Twente
(1971)–E.H. ter Kuile– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina XI]
| |
Inleiding.NAAM. Gewoonlijk wordt aangenomen, dat de naam ‘Twente’ in het eerste lid het telwoord ‘twee’ bevat, en daarmee is samengesteld op overeenkomstige wijze als ‘Drente’ van ‘drie’ moet zijn afgeleid. Volgens de gangbare meening moet ‘Twente’ bovendien in verband worden gebracht met een volksstam, welks naam een vorm van het telwoord ‘twee’ bevat, namelijk de ‘Tubantes’, die volgens de klassieke schrijvers tusschen de Lippe en Friesland werden aangetroffen. Deze ‘Tubantes’ houdt men algemeen voor dezelfden als de ‘cives Tuihanti’, die op twee in Engeland gevonden altaarsteenen uit den tijd van keizer Severus Alexander (222-235) worden vermeld. Literatuur over een en ander: w. pleyte, Nederlandsche Oudheden, Overijsel blz. 9 plaat V; a.w. byvanck, Excerpta Romana blz. 107, 256, 279, 374, 549, 550, 563, 566, 567, 568; h.j. holwerda, Nederlands vroegste Geschiedenis (1925) blz. 119; a.j. krom, De populis Germanis antiquo tempore patriam nostram incolentibus (diss.), blz. 19, 20, 21, 22, 28; a. riese, Das Rheinische Germanien in den antiken Inschriften nos. 1855 en 2440; ‘Eigen Volk’, III blz. 104, 105; ‘Nomina Geographica Neerlandica’ I. blz. 130, III. blz. 361; ‘Onze Taaltuin’ I. blz. 84-86.
GRONDGEBIED. Twente is een deel van de provincie Overijsel. Het gebied, dat in dit werk wordt behandeld, valt vrijwel nauwkeurig samen met het voormalig drostambt Twente uit den tijd der late middeleeuwen en van de Republiek. Aan de Noord- en aan de Oostzijde grenst Twente aan Duitschland, aan de Zuidzijde aan Duitschland en de provincie Gelderland. De Westzijde van Twente paalt aan het Overijselsch kwartier Salland, en wel aan de daarin gelegen gemeenten Ambt-Hardenberg, den Ham, Hellendoorn en Holten. In Twente liggen de gemeenten Almeloo, Ambt-Delden, Borne, Delden, Denekamp, Diepenheim, Enschede, Friezenveen, Goor, Haaksbergen, Hengeloo, Losser, Markeloo, Oldenzaal, Ootmarsum, Rijsen, Tubbergen, Weerseloo en Wierden.
PRAEHISTORIE. Wanneer men de vondsten van bewerkte vuursteen e.d. buiten beschouwing laat, zijn de oudste sporen van menschelijke bewoning afkomstig van het volk der ‘klokkebekercultuur’, dat op verscheiden plaatsen in Twente stukken en fragmenten van ceramiek heeft nagelaten. Veel talrijker zijn de overblijfselen eener latere cultuurperiode, door Holwerda de ‘protosaksische’ genoemd, welker uitgestrekte grafvelden overal op de hooge heidevelden worden aangetroffen. Merkwaardig is het, dat in deze landstreek, die in ethnologischen zin als bij uitstek Saksisch bekend staat, cultuurverschijnselen, welke de archaeologie | |
[pagina XII]
| |
als Saksisch beschouwt, zoo goed als geheel ontbreken. Eerst van den Karolingischen tijd dagteekenen de betrekkelijk zeldzame stukken van laat-Saksische ceramiek, die uit den bodem van Twente te voorschijn zijn gekomen. Romeinen hebben zich in deze streken ongetwijfeld niet opgehouden. Een beweerde vondst van gouden munten, bij Denekamp (zie blz. 32), enkele Romeinsche munten, die bij Rijsen werden opgegraven (zie blz. 121), en een oor van een stuk Romeinsch bronzen vaatwerk uit de buurtschap Dulder afkomstig (zie blz. 133) zijn, voor zoover ons bekend, de eenige voorwerpen van Romeinschen oorsprong, die de Twentsche bodem opleverde. De vage aanduidingen der klassieke schrijvers laten niet toe eenige der door hen genoemde Germaansche volksstammen op overtuigende gronden in het tegenwoordige Twente te localiseeren, te meer daar deze in den loop der tijden voortdurend van woonplaatsen wisselden. Voor een uitgebreider overzicht van de praehistorie dient verwezen naar j.h. holwerda's artikel ‘Oudheidkundige verschijnselen in Overijsel’ in het verzamelwerk ‘Overijsel’ (1931).
STAATKUNDIGE GESCHIEDENIS. De eerste vermelding van Twente geschiedt in een oorkonde van 29 Juni 797 (muller-bouman, no. 51), waarbij Oodhelm, zoon van Oodwerc, aan de door Liudger naar Wichmond (bij Zutfen) gebrachte relieken een aantal hoeven schenkt, onder meer gelegen in de ‘villae’ Huleri (Dulder? Haarle bij Reutum?), en Manheri (Mander) ‘in pago Northtuianti’. In 799 schenkt genoemde Oodhelm aan deze relieken nog een hoeve te Hasungen (Hezingen) en een in Manheri (Mander), ‘in pago Norht Tueanti’ (muller-bouman no. 52). Waarschijnlijk strekte zich het als Twente of Noord-Twente bekende gewest in die dagen vooral in Noordelijke richting verder uit dan tegenwoordig. Nog in de XVIde eeuw behoorde een deel van de Nedergraafschap Bentheim kerkelijk tot Twente (zie blz. xii). Het is te eenen male onbekend hoe en wanneer Twente een deel werd van het wereldlijk gebied der bisschoppen van Utrecht. Een merkwaardig, maar tevens niet zeer duidelijk bericht aangaande den politieken toestand geeft een schenkingsacte, uitgevaardigd tusschen 1027 en 1054 (muller-bouman, no. 186), waaruit men wil lezen, dat in dien tijd Twente een graafschap was, bestuurd door zekeren graaf Godescalc; dit zou echter de eenige keer zijn dat Twente als een graafschap voorkomt.Ga naar voetnoot1) Dat de bisschop in 1049 van den keizer het recht verkreeg een jaar- en een weekmarkt te houden in Oldenzaal (muller-bouman, no. 206), schijnt er op te wijzen, dat hij toenmaals in deze streken graaflijk gezag uitoefende. In het begin der 13de eeuw blijkt Twente in ieder geval een min of meer aaneengesloten gebied te zijn onder de bisschoppen van Utrecht; immers | |
[pagina XIII]
| |
in 1216 wordt een schout van Twente genoemd (snuif, blz. 346). Een beschreven eigen landrecht, dat overigens weinig van het Sallandsche verschilde, ontving Twente in 1365 van bisschop Johan van Virnenburg (racer II, blz. 179, III blz. 1). Sinds het midden dezer eeuw vinden wij bewijzen van versterking der bisschoppelijke macht in deze verre streken. Het graafschap Goor, dat reeds een leen van de kerk was, werd na felonie van den Graaf in het midden der 13de eeuw onder het onmiddellijk bestuurde landsheerlijk gebied ingelijfd (zie blz. 61). In 1331 kocht bisschop Johan van Diest van Willem van Boecstelle en zijn vrouw Cunegonde behalve het graafschap Dalen (in Westfalen) ook ‘die heerscapye ende die boerch van Diepenhem’, een allodiaal goed (racer II, blz. 232). Of bisschop Rudolf van Diepholt het Sticht van Utrecht vergrootte door aankoop van een in het richtambt van Haaksbergen gelegen heerlijkheid Blanckenborch, gelijk men wel heeft gemeend te moeten concludeeren uit een acte van 1452 (racer II blz. 270) is twijfelachtig: bij den aankoop van het slot Blanckenborch in 1449 was in het geheel geen sprake van een heerlijkheid (racer VI, blz. 343). Met uitzondering van de heerlijkheid Almeloo was Twente tegen het eind der middeleeuwen aan het onmiddellijk gezag der bisschoppen van Utrecht onderworpen. In de overdracht der temporaliteit van het Sticht aan Karel V in 1528 was Twente ook begrepen. Nadat de bisschop op 12 Februari van dat jaar die van Overijsel had ontslagen van hun eed, vergaderden de Twentsche afgevaardigden op 18 Maart te Oldenzaal, en begaven zich volgens het opgemaakte tractaat onder den keizer (nagge, I, blz. 111). Van een afzonderlijke staatkundige geschiedenis van Twente, dat na den val van de Republiek als bestuurlijke eenheid zelfs geheel verviel, is daarna geen sprake meer.
KERKELIJKE GESCHIEDENIS. In de ‘vitae’ der heiligen, die het Christelijk geloof in de Oostelijke deelen van ons vaderland verkondigden, komen geen namen of topografische bijzonderheden voor, welke in het bijzonder op Twente wijzen. De oudste over Twente handelende oorkonden van 797 en 799 (zie blz. x) doen onderstellen, dat tegen het einde van de 8ste eeuw het Christendom reeds min of meer ingang had gevonden in dit gewest, waar groot-grondbezitters, die de kerk bevoordeelden, bezittingen hadden liggen. Waarschijnlijk gelijktijdig met de bekeering werd Twente ingedeeld bij het bisdom Utrecht; wanneer dit echter geschiedde is onbekend. Het centrum van kerkelijk leven zal reeds in ouden tijd de stad Oldenzaal zijn geweest, waar volgens de overlevering in de 10de eeuw een kapittel van kanunniken werd opgericht. (zie blz. 84). De proost van Oldenzaal trad tevens op als archidiaconus van het archidiaconaat Twente, dat zich buiten de tegenwoordige grenzen ook uitstrekte over een deel van de Nedergraafschap Bentheim, en over de parochie Holten, welke van die van Rijsen was afgescheiden. Dit archidiaconaat, dat in deze begrenzing blijkbaar een zeer oude staatkundige indeeling weergeeft, was vóór 1559 niet onderverdeeld in diaco- | |
[pagina XIV]
| |
naten; en komt dan ook zelf als diaconaat voor. (Zie over een en ander: joosting-muller II, blz. 44, 45, 55, 68 noot en 89). Als oudste parochiën kunnen gelden die van Enschede, Markeloo, Oldenzaal, Ootmarsum, waar onder bisschop Radbod (899-917) al een ‘oratorium’ stond, en Rijsen. Met de instelling van het bisdom Deventer in 1559 ging een nieuwe kerkelijke verdeeling gepaard; Twente werd nu gesplitst in decanaten: die van Oldenzaal en Ootmarsum. Het eerste omvatte de parochiën Borne, Delden, Diepenheim, Enschede, Goor, Haaksbergen, Hengeloo, Losser, Markeloo, Oldenzaal en Rijsen, het tweede de parochiën Almeloo, Denekamp, Friezenveen, Ootmarsum, Tubbergen, Weerseloo, Wierden en buiten de grenzen in de Nedergraafschap Bentheim, die van Emmelenkamp (Emblicheim), Laarwolde, Ulsen en Velthuizen. Twente telde een viertal kloosters, te weten het als Benedictijnenklooster in 1149 of 1150 gestichte klooster Weerseloo (blz. 136), later een adellijk jufferenstift, het tot de Windesheimer congregatie behoorende klooster Albergen (blz. 127), in 1406 gesticht, en de Tertiarissenkloosters van Oldenzaal en Almeloo, welker stichtingsdata niet bekend zijn. Verder bevond zich bij Ootmarsum een Commanderie van de Duitsche Orde, in of kort na 1262 gesticht (snuif, blz. 344), en in de XVIIde eeuw tot een havezate, Huis Ootmarsum, gemaakt. Bijzondere invloed is van geen dezer geestelijke stichtingen uitgegaan.
De Hervorming kreeg eerst in het allerlaatst der 16de eeuw min of meer vasten voet in Twente, voornamelijk door dwangmaatregelen van Staatsche zijde. (zie: r.e. hattink, De kerkreformatie in Twenthe, in: versl. en meded. o.r.g. XVII (1901) blz. 102 vlgg., en: j.c. van slee, De reformatie ten plattelande in de classis Deventer, als voren dl. XLIII (1926) blz. 1 vlgg.). Van groot belang was de veldtocht van Prins Maurits in 1597, waarbij Twente voorloopig weer onder Staatsch gezag kwam. De bezetting van Oldenzaal door de Spaansche troepen onder Spinola in 1605 bracht den vooruitgang der Hervormde zaak een gevoeligen slag toe; toen Oldenzaal in 1626 werd hernomen bleck het niet meer mogelijk Noord-Oost Twente voor de Hervorming te winnen; dit gedeelte vooral bleef sindsdien overwegend bij het oude geloof. Door besluiten van Koning Lodewijk Napoleon werd een aantal kerken in de overwegend Roomsch-katholieke streken weer aan de Roomschkatholieke parochiën overgedragen; voor de kleine Hervormde gemeenten werden in deze plaatsen nieuwe kerkgebouwen gesticht.
Volgens den tegenwoordigen toestand vormen de Nederduitsche-Hervormde gemeenten van Twente de ringen Almeloo en Enschede, welke deel uitmaken van de classis Deventer. Tot den ring Almeloo behooren de gemeenten van Almeloo, Borne, Denekamp, Enter, Friezenveen, Ootmarsum, Rijsen, Tubbergen, Weerseloo en Wierden; tot den ring Enschede de gemeenten van Buurse, | |
[pagina XV]
| |
Delden, Diepenheim, Enschede, Glanerbrug, Goor, Haaksbergen, Hengeloo, Losser, Oldenzaal, Overdinkel en Usseloo. De Doopsgezinde Gemeenten te Almeloo, Borne, Enschede en Hengeloo vormen den ring Twente, behoorend tot de Zwolsche Vereeniging. De parochiën der Roomsch-Katholieke Kerk in Twente vormen de decanaten Almeloo, Hengeloo en Oldenzaal. Het decanaat Almeloo omvat de parochiën van Albergen, Almeloo, Bornerbroek, Enter, Friezenveen, Geesteren, Hellendoorn, Hertme-en-Zenderen, Langeveen, Nijverdal, Reutum-en-Haarle, Rijsen, Tubbergen, Vasse, Vroomshoop en Wierden. (Hellendoorn, Nijverdal en Vroomshoop liggen buiten Twente.) Het decanaat Hengeloo omvat de Parochiën van Bekkum, Boekeloo, Borne, Buurse, Delden, Enschede, Glanerbrug, Goor, Haaksbergen, Hengeloo en Wegdam (Hengevelde). Het decanaat Oldenzaal omvat de parochiën van Denekamp, Deurningen, Lattrop, Lonneker, Losser, de Lutte, Oldenzaal, Ootmarsum, Overdinkel, Rossum, Saasveld, Tilligte en Weerseloo. Israelietische gemeenten, behoorende tot het opperrabinaal ressort Overijsel, zijn gevestigd te Almeloo, Borne, Delden, Denekamp, Enschede, Goor, Haaksbergen, Hengeloo, Oldenzaal en Rijsen. De overige kerkelijke gemeenschappen kunnen hier onvermeld blijven, aangezien zij ten aanzien van het onderwerp dezer beschrijving zonder belang zijn.
STADS- EN DORPSAANLEG. De meeste steden en dorpen van Twente zijn ontstaan aan den voet van een esch. De plaats van kerkplein en kerkhof is niet aan bepaalde regelen gebonden. Twee dorpen vertoonen een bijzonder karakter, namelijk Friezenveen en Enter. Het eerste, een typische veenkolonie, bestaat uit één zeer lange kaarsrechte straat, het tweede, een bekend klompenmakersdorp, heeft een langgerekte bebouwing aan weerszijden van een kronkelende straat.
LANDELIJKE BOUWKUNST. Twente bezit belangrijke overblijfselen van oude landelijke bouwkunst, die snel in aantal afnemen en dringend vragen om nadere bestudeering en publicatie. Wij zijn echter van oordeel dat dit werk, welks opzet geheel is ingesteld op kerkelijke en burgerlijke bouwkunst, weinig geschikt is, om de voortbrengselen van landelijke bouwkunst doeltreffend te behandelen. De oorzaak daarvan is het bij uitstek zakelijk en onpersoonlijk karakter van de landelijke architectuur, waarop het begrip ‘Kunst’ niet of nauwelijks van toepassing is. Zij kan alleen tot haar recht komen bij een beschouwing in onderling verband, die rekening houdt met al de eischen en eigenaardigheden van het bedrijf, de gebruikte materialen, en de plaatselijke en regionale omstandigheden en toestanden, en die niet slechts het boerenhuis, maar ook zijn inventaris, de nevengebouwen als schuren en hooibergen, en de ligging en groepeering der gebouwen in haar gezichtskring opneemt. Het behoeft zeker geen betoog, | |
[pagina XVI]
| |
dat in deze beschrijving aan die voorwaarden onmogelijk kan worden voldaan. Toch hebben wij gemeend de landelijke bouwkunst niet geheel te moeten veronachtzamen. Men vindt dan ook de in ons oog voornaamste voortbrengselen daarvan kort vermeld onder het opgeven van eenige kenmerkende bijzonderheden. Dateeringen kunnen slechts bij benadering gegeven worden, daar bouwwijzen en -vormen eeuwenlang onveranderd zijn gebleven, de onderdeelen bij den vakwerkbouw ‘uitwisselbaar’ zijn, zoodat een huis kan worden veranderd, verkleind of vergroot, zonder dat zulks later nog goed is na te gaan, en stijlbegrippen als ‘Gothiek’ of Renaissance’ hier niet van toepassing zijn. Dat de keus der vermelde gebouwen betrekkelijk willekeurig is geweest, kunnen wij niet ontkennen; zulks was evenwel onvermijdelijk. Om tenslotte het buitengewoon belang van dit onderwerp duidelijk in het licht te stellen, en één klassiek voorbeeld van een Twentsch boerenhuis in alle bijzonderheden te vertoonen, zijn op blz. 57-59 en plaat XXIX de uitvoerige teekeningen weergegeven, die de architect Jan Jans te Almeloo maakte van het boerenhuis ‘de Waarbeek’ bij Hengeloo, waarschijnlijk het oudste dat in Twente wordt aangetroffen. |
|