Het kwartier van Zutfen
(1958)–E.H. ter Kuile– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 163]
| ||||
Volgens een oude traditie zou St. Werenfried de kerk van Westervoort van St. Willebrord hebbenGa naar margenoot+ ontvangen en zou St. Werenfried in Westervoort zijn overleden (Sloet blz. 10). Geen zekere berichten omtrent het bestaan van de parochie Westervoort zijn echter bekend vóór de vermelding van Westervoort in het register der kerkelijke tienden geheven in de jaren 1276-'81 ten behoeve van een kruistocht (Sloet blz. 942). In 1854 werd de toren, die destijds eigendom van de burgerlijke gemeente was, voorzien van een nieuwe spits. Fig. 44 Westervoort Hervormde kerk
Uit het notulenboek van de kerkvoogdij blijkt dat de kerk in 1857 een grondige herstelling onderging. Bij die gelegenheid werd de kerkeraads- of gerfkamer met haar houten zoldering en pannen dak, welke naar alle waarschijnlijkheid aan de noordzijde van het eerste koorvak was gelegen, afgebroken, kreeg het koor stucgewelven, en schoot men de Westelijke einden van de zijbeuken langs de toren af van de overige kerkruimte. In 1926 werd de toren overgedragen aan de kerkelijke gemeente. In het voorjaar van 1945 drong een projectiel door de kap, waardoor de kap sterk werd ontwricht. Bovendien werd een gat geslagen in de noordermuur van het eerste vak van de noorderzijbeuk. Deze schade is in 1948-'49 hersteld onder leiding van de architect J.G.A. Heineman te Velp. De kerk is een laatgotische pseudo-basiliek met ingebouwde oudere toren en eenGa naar margenoot+ enkelvoudig koor. Kerk en toren zijn opgetrokken van baksteen met dien verstande dat het bovenstuk van de tweede torengeleding geheel uit tufsteen bestaat, dat de zuiderzijbeuk en de borstwering van het koor met tufsteen zijn bekleed, dat enkele onderdelen als de overblijfselen van vensterharnassen, gewelfribben en kraagstenen in zandsteen zijn uitgevoerd en de ingang in de zuiderzijbeuk in trachiet. De baksteen heeft de volgende formaten:
De drie geledingen van de toren worden gescheiden door lichtelijk uitspringende lagenGa naar margenoot+ baksteen. De eerste geleding heeft een ingang met een segmentvormige boog. In deze vorm dagtekent hij waarschijnlijk van omstreeks 1900. Onmiddellijk boven de ingang bevindt zich een venster met diepe schuine kanten. Het is verminkt door uitbreken van het stenen harnas en dichtmetseling. Overblijfselen van het stenen vensterharnas wijzen erop dat dit dezelfde gedaante moet hebben gehad als het flamboyante harnas in het dichtgemetselde venster van de westelijke eindgevel van de zuiderzijbeuk. De opmerkelijk korte tweede geleding vertoont aan elke kant een drietal spitsbogige nissen met ingehoekt profiel. Bij de nissen die achter de kappen van de zijbeuken verscholen zijn blijken de neggen aan de onderzijde om te lopen. De oostzijde van de tweede geleding is vlak gelaten. Zij vertoont de moet van het dak ener oudere kerk waarvan de nok maar even uitkomt boven de lijst die de tweede geleding afsluit. Onmiddellijk | ||||
[pagina 164]
| ||||
boven de lijst waarmee de tweede geleding eindigt en de derde begint zijn aan elke zijde twee dichtgemetselde spitsbogige galmgaten te bespeuren. Naderhand is deze geleding kennelijk verhoogd met een gedeelte dat aan elke zijde een tweetal gekoppelde galmgaten heeft. De bestaande spits van 1854 is veel lager dan haar ongetwijfeld middeleeuwse voorgangster welke is afgebeeld op tekeningen van Pronk uit 1721 en De Beyer van 1742 in de verzameling-Van Haersma de With. Een bijzondere merkwaardigheid is, dat de muren van de toren aan de noord- en aan de oostzijde waar zij verscholen gaan onder en beschermd zijn door de bekapping van het jongere kerkschip, duidelijke sporen vertonen van een bepleistering. In de pleisterlaag zijn lijnen gegrift die voegen verbeelden om blokken van ± 40 × 80 cm. Deze bepleistering moet derhalve ouder zijn dan het bestaande laatgotische kerkschip. Dat de toren evenwel niet van den aanvang werd gepleisterd blijkt hieruit, dat de pleisterlagen doorgaan over de vullingen van de oudste galmgaten. Ongetwijfeld heeft men de toren van top tot teen gepleisterd ter gelegenheid dat de derde geleding werd verhoogd en voordat het huidige schip werd gebouwd. Ga naar margenoot+ Op enkele uitzonderingen na hebben de vensters in 1857 gietijzeren ramen gekregen. Aangezien deze ramen puntiger van vorm waren dan de vensterbogen, zijn de bogen puntig bijgewerkt. De uitzonderingen, te weten de beide vensters van het noordervak naast de toren, het westelijke venster van het zuidervak naast de toren en het venster boven de ingang aan de zuidkant, welke alle vier zijn dichtgemetseld, hebben het oude beloop van hun bogen behouden. Het westelijke venster van het zuidervak naast de toren heeft buitendien zijn flamboyante harnas volledig bewaard, het noordelijke venster van het vak aan de andere kant van de toren behield een gedeelte van zijn harnas dat volkomen eender moet zijn geweest. De ingang in het derde vak van de zuiderzijbeuk is naderhand verhoogd en heeft daarbij zijn latei verloren. In het overeenkomstige vak aan de noordzijde is een boog in het metselwerk te onderscheiden die wellicht de plaats aangeeft van een verdwenen ingang. De steunbeer aan de noord-oosthoek staat niet op, maar naast de hoek, hetgeen waarschijnlijk een gevolg is van de omstandigheid dat hier de sacristie heeft aangesloten. In de hoek tussen de noordmuur van de toren en de westelijke muur van de noorderzijbeuk bevindt zich een trapkoker die voor het grootste deel uitwendig met tufsteen is bekleed. Het eerste vak aan de noordzijde is blind en de elders aanwezige bekleding van tufsteen aan het benedendeel van de muren ontbreekt hier, ongetwijfeld omdat hier de plaats voor de sacristie was. Het venster van het tweede vak noordzijde en het venster in het middenvak van de 3/8 sluiting zijn dichtgemetseld. Aan de zuidzijde is de steunbeer tussen het eerste en het tweede vak gesloopt. De uiterst-westelijke steunberen van het koor zijn opgenomen in de eindgevels van de zijbeuken. Ga naar margenoot+ De benedenruimte van de toren heeft een kruisribgewelf gehad, waarvan alleen de kraagstenen in de hoeken en de aanzetten van ribben en gewelfkluizen over zijn. De boog die het torenportaal eertijds met het middenschip verbond, is dichtgemetseld.Ga naar margenoot+ Middenschip en zijbeuken worden gescheiden door zuilen van baksteen, welke ongeprofileerde bakstenen bogen dragen. De zuilen hebben achtkante basementen met tufstenen deklijsten en hun schachten eindigen met tufstenen kapiteellijsten. De gewelven der zijbeuken ontspringen tegen de wanden op kraagsteentjes. Zij hebben sluitstenen met vlakken schilden. De gewelven van de middenbeuk rusten op korte kolonnetten met kelkvormige kapitelen, welke kolonnetten op hun beurt weer rusten op de | ||||
[pagina 165]
| ||||
kapiteellijsten van de zuilen. De kolonnetkapitelen op de scheiding tussen de eerste en de tweede travee vertonen naar elkander toegewende maskers. Boven de triomfboog is de moet te zien van de bekapping van een ouder en lager kerkschip. De gewelven van het koor zijn in 1857 onder een toen bestaande houten zoldering inGa naar margenoot+ stuc uitgevoerd en imiteren de gewelven van het schip. De aanzetten van deze pseudogewelven rusten op laatgotische kraagstenen die voorzien zijn van een bewogen bladornament. Het oudste deel van het bestaande samenstel is ongetwijfeld de toren, die naar wij menen uit XIV AGa naar margenoot+ kan dagtekenen behoudens de bovenhelft van de derde geleding welke wat later zal zijn toegevoegd (eind XIV?). Van het kerkschip dat aan het huidige voorafging en waarvan de dakmoeten zichtbaar zijn tegen de toren en boven de triomfboog, kan men aannemen dat het eenbeukig was. Dit is af te leiden uit de omstandigheid dat de noordwestelijke steunbeer van het koor aan de westzijde een bekleding met tufsteen heeft, die alleen te verklaren is als deze zijde in het gezicht kwam wat slechts bij een eenbeukige aanleg van het schip mogelijk was. Tot de inventaris van de kerk behoren:Ga naar margenoot+ Zeskante eikenhouten preekstoel met Jonische zuiltjes op de hoeken van de kuip en toogpanelen in de vakken, XVII. Aan de preekstoel bevestigd is een gegoten koperen lezenaar met een vlammend hart (omstr. 1700). Tegen de oostelijke wand van de zuiderzijbeuk is een goed bewaarde laatgotische grafzerk overeind gezet met het alliantiewapen Kloeck-Vaeck en in de hoeken de kwartierwapens Kloeck, Vaeck, Van de Poll van Isendoorn en Isendoorn. Volgens het randschrift is de zerk gemaakt voor Cornelis Kloeck en zijn vrouw Henrick Vaeck, maar de overlijdensdata zijn nooit afgewerkt. Omstreeks midden XVI. Koperen kaarsenkroon met twee rijen van elk zes armen, XVII, met schenkingsopschrift van 1825. In de kerk worden nog twee stenen bewaard die waarschijnlijk deel hebben uitgemaakt van een laatgotische nis, wellicht een sacramentshuisje.
HAMERDEN, gelegen aan de noordzijde van de straatweg naar Duiven is een voormaligeGa naar margenoot+ havezate of edelmanswoning, thans verminkt en tot boerderij geworden. Litteratuur: J.S. van Veen, Het huis Hamerden bij Westervoort en zijn bewoners, in Gelre X, 1907, blz. 43; Voorts Gelre XIII, 1910, blz. 226. Het huis bestaat uit een bijna vierkant hoofd-woonblok, een later aan zijn noordzijde toegevoegd nevenblok, en een deel die zich oostwaarts uitstrekt achter de beide woonblokken. Op een tekening door Jan de Beyer uit 1742 in de verzameling-Van Haersma de With heeft het complex al deze gedaante met dien verstande dat het toen nog niet op allerlei wijzen was bedorven en verminkt e.a. door verlaging van het oudste, zuidelijke woonblok bij welke verlaging de trapgevels van deze kern verloren gingen. In het verminkte kernblok vindt men nog enige grotendeels dichtgemetselde twee- en | ||||
[pagina 166]
| ||||
vierlichtsvensters met zandstenen lateien, midden- en onderdorpels. Alleen een deel van het neven-woonblok aan de noordzijde is voorzien van een gewelfde kelder. De windvaan met het jaartal 1612 op het hoofd-woonblok, die nog voorkomt op een foto bij bovenaangehaald artikel in ‘Gelre’ 1907, is thans verdwenen. In de westelijke gevel van het nevenblok vormen cijferankers het getal 168, hetwelk volgens gemelde tekening van De Beyer tot het jaartal 1684 moet worden aangevuld. Ongetwijfeld hebben deze jaartallen betrekking op het bouwen van onderscheidenlijk het zuidelijke en het toegevoegde noorderwoonblok. |
|