Twente
(1971)–E.H. ter Kuile– Auteursrechtelijk beschermdGoor.naam: Zie nomina geographica neerlandica, I blz. 97.Ga naar margenoot+ | |||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||
Goor werd nu een bisschoppelijke bezitting. Het kasteel werd vóór 1261 door de Gelderschen verwoest (sloet, nos. 843, 844). In 1278 komt een bisschoppelijk kastelein voor, nl. Jacobus de Thie. (brom, Regesten no. 1907). Goor bleef een strategisch middelpunt. Zoo staat bisschop Guy van Henegouwen te boek als herbouwer van het slot (chronicon tielense ed. J.D. van Leeuwen blz. 306). In 1348 verbrandde Gijsbrecht van Bronkhorst het kasteel, in 1368 werd bisschop Johan van Virnenburg op zijn slot te Goor door oproerige Overijselsche leenmannen gevangen genomen. Tegen het eind der 15de eeuw schijnt het slot Goor voorgoed in verval te zijn geraakt (snuif, blz. 254, 255). Het dorp bij het kasteel kreeg in 1263 van den bisschop Oldenzaalsch stadrecht (racer V, blz. 287, brom, Regesten no. 1525) en in 1283 marktrecht (racer V, blz. 288, brom Regesten no. 2093). Het stadje vertoonde al even weinig groeikracht als de overige Twentsche steden. In de laatste jaren van de XVde en gedurende de gansche XVIde eeuw had het voortdurend te lijden van oorlogsrampen. In 1498 werd het door den heer van Wisch veroverd, in 1510 door Karel van Gelre, die het plaatsje gebruikte als uitgangspunt voor zijn rooftochten in Twente. (nagge I, blz. 365 vlgg.), in 1513 door Roelof van Munster (nagge I, blz. 391), in 1517 weer door de Gelderschen, waarna de bisschop Goor liet ontmantelen (dumbar, Analecta V, blz. 466, nagge I, blz. 412). Weer werd Goor in 1520 door de Gelderschen bemachtigd, maar spoedig door den bisschop herwonnen (nagge I, blz. 370). In 1581 werd Goor, dat door de Spaanschen was bezet, aangevallen door den Staatschen overste IJselsteijn, die moest aftrekken na kerk en toren in brand te hebben geschoten (racer V, blz. 287 vlg., dumbar, Analecta II, blz. 473, 474). Bij de verschillende krijgsbedrijven van den 80-jarigen Oorlog speelde het ontmantelde stadje verder geen rol meer van eenig belang. Een nieuwe beteekenis kreeg Goor weer in het tweede kwart der 19de eeuw door de bekende weefschool, die er in 1833 door Thomas Ainsworth werd opgericht en een grooten invloed uitoefende op de moderniseering van de Twentsche textielindustrie. Ga naar margenoot+ PLATTEGROND. Goor heeft van ouds twee centra, namelijk in het Noorden het Schild, een heuvel, waarop oorspronkelijk de burcht moet hebben gelegen en waar nu nog het Raadhuis staat, en, Zuidwestelijk daarvan de oude Parochiekerk. Deze centra worden verbonden door de hoofdstraat, die van de voorzijde van het Raadhuis eerst vrijwel recht naar het Zuiden loopt, en dan met een knik in Westelijke richting ombuigt naar de kerk.
Ga naar margenoot+ Het RAADHUIS is een onbelangrijk gebouw van 1855, in welks vestibule een wapensteen is ingemetseld, afkomstig van het oude raadhuis, waarop in relief het wapen van Goor is afgebeeld met het opschrift: ANNO/1648/DEN 8 JUNIJ. Op den zolder staat een slingeruurwerk (XVIII); in het koepeltorentje boven den voorgevel hangt een klok van 44 cM. middellijn, versierd met een jachtfries en met opschrift: Ao. 1649.
Ga naar margenoot+ De NED. HERVORMDE KERK, voorheen gewijd aan den H. Petrus behoort aan de Ned. Herv. Gemeente, de toren aan de burgerlijke Gemeente'. geschiedenis. Ten onrechte onderstellen joosting-muller (II, blz. 480) op grond van de vermelding van een borgleen van Goor onder de parochie Delden, dat de parochie Goor eerst tusschen 1457 en 1484 van die van Delden werd afgescheiden. Borgleenen van Goor onder de parochie Delden worden nog in de 16de eeuw vermeld (tijdr. reg. V, blz. 389), terwijl een ‘plebanus de Gore’ al wordt ge- | |||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||
noemd in het Register der Kerkelijke Tienden van 1275 (joosting-muller I, blz. 5) en in 1385 uitdrukkelijk sprake is van de parochie Goor (s. muller fzn., De rekeningen en registers van het bisdom Utrecht II, blz. 595). De oudste berichten over het kerkgebouw zijn de kerkerekeningen over de jaren 1574-1579 (versl. en meded. o.r.g. XIV, 1885, blz. 43 vlg.), waarin een aantal posten voorkomt van loonen wegens metselen aan de kerkmuren, het aanvoeren van kalk, lood en andere bouwmaterialen, het maken van vensterglazen, en het dekken van de kerk met leien. Uit deze rekeningen valt af te leiden, dat in die jaren een vrij aanzienlijke verbouwing van de kerk heeft plaats gehad. Bij den aanval op Goor door den Staatschen overste IJselsteyn in 1581 werden kerk en toren in brand geschoten. Ruim twintig jaren schijnen zij als bouwval te hebben gelegen. In 1604 dienden ‘Ghedeputierden en Regeerders der Stede van Ghoer’ een request in bij de Staten Generaal om een subsidie voor den herbouw van kerk en toren, welk verzoek werd afgewezen. Desondanks gingen borgmannen, burgemeesteren, schepenen en raad reeds op 25 September 1604 een overeenkomst aan met Mr. Johan Boldewijn van Tseffs ‘tot optimmeringe oerer verbranden kercken tot Ghoer’. Het koor zou worden gedekt met ‘holten docken offt spaindack’ (versl. en meded. o.r.g. als boven, blz. 29). In de jaren 1854 en 1855 werd de kerk uitgebreid door het schip Oostwaarts te verlengen en van een Noorderdwarspand te voorzien. Het gebouw bestaat uit een Westelijken toren (± 1500), en een eenbeukig,Ga naar margenoot+ rechtgesloten schip (XVI, XIX) met een Noorderdwarsarm (XIX). Het schip is aan weerszijden van den toren voortgezet in twee rechthoekige kapellen (XVI), waarvan de Zuidelijke als catechisatielokaal dienst doet en de Noordelijke tot grafkapel is ingericht. Behalve toren en grafkapel is het geheele gebouw gepleisterd. De toren (pl. XXXI no. 3), opgetrokken van baksteen (formaat 0,27-0,30 ×Ga naar margenoot+ 0,14 × 0,07 M.) in kruisverband, telt vier geledingen en wordt gedekt door een achtzijdig ingesnoerde spits. Een spitsboognis in den Westgevel omvat den door een korfboog gedekten ingang met zijn door een segmentboog gedekt bovenlicht. De tweede geleding vertoont aan elke zijde een dubbele rondboognis, de derde een spitsboognis, de vierde aan elke zijde een oorspronkelijk driedeelig, thans grootendeels dichtgemetseld en van zijn harnas beroofd galmgat. De gelijkvloersche torenruimte werd oorspronkelijk overkluisd door een thans verdwenen kruisribgewelf; overblijfselen van geprofileerde kraagsteenen zijn in de hoeken nog zichtbaar. De trap, die in den Zuidmuur is uitgespaard, is slechts van uit de kerk toegankelijk. De spitsboogopening, die het torenportaal met de kerk verbond, is thans dichtgemetseld. Tusschen de spitsboogvensters van het oude deel van de kerk bevinden zichGa naar margenoot+ onversneden steunbeeren. In den Noordgevel der grafkapel een steen met de alliantiewapens Ripperda-Ripperda, met het jaartal 1689 (prins, blz. 99). Inwendig geheel gemoderniseerd (XIX). Een korfboognis omvat de deuropening naar de catechisatiekamer. De toegang van de kerk naar de grafkapel wordt gevormd door een poort in een rijke omlijsting van twee Jonische pilasters, die een kroonlijst dragen met een uitgebreid Latijnsch grafschrift voor Unico Ripperda † 1709, alles bekroond door een gebroken fronton met | |||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||
bazuinende engelfiguren en twee wapens (modern stucwerk), gedekt door helmen en omgeven van lambrequins en vlaggetropeeën (XVIIIa, pl. XXXII, no. 1, zie ook prins, blz. 99-101). De grafkapel vertoont tegen den Zuidwand de sporen van een vroegere overwelving in twee traveeën. Tot de kerk behooren de volgende meubelen en andere voorwerpen: Ga naar margenoot+ Zeszijdige preekstoel (pl. XXXII, no. 2), waarvan de eikenhouten, thans witgeschilderde kuip (XVII A) lijstpaneelen vertoont en is voorzien van een geverfd ijzeren lezenaar (XVII?) met het wapen van Goor. Voet van den preekstoel en klankbord zijn van later datum (midden XIX). Ga naar margenoot+ Orgel (midden XIX), rustende op vier houten zuilen (XIX) en vier zandsteenen Jonische zuilen (XVIIIa), wier vormen overeenstemmen met die van de pilasters van de poort der grafkapel. Ga naar margenoot+ Enkele banken in het Oostelijk deel, die oud eiken schotwerk (XVII), bevatten. Ga naar margenoot+ Twee grafzerken in de grafkapel, één, met vlakgehakt wapen, van Johan Ripperda tot Weldam † 1591, en de ander, met beschadigde wapens, van Catharina van Vorst † 1606, echtgenoote van Unico Ripperda tot Weldam. Enkele in de kerk liggende zerken zijn, voor zoover zichtbaar, nagenoeg geheel afgesleten (zie prins blz. 101). Ga naar margenoot+ Twee gelijke zilveren avondmaalsbekers, elk hoog 15 cM. en voorzien van het gegraveerde opschrift: CHRISTOFFER · STUER · RENTEMR · EN GEMEENSMAN · DER · STAD · ZWOL · OBIET · DEN 21 SEPTEM · en daaronder het jaartal 1712 en een wapen: doorsneden, I een visch, II drie lelien. Merken: Zwolle, een zwaan, R D en jaarletter B.
Ga naar margenoot+ In den toren vier klokken:
Ga naar margenoot+ BEGRAAFPLAATS. Op de burgerlijke begraafplaats bevindt zich een gegoten ijzeren grafmonument voor Thomas Ainsworth, † 1841, den grondlegger der moderne textielnijverheid in Twente, opgericht in het jaar van zijn overlijden. |
|