Noord- en Oost-Salland
(1974)–E.H. ter Kuile– Auteursrechtelijk beschermdHardenbergHardenbergLitteratuur: Geschiedkundige herinneringen aan Hardenberg (anonym) in Ov. Alm. 1836 blz. 25.Ga naar margenoot+ Bisschop Wilbrand van Oldenburg, opvolger van Otto van de Lippe die in 1227 was omgekomenGa naar margenoot+ in de slag bij Ane tegen Rudolf van Koevorden en zijn Drenten, stichtte het kasteel Hardenberg toen Rudolf van Koevorden, na aanvankelijke onderwerping, zich in 1229 opnieuw van de burcht Koevorden had meester gemaakt (C. Pijnacker Hordijk, Quedam narracio de Groninghe etc. blz. 60/61). Welk een gewicht de bisschop aan dit kasteel toekende blijkt uit de oorkonde van 31 aug. 1230, waarbij hij aan Zwolle stadsrecht schonk in het bijzonder wegens de aanmerkelijke geldelijke hulp die de Zwollenaars hadden gegeven bij het bouwen van het ‘castrum Hardenborg’ (Oork. Utr. ii no. 803, Oork. Ov. i no. 146). In 1362 oorkondt bisschop Jan van Arkel ‘dat wi.... ene veste ghetimmert hebben ten Herdenberch’, en dat hij ‘alsulc vriheit ende statrecht als onse voervadere.... tot Nienstede (even ten o van Hardenberg) ghegeven ende gheleghet hebben,’ overbracht naar de nieuwe stad Hardenberg, waarheen ook de parochiekerk van Nienstede zou worden verplaatst (Bijdr. Gesch. Ov. iv blz. 226.) In 1364, toen Jan van Arkel al naar Luik was overgeplaatst, kwam een keizerlijke beschikking af op zijn verzoek om tollen te mogen instellen bij de sloten Vreeland, Eembrugge, Arkelstein en Hardenberg | |
[pagina 20]
| |
om daaruit het onderhoud van deze grensvestingen te bekostigen (G. Brom, Bullarium trajectense ii blz. 264). Volgens kroniekberichten (o.a. Overijsselsche Chronijcke bij Dumbar, Analecta ii blz. 317) bouwde bisschop Floris van Wevelinchoven in 1386 een nieuw slot te Hardenberg. De vervolgschrijver op Beka weet daarover bijzonderheden te vertellen: ‘Dese bisschop Florens.... dede tymmeren te Hardenberch een casteel van stene, een toern ende slaepcamer, ende een groote stallaedse wel van tweehondert peerden. Hij dede Herdenberch ende Ommen alomme mueren mit stenen (Ant. Matthaeus, Veteris Aevi Analecta 2e dr. iii blz. 290). In 1393 overleed Floris van Wevelinchoven op het slot Hardenberg. Merkwaardigerwijs vindt men daarna het slot Hardenberg niet meer vermeld onder de belangrijke grensversterkingen aan de oostzijde van het Oversticht naast de sloten Koevorden, Holten en Arkelstein. Toch kon het de bisschop nog wel tot verblijfplaats strekken, gelijk o.a. blijkt uit een oorkonde van 1450 (Dumbar ii blz. 146, Van Hattum i blz. 404). Bisschop David van Bourgondië verpachtte het slot en de tol van Hardenberg in 1462 en opnieuw in 1470 (Muller, Regesten iii nos. 3960 en 4111). Wellicht beschouwde men het slot en de stad Hardenberg op den duur niet meer als grensversterkingen van veel betekenis naast het slot en de stad Koevorden. Overigens onderhielden de bisschoppen sinds het begin van de xve eeuw twee verdedigingswerken op enkele km afstand van Hardenberg: de ‘berchvrede’ te Venebrugge aan de weg naar de nedergraafschap Bentheim en de ‘berchvrede die Slynghe’ aan de Vecht beneden Hardenberg bij de buurtschap Brucht. In 1497 werd Hardenberg geteisterd door een stadsbrand (Nagge i blz. 327). In 1518 werden Hardenberg, Ommen en de kleine steden van Twente ontmanteld. Volledig was de sloping van de versterkingen nog niet, immers: ‘Ten Hardenberch bleef staende die mure omtrent halver hoogte, maer int jaer 1523 werde dat overblijfsel der zelver van die Gelderschen ende Drentekers ondergraven ende ter gronde nedergeworpen’ (Nagge i blz. 412). Waarschijnlijk is ook het slot in diezelfde tijd tegronde gegaan. In 1708 werd een groot deel van Hardenberg opnieuw door een brand verwoest. Nadat de plaats eeuwenlang besloten was gebleven binnen de loop van de oude stadsgracht, die nog steeds te herkennen is, heeft zich na ongeveer 1950 een opleving voorgedaan. Deze leidde tot een aanmerkelijke uitbreiding aan de z-o zijde, waar een monumentaal nieuw gemeentehuis is verrezen. Ga naar margenoot+ STADSAANLEG. De oude kern van Hardenberg is gelegen op een bult in een bocht van de Vecht. De stadsgracht, gelijk Jacob van Deventer die afbeeldde (afb. 32), en die, hoezeer verland, nog steeds te volgen is, vormde een ovaal. De van oost naar west lopende lange as van de kern heeft krap 200 m bedragen. Aan de z - o zijde geeft Jacob van Deventer een leeg terrein binnen de gracht weer, ter plaatse waar nu de Gereformeerde kerk staat. Naar men aanneemt en naar ons zeer waarschijnlijk voorkomt heeft daar het bisschoppelijke slot gelegen.
Ga naar margenoot+ STADSMUUR. Toen men in 1959 een bouwput groef voor een uitbreiding van het postkantoor Voorstraat 38 trof men achter het postkantoor de voet aan van een gebogen deel van de stadsmuur ter lengte van ongeveer 12 m, bestaande uit een metselwerk van blokken ijzeroer met een vulling van brokken. Het bleek niet mogelijk dit overblijfsel van de stadsmuur te handhaven, maar wel een vervolgstuk in z - o richting, dat men na sloping van twee bouwvallige huisjes kon blootleggen, en dat daarna in 1961-'62 is gerestaureerd. Aan de veldzijde is het terrein ongeveer 2 m afgegraven en tot een plantsoentje gemaakt. Afb. 33, 34. Bij het blootleggen bleek het buitenwerk van behakte blokken ijzeroer, groot ongeveer 80 × 30 × 30, voor een groot deel te zijn verdwenen, zodat de kern van onbehakte brokken aan het licht kwam. Bij de restauratie heeft men nieuwe blokken ijzeroer uit het Vechtdal aangevoerd en daarmee de bekleding van het stuk muur, dat een 13 m lang is, aangevuld. De zool van de muur, ongeveer 2 m zwaar en niet van versnijdingen voorzien, bleek ruim 2,50 m onder het straatvlak te liggen. De kruin van het muurfragment reikt tot ongeveer 1 m boven het peil van de straat aan de binnenzijde en tot ongeveer 3,50 m boven de grond van het plantsoentje aan de | |
[pagina 21]
| |
buitenkant. Doordat de muur aan weerszijden naar binnen hellend is opgetrokken, is hij aan de bovenzijde niet meer dan ongeveer 1 m zwaar. Ongetwijfeld zijn er nog aanzienlijke stukken stadsmuur elders in de grond aanwezig. De muur kan niet ouder zijn dan de jaren omtrent 1360, toen bisschop Jan van Arkel de vesting op eigen kosten liet aanleggen. Misschien dagtekent hij uit de tijd van bisschop Floris van Wevelinchoven (1379-1393).
In de toren van de Hervormde kerk, die in 1847 is gebouwd ter plaatse van de middeleeuwseGa naar margenoot+ parochiekerk, hangen twee oudere klokken, te weten: een klok van 103 cm middellijn met opschrift: Jhesus Maria Johannes Gerhardus de Wou me fecit anno domini mcccccvi (1506); een klok van 118 cm middellijn met opschrift: Maria is min name God moet die des erbarmen dat weder heeft doen verbarnen Gheert van Wou Jan ter Stege gaten mi anno x vc xxx vi (1536). Gelijk Rientjes opmerkte (Versl. en Meded. o.r.g. 1934 blz. 102) is de eerstgenoemde van beide gieters Geert van Wou jr. | |
HeemseDE HERVORMDE KERK is een eenbeukige gotische kerk met een driezijdig gesloten koor en een forse toren. In 1936 is de kerkruimte vergroot door aan de noordzijde een dwarsarm toe te voegen. De toren is eigendom van de burgerlijke, de kerk van de kerkelijke gemeente. Afb. 35, 36. Het kerspel Heemse wordt bij ons weten het eerst in 1240 vermeld (Oork. Ov. i nos. 178 en 179).Ga naar margenoot+ Verder is ons niets van betekenis bekend dan dat de toren in 1786 licht werd beschadigd door het inslaan van de bliksem (Teg. Staat iv blz. 109), en dat de kerk in 1823 ‘aanzienlijk (werd) vertimmerd’. (Van der Aa). Toen de kerk in 1936 door de architect H. Boxman uit Nijverdal werd uitgebreid, is het oude deel meteen in- en uitwendig hersteld. In 1938 is de toren gerestaureerd, bij welke gelegenheid het gewelf over de benedenruimte, dat was verdwenen maar waarvan de moeten voorhanden waren, opnieuw is aangebracht. Met uitzondering van de toren en van de dwarsarm is de kerk zowel in- als uitwendigGa naar margenoot+ gepleisterd, hetgeen belet observaties te maken aangaande het bouwmateriaal behalve aan de binnenzijde boven het plafond. Aldaar kan men vaststellen dat het metselwerk in hoofdzaak van baksteen is, waardoor brokken ijzeroer zijn verwerkt. De toren vertoont uitwendig vrijwel uitsluitend baksteenmetselwerk; formaat 24 × 12 × 6. Boven de bakstenen plint komen enkele grote blokken ijzeroer voor, waarvan er één, op de z - w hoek, een lengte heeft van niet minder dan 110 cm. Sinds men bij de restauratie het torenportaal heeft ontpleisterd is te zien dat men aan de binnenzijde begonnen is grote hoeveelheden blokken ijzeroer te verwerken. Op de duur komt ijzeroer steeds meer sporadisch voor. Ongetwijfeld is het de bedoeling geweest dat de gemengde samenstelling van de portaalwanden door bepleistering aan het oog onttrokken zou zijn. De lijsten aan het uitwendige van de toren zijn van bentheimersteen. Twee waterlijsten verdelen de torenromp in drie geledingen. Het muurwerk eindigtGa naar margenoot+ met een deklijst onder het overstek van de spits. Aan de westzijde bevindt zich een nis met spitse boog, die de ingang en een venster daarboven omlijst. De derde geleding is aan elke zijde voorzien van twee opmerkelijk kleine spitsbogige galmgaten. De achtkante spits is belegd met leien in koeverdekking. | |
[pagina 22]
| |
Fig. 4. Heemse, Hervormde Kerk, plattegrond en doorsneden
De portaalruimte, die bij de restauratie van haar bepleistering is ontdaan, wordt overdekt door een bakstenen kruisgewelf met zandstenen ribben op kraagstenen met maskers, alles bij de restauratie naar voorhanden gegevens opnieuw aangebracht. De ruimten boven het portaal zijn toegankelijk door middel van een trap in de dikte van de zuidermuur. Oorspronkelijk betrad men deze trap in de kerk, ter plaatse waar een ondiepe nis de oude ingang aangeeft. Bij de restauratie is de toegang in de kerk | |
[pagina 23]
| |
vervangen door een opgang in het torenportaal, ongeveer halverwege in de muurtrap uitkomend, en heeft men bovendien van dit punt een nieuwe trap in de muur gemaakt, die oostwaarts stijgend naar de orgeltribune leidt. De spitse boog die oorspronkelijk de benedenruimte van de toren verbond met het kerkschip is dichtgezet met een muur waarin men een smalle deur heeft aangebracht. Ter hoogte van de vloer over het portaalgewelf bevindt zich een dichtgemetselde doorgang, die moet hebben geleid naar een kerkzolder welke ongeveer 2 m lager heeft gelegen dan de bestaande. In overeenstemming daarmee zijn de kepervormige lijsten van zand- en tufsteen op de oostzijde van de toren onder de aansluiting van de bestaande kerkkap, welke bewijzen dat, toen de toren werd opgetrokken, het schip nog een meter of twee lager was dan nu. Alleen het koor is voorzien van steunberen. De spitsboogvensters hadden vóór deGa naar margenoot+ herstellingen van 1936 geen harnassen meer, en hun dagkanten waren enigszins uitgehakt. Men heeft de vensters toen in de dagkanten bijgemetseld, en ze voorzien van gevorkte bakstenen stijlen zonder profilering. Schip en koor worden overdekt door een 19-de-eeuws stucplafond met brede koof. De doorgaande kapconstructie over schip en koor is in hoofdzaak nog laat-middel-eeuws. De muurplaten in roostervorm en de sporen zijn in het algemeen van eikehout, maar van de spanten zijn verschillende delen in grenehout vernieuwd. Het is onzeker hoe de ruimten van schip en koor waren overdekt eer in de xixe eeuw het stucplafond werd aangebracht. De vrij forse steunberen van het koor zouden op een gemetselde overwelving kunnen wijzen van dit gedeelte, de afwezigheid van steunberen aan het schip sluit daar overwelving uit, tenzij men aanneemt dat de steunberen van het schip naderhand zijn gesloopt, waarvoor wij echter geen aanwijzingen hebben kunnen vinden. Boven het plafond zijn nergens moeten van gewelven te bespeuren. Ware het koor eertijds gewelfd geweest, dan zou men een triomfboog tussen koor en schip kunnen verwachten, maar daarvan is geen enkel spoor te bekennen. Wij menen, dit alles overwegende, te mogen aannemen dat de kerk in haar laatgotische gedaante niet anders dan met een vlakke balkzoldering overdekt is geweest. Bij de herstellingswerken in 1936 heeft men onder de vensters in de beide rechte koorvakken gehavende bakstenen korfboognissen aangetroffen, welke toen zijn gerestaureerd. In de overhoekse koorzijde op het n - o trof men destijds een geheel verminkte zandstenen nis aan, ongetwijfeld een sacramentskastje. In de andere overhoekse zijde vond men een vrij goed bewaarde eenvoudige piscina.
Het is waarschijnlijk dat de muren van het kerkschip voor een deel nog de muren zijn vanGa naar margenoot+ het schip waarvan de kap ongeveer twee m lager tegen de toren aansloot dan nu, en voor dit deel uit de romaanse periode dagtekenen. Zonder ontpleistering is daaromtrent echter geen volstrekte zekerheid te verkrijgen. De toren zou in de xive eeuw kunnen zijn gebouwd, tegen het toen al bestaande schip. Het bouwen van het koor, dat waarschijnlijk in de xve eeuw is geschied, heeft er ongetwijfeld toe geleid dat tezelfder tijd het schip is verhoogd, en met het koor onder één doorgaande kap is gebracht.
In de kerk staat bij de preekstoel een romaanse doopvont van bentheimersteen, dieGa naar margenoot+ in 1936 hierheen is overgebracht uit de tuin van de pastorie. Afb. 37. De vont, 82 cm | |
[pagina 24]
| |
hoog, is nogal beschadigd en afgesleten. Uit een vierkante voet gaat een ronde stam op, die op de hoeken is bezet met vier schematisch uitgewerkte hurkende menselijke figuren. De ronde kuip wordt door touwringen verdeeld in twee friezen. De onderste fries vertoont een versiering van aanééngeregen hartvormige bulten, de andere ranken met grove bloemen en druivetrossen. Litteratuur: R. Ligtenberg in Bulletin k.n.o.b. 1915 blz. 168 m. afb. Ga naar margenoot+ Tegen de zuidelijke wand van het schip staat een eenvoudige preekstoel met toogpanelen, voorzien van het jaartal 1681. Afb. 38. Aan de preekstoel is een lezenaar van geelkoper met plantaardige siervormen bevestigd, die ongetwijfeld uit dezelfde tijd dagtekent. Ga naar margenoot+ Terzijde van de preekstoel ligt een grote grafzerk van blauwe kalksteen met de wapens-Van Sytzama en -Blanckvoort alsmede 16 kwartierwapens. De zerk is nogal afgesleten. Goed leesbaar is de naam van Ianna Iudith baronesse Blanckvoort † 1739, weduwe van Pico Galenus van Sytzama † 1728 (Van Doorninck, Geslachtkundige Aanteekeningen, blz. 472; de Blanckvoorts bezaten enige generaties lang het huis Collendoorn). Ga naar margenoot+ In de toren hangt een klok van 107 cm middellijn met opschrift: Sancte Lamberte is mijn name mijn gheluit sij God bequame den levendigen ropic Henricus de Tremonia (Dortmund) me fecit anno xvc xx (1520). | |
RadewijkGa naar margenoot+ In de buurtschap Radewijk bevindt zich een windkorenmolen, dagtekenend van 1876: een gemetselde achtkante bovenkruier zonder stelling, staande op een molenbelt. | |
RheezeGa naar margenoot+ De buurtschap Rheeze, aan de weg tussen Heemse en Mariënberg, is van betekenis door de karakteristieke losse groepering van boerderijen en schuren in een landschap met boeiende begroeiing. De boerderijen zijn als afzonderlijke gebouwen niet vermeldenswaard met uitzondering van G 18, een hallehuis van het midden-langsdeeltype uit 1820, gedekt met riet (afb. 39). Van meer belang zijn verschillende houten, met riet gedekte schuren, voornamelijk die welke behoren bij de boerderijen g 17, g 18 en g 24 (afb. 40 t/m 42). |
|