Het kwartier van Zutfen
(1958)–E.H. ter Kuile– Auteursrechtelijk beschermdZelhemGa naar margenoot+ DE HERVORMDE KERK is een gotische pseudobasiliek met een gedeeltelijk nog romaanse toren. Fig. 48; pl. CXLVIII afb. 440 en CIL afb. 442-445. Ga naar margenoot+ De parochie Zelhem, die vóór 1559 tot het bisdom Munster behoorde, was eertijds aan Ludger gewijd. Tibus meent te mogen aannemen, dat de parochie al ten tijde van Ludger gesticht is, alhoewel zij niet eerder dan 1152 wordt vermeld (blz. 1186). De hof te Zelhem was een bezitting van de abdij Werden a/d Ruhr. In 1572 staken de troepen van graaf Willem van den Berg de kerk in brand (S.H. Lovink, De Geschiedenis van Doetinchem, blz. 23), waarna het gebouw jaren lang onhersteld bleef. In de request van 1604 zeggen de ingezetenen dat zij wel met een herstelling van de kerk zijn begonnen, maar dat zij veel te arm zijn om dat werk te voltooien (Gelre XXII blz. 168). In 1660 gaf de stad Zutfen 25 daalders voor reparatie van de kerk (Gelre 1953 blz. 174). Uit het jaartal 1662 in de westmuur van de toren blijkt dat deze toen na een instorting is herbouwd. Bij een herstelling in 1843 zijn volgens het bestek in het archief van kerkvoogden ‘bikstenen’ lijsten afgehakt. Het middenschip had toen blijkbaar al geen gewelf meer, en delen van de gewelven in koor en zijbeuken waren dusdanig wrak dat zij door vlakke zolderingen werden vervangen. In 1845 werd de toren verhoogd en voorzien van een nieuwe spits (Deze laatste mededelingen ontvangen van de architect W. Huistra te Hengelo O.). | |
[pagina 179]
| |
kundig Bodemonderzoek in het eind van 1946 een ontgraving in de kerk, onder leiding van de heer J.G.N. Renaud. De restauratie kwam in 1949-'50 tot stand onder leiding van de heer W. Huistra, architect te Hengelo (O). De kerk bestaat uit een toren, die voor zover van tufsteen nog romaans is en in deGa naar margenoot+ 17e eeuw in baksteen is herbouwd, een pseudobasilikaal schip waarvan de middenbeuk geen gewelven meer heeft, en een koor, waarvan de meest westelijke travée wordt geflankeerd door nagenoeg vierkante kapellen in het verlengde van de zijbeuken. In de hoek tussen koor en noorderkapel bevindt zich de consistoriekamer, oorspronkelijk sacristie. In het tufstenen benedengedeelte van de toren komen aan de noord- en zuidzijdeGa naar margenoot+ stroken van brokken oersteen voor, zowel aan de binnen- als aan de buitenzijde. De baksteen, waarmee de toren na de instorting is herbouwd, meet 24 × 11 × 5,5. De kerk zelf bestaat uit baksteen die op enkele plaatsen met tufsteen is bekleed. Geheel met tufsteen bekleed zijn de muren van de zijbeuken voor zover het muurwerk oorspronkelijk is. Aan koor, dwarskapellen en consistoriekamer komt hier en daar tufsteenbekleding voor. Gewelfribben, draagstenen e.d. zijn van Baumbergersteen. De baksteen meet 27/28 × 13/14 × 6,5/7. Het romaanse tufsteenwerk van de westgevel van de toren en van de aangrenzendeGa naar margenoot+ delen van noord- en zuidmuur reikt tot de galmgaten. De westgevel vertoont beneden vier lisenen die verbonden moeten zijn geweest door friezen van ronde boogjes. In de beide uiterste velden zijn de sporen van die weggekapte boogfriezen nog duidelijk te bespeuren, in het midden zullen zij verloren zijn gegaan bij het inbreken van een gotische segmentboogingang met spitsboogvenster daarboven. De romaanse westelijke einden van noord- en zuidmuur vertonen ook overblijfselen van een geleding door middel van lisenen en rondboogfriezen, maar hier reiken de verdiepte velden lang niet zo ver benedenwaarts als op het westen. Een weinig boven de boog van het ingangsvenster springt het muurwerk met een dunne lijst enigermate terug om verder geheel vlak op te gaan. Juist onder de bestaande galmgaten van de westgevel bevinden zich twee dichtgemetselde romaanse galmgaten. Op deze hoogte vormen ankers het jaartal 1662. De galmgaten in de bakstenen kop worden gekenmerkt door sterk romaniserende vormen. De romp wordt gedekt door een vrij gedrongen achtkante spits die aan de voet naar vierkant uitloopt. Bij de restauratie zijn aan de zuidzijde van de toren en in de hoek tussen koor en zuiderkapelGa naar margenoot+ nieuwe portalen opgetrokken. De vensters hadden al lang voor 1945 hun oorspronkelijke gemetselde harnassen verloren. De westelijke wand van het torenportaal bevat moeten van het romaanse gewelf. Bij deGa naar margenoot+ restauratie is een nieuw gotisch ribgewelf aangebracht ter plaatse waar volgens aan de dag gekomen moeten zulk een gewelf eertijds aanwezig moet zijn geweest. De dichtgemetselde romaanse galmgaten zijn ook inwendig zichtbaar. Het middenschip wordt van de zijbeuken gescheiden door achtkante pijlers. De naarGa naar margenoot+ elkander toegewende delen der pijlers gaan als lisenen met schuine kanten op tegen de wanden van de middenbeuk en eindigen in muralen. Binnen de aldus gevormde boogvelden bevinden zich spitsbogige nissen. Het gewelf van de middenbeuk is al sinds lang verdwenen. Voor 1945 had het middenschip een stucplafond met grote kooflijsten, bij de restauratie heeft het een vlakke houten zoldering gekregen. In de noordelijke hoek bij de triomfboog is nog een stuk te zien van een draagsteen van een gewelfaanzet. | |
[pagina 180]
| |
Van de zijbeuken hadden vóór de restauratie alleen de twee oostelijke vakken van elk hun gemetselde kruisribgewelven bewaard. Thans zijn de zijbeuken weer geheel van gemetselde gewelven voorzien, rustende op kraagstenen met laatgotisch bladornament. De sluitstenen hebben vlakke wapenschilden. De muren van de middenbeuk zijn onder de kappen van de zijbeuken voorzien van spaarnissen met segmentbogen. De gewelven van het koor rusten op fraai geprofileerde draagstenen. Van de beide kapellen heeft alleen de zuidelijke nog haar oorspronkelijke gewelf behouden. In de oostmuur van de noorderkapel bevindt zich een venster dat men heeft dichtgemetseld toen men de voorm. sacristie toevoegde. De noordmuur van het koor is ter plaatse van de sacristie steeds blind geweest. Ga naar margenoot+ Bij de onderzoekingen van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek in 1946 vond men funderingen en enkele gedeelten opgaand werk uit verschillende romaanse perioden (P. Glazema in Gelre LI, 1951, blz. 107). Ongetwijfeld het oudste zijn de funderingen van een rechthoekig gebouwtje gelegen tussen de beide kapellen van de bestaande kerk, binnenwerks ongeveer 6 × 4 metende. Voorts werden grondslagen aangetroffen, die samen een driebeukige kerkplattegrond vormen met apsidiale sluiting van middenruim en elk der zijbeuken en met een dwars-rechthoekige toren binnen de westzijde van de middenbeuk. Volgens het hierboven aangehaalde artikel van dr P. Glazema is de gang van zaken aldus geweest, dat men eerst aan de rechthoekige kapel een schip toevoegde ter breedte van de huidige middenbeuk, zodat de oorspronkelijke kapel het inspringende vlakgesloten koor werd van een romaanse kerk; deze zaal kerk zou dan later zijn vergroot door toevoeging van apsidiaal gesloten zijbeuken en van een hoofdapsis, en zijn verrijkt met een toren die in het westelijk eind van het schip werd aangelegd. Of die zijbeuken, hoofdapsis en ingebouwde toren allemaal tot één en dezelfde bouwperiode behoren, is volgens Glazema niet met zekerheid uit te maken. Intussen hebben wij de indruk gekregen dat het ook niet geheel zeker is of aan het bouwen van de driebeukige romaanse kerk eerst nog een vergroting van de aanvankelijke kapel tot een zaalkerk door toevoeging van een éénbeukig schip ter plaatse van het bestaande middenschip voorafging. Met andere woorden, het is volstrekt niet onmogelijk, dat onmiddellijk op het kleine rechthoekige kapelletje de volledige driebeukige romaanse kerk is gevolgd. Wel is het opmerkelijk, dat de apsis van de zuidelijke zijbeuk aan de binnenzijde al goed rond met tufsteen was afgewerkt op een niveau, waarop de hoofdapsis aan de binnenzijde niets dan ruwe blokken oersteen vertoont. Van vloeren werd hoegenaamd niets gevonden, evenmin sporen van brand. Ga naar margenoot+ Glazema, die opmerkt dat de oudste kapel werd gebouwd op een terrein dat voordien tot begraving diende, acht het geenszins onmogelijk dat die kapel uit de tijd van Liudger zou dagtekenen. De vergroting met een eenbeukig schip, zo die al heeft plaats gehad, zou 10e eeuws kunnen zijn, de driebeukige kerk met de drie apsiden XII, en de verrijking met de ingebouwde toren omstreeks 1200. | |
[pagina 181]
| |
in twee gedeelten tot stand gekomen: eerst het koor met de beide kapellen, waarschijnlijk midden XV of XV B, en wat later het schip en de sacristie. In het koor bevindt zich een weinig beschadigd acramentshuisje van trachiet en tufsteen,Ga naar margenoot+ XV, pl. CIL afb. 445. Eikenhouten preekstoel, waarvan de zeskante kuip met vier rechthoekige panelen aanGa naar margenoot+ elke zijde uit XVII b zal dagtekenen. Tot de inventaris van de kerk behoren twee eendere onversierde avondmaalsbekersGa naar margenoot+ van zilver, hoog 15,5 cm. Opschrift op de bodem: Kerke van Sellem 1709 H.O. Francken. Merken: Zutfen, jaarletter 3F (1709) meesterteken: schild met keper en drie schelpen of leliën, 2, 1. Cat. Tentoonst. Gelders zilver Arnhem 1955 nr. 86. |
|