Jocs Swijs fu...... Op het lijf der klok is aan de eene zijde een achthoekig medaillon aangebracht met een reliefvoorstelling van den H. Joseph met onderschrift: S. JOSEPHUS. Op de andere zijde een wapen met onderschrift gelijk aan dat der andere klok. Beide klokken werden door de Nederl. Hervormde Gemeente in 1812 te Munster in Westfalen gekocht (van harten, blz. 104). Ga naar margenoot+ De Ned. Hervormde Pastorie, gelegen naast de kerk, Paradijsstraat no. 2, is een rechthoekig baksteenen heerenhuis, met zandsteenen deur- en vensteromlijstingen, en boven de deur het jaartal: 1817.
Ga naar margenoot+ DE NED. ISRAËLIETISCHE GEMEENTE te Oldenzaal bezit de volgende meubelen en voorwerpen. Ga naar margenoot+ Arke (XVIIId) in Louis-XVI-stijl, van opgelegd houtwerk. Ga naar margenoot+ Zijden voorhangsel, Chineesch werk, met veelkleurig geborduurde ranken en dieren op lichten grond, en met een opschrift (1812) in Hebreeuwsche karakters. Ga naar margenoot+ Een paar zilveren siertorens (XVIII B), hoog 43 cM. Merken: Holland, Amsterdam, een gekroonde O, een ruit met een stip en de letter L. Een paar zilveren siertorens (XIXa), waarschijnlijk Duitsch werk, hoog 37 cM. Merken: Een schild met schuinbalk, het cijfer 12, een letter G, een schild met de letters C, L en E, en een gekroond schild met de letter V. Leeswijzer van zilver met Hebreeuwsch opschrift (1821). Merken ontbreken. Ga naar margenoot+ Zijden biemakleed (XVIIIa), veelkleurig gebloemd. | |||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||
Particuliere gebouwen.
Afb. 22. Oldenzaal. Details gevel Marktstraat 9.
| |||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||
| |||||||||||
Openbare verzameling.Ga naar margenoot+ De OUDHEIDKAMER is gevestigd in het huis Marktstraat 9; zij wordt in stand gehouden door de vereeniging ‘Oldenzaalsche Oudheidkamer’. Beheerder is de heer A.G. de Bruyn, Med. docts. en arts te Oldenzaal. Sinds 1929 is de verzameling hier voor het publiek toegankelijk; voordien was deze ondergebracht in het huis Marktstraat 10. Catalogus en inventaris ontbreken.Ga naar margenoot+ Het huis Marktstraat 9 dateert uit het midden der XVIIde eeuw (zie pl. LII, no. 7). De gevel aan de Marktstraat mist den top, werd in 1923 hersteld en is opgemetseld van baksteen met zandsteenen hoekblokken op een gegroefd zandsteenen plint. Deuromlijsting met gebosseerde Jonische pilasters en bovenlicht. Boven de gelijkvloersche vensters zandsteenen festoenen. De vensters der verdieping worden gedekt door driehoekige en gebogen frontons. Aan weerszijden van deze reeks vensters verticaal hangende festoenen. De beide vleugelstukken schijnen van later datum (XIXb?); een cordon aan de beide einden voorzien van pijnappels, sluit den gevel af; in den gevel negen sierankers. Inwendig behooren tot het gebouw een zandsteenen schouw en een geverfde eiken deur met pilasteromlijsting, beide in de groote achterkamer en midden XVII. Ga naar margenoot+ De verzameling bestaat voornamelijk uit de volgende voorwerpen: Ga naar margenoot+ Voor- en vroeg-historische voorwerpen, meest afkomstig uit de omgeving van Oldenzaal. Ga naar margenoot+ Fragmenten van gebouwen en beeldhouwwerk, waaronder: stukken van een geel-zandsteenen Romaanschen deksel van een sarcophaag (zie pl. XLIV, no. 2), vertoonende in een verdiept veld een kruisstaf geflankeerd door smalle staven, alsmede een stuk van een rood-zandsteenen sarcophaagdeksel, waarop in relief een deel van een kruis, alle gevonden in 1930 bij graafwerk voor de verwarmingsinstallatie in den Noordertranseptarm der St. Plechelmuskerk (zie blz. 100). | |||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||
Stuk zandsteen, hoog 20 cM., lang 44 cM., met een reliefvoorstelling van een leeuw (± 1200?, zie pl. LII, no. 3), welke overeenkomst vertoont met de beide leeuwenreliefs in het transept der St. Plechelmuskerk, en in het laatst van 1930 is gevonden bij het afbreken van een huis aan de Oostzijde van het St. Plechelmusplein, benevens enkele andere zandsteenfragmenten (XV) bij deze gelegenheid aan den dag gekomen. Steen, afkomstig van het Raadhuis (zie blz. 83), met opschrift in Gothieke minuskels: anno 15 ende x...... Sluitsteen van een gewelf (XVI), met acht aanzetten van ribben, en versierd met het wapen-van Reede, afkomstig van het slot Saasveld (gem. Weerseloo, zie blz. 135). Spitsboognisje met waterlijstprofiel, afkomstig van een verdwenen huis aan de Markt. Getorste zandsteenen schoorsteen, afkomstig van het huis Markt 14/15 (zie blz. 106 no. 6). Bovendeel van een spitsboognis (XVII?) met beschadigd omschrift: ‘...NNO 1626 ......demolieert’, en in het tympaan: ‘ANNO 1659 IS DEESE POORTE GERENOVEERT’, afkomstig van de voormalige Bisschopspoort. Steen, afkomstig van den voormaligen watermolen Hulsbeek onder Deurningen (gem. Weerseloo), memoreerende den herbouw door den Raad van Oldenzaal in 1632 (zie ter kuile, Watermolens, blz. 54). Eenige schilderijen (XVII-XVIII), waaronder een portret van Ds. Michorius,Ga naar margenoot+ doek, 66,5 × 59,5 cM., door Pieter van Anraadt († 1678), geteekend te halver hoogte rechts. IJzer-, brons-, koper- en tinwerk, waaronder een torenklok, middellijn 58 cM.,Ga naar margenoot+ afkomstig van het St. Agnes-klooster te Oldenzaal. Het opschrift luidt in Gothieke minuskels: Sancta agnes ora pro nobis ad dominum Gherardus wou me fecit anno dni m cccc lxxxvi. Torenuurwerk van den Plechelmustoren (XVII A, later gewijzigd door een slingerconstructie). Torenuurwerk door Jurriaen Sprakel, afkomstig van de Bisschopspoort. Torenuurwerk door Joachim Münch, Münster, 1728, afkomstig van de N. Herv. kerk. Torenklok, van 22 cM. middellijn, met opschrift: JOAN NICOLAUS DERCK ME FECIT HORNAE 1773; rank- en engelfries. Ceramiek en glaswerk, waaronder een fragment van een gebrand glas (XVI?),Ga naar margenoot+ afkomstig van de St. Plechelmuskerk. Hoog 56 cM., breed 62 cM. De bovenzijde eindigt in een spitsboog met tooten, rustend op bladconsoles. Daaronder een ruitmotief. Van deze ruitmotieven zijn nog eenige andere brokstukken aanwezig. | |||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||
Ga naar margenoot+ Wapenen, waaronder twee haakbussen, lang 1,99 M. en 2,25 M., vijf stadszwaarden (XVII), alle ± 1,75 M. lang, en onderling een weinig verschillend. (Twee dergelijke zwaarden bevinden zich op het Raadhuis, zie blz. 84), een piek (XVI), lang 2,25 M., een beulszwaard, een stuk handgeschut, een gecombineerd schietgeweer en sabel, musketten, roeren, pistolen, sabels, ijzeren en steenen kogels, trommels. Ga naar margenoot+ Historische voorwerpen. Twee bodestaven (XVII?), beide lang 98 cM., van zwartgelakt hout met vijf zilveren banden, en bekroond door een zilveren krijgsmansfiguur met het wapen der stad Oldenzaal. Twee zilveren bode insignes (XVIIId), bestaande elk uit een zilveren gekroonde cartouche, waarin het wapen der stad Oldenzaal achter glas geschilderd, hangende aan zilveren kettingen. Zilveren vogeltje van de schutters van Berghuizen (gem. Losser), met opschrift: 1769, B, en een huismerk. Walvischrib, welke vroeger voor het Raadhuis hing, met distichon: ‘En quae Neptunus profert miracula rerum, miremur nostris grandia cete locis 1592’. Looden bul van Paus Bonifacius VIII, gevonden te Oldenzaal, waarschijnlijk uit het kapittelarchief. Verder eenige waszegels, munten en penningen. |
|