Het kwartier van Zutfen
(1958)–E.H. ter Kuile– Auteursrechtelijk beschermdWeelGa naar margenoot+ DE HERVORMDE KERK is een zaalgebouw met toren, tot stand gekomen in 1858 ter vervanging van een oudere kerk. Volgens Van der Aa kwam de eerste Hervormde predikant zich in 1722 te Weel vestigen.
Tot de inventaris van de kerk behoren de volgende voorwerpen:
Ga naar margenoot+ Een herenbank waarvan het achterschot versierd is met snijwerk dat het karakter van omstreeks 1725 vertoont. De bank is enigszins gewijzigd bij opstelling op de tegenwoordige plaats. Ga naar margenoot+ Klok van 77 cm middellijn, gegoten in 1784 door Christiaan en Jan Seest te Amsterdam, met de naam van Willem Anne van Haren, grietman van West-Stellingwerf, en wapen-van Haren. Ga naar margenoot+ Gladde zilveren schotel met filetrand, van 24 cm middellijn, geschonken in 1729. Merken: scepter (?), drie klaverbladen, 2, 1 en schild met gekroonde IV of V. | |
[pagina 161]
| |
Avondmaalskelk met deksel, inwendig verguld, glad. Merken: skepter (?), drie klaverbladen als voren, schild met de letters D S. XVIII A.
DE ROOMS-KATHOLIEKE KERK VAN DE H. MARTINUS is een laatgotischeGa naar margenoot+ pseudobasiliek met ingebouwde oudere toren, van welke pseudobasiliek de oorspronkelijke koorpartij is vervangen door een ruime neo-gotieke oostelijke partij. Fig. 43; pl. CXL afb. 410. Fig. 43 Weel Rooms-katholieke kerk Het neogotieke gedeelte is alleen in omtrek weergegeven
Over de parochie Weel in de Middeleeuwen is al heel weinig bekend. In 1466 wordt verklaard, datGa naar margenoot+ het kerspel Weel indertijd is afgescheiden van Zeddam (Bijdr. Bisd. Utr. XXI, 1894, blz. 2-3). In 1470 werd een vicarie gesticht op het altaar van Maria en Elisabeth in de rechterzijde van de kerk (Gelre V blz. 363). Doordat Weel bij de Liemers behoorde en Kleefs was, is de parochiekerk steeds in Rooms-Katholieke handen gebleven. In 1854 werd de kerk aan de koorzijde vergroot, in 1894 werd zij voorzien van een doopkapel en onderging het oude gedeelte een restauratie onder leiding van de architect J. Boerbooms. In 1916 werd de oostelijke helft afgebroken en vervangen door de ruimere nog bestaande partij met dwarskapellen en een hoofdkoor geflankeerd door nevenapsiden. De toren bestaat uit drie tufstenen romaanse geledingen en een bakstenen gotische kopGa naar margenoot+ die een achtzijdige spits draagt. De eerste geleding, bij de restauratie uitwendig geheel vernieuwd, bevat een vrij brede ingang met een latei die in het midden oploopt, besloten binnen een halfronde boog. De ingangsboog wordt geflankeerd door smalle rondboognissen. De tweede geleding moet aanvankelijk door een middenlisene verdeeld zijn geweest in twee vakken met boogfriezen die hoeklisenen en middenlisene verbonden. Later is deze indeling verstoord door het inbreken van een venster in het midden, welk venster waarschijnlijk bij de restauratie van 1894 zijn quasi-romaanse vormen heeft gekregen. De derde geleding heeft alleen op de hoeken lisenen, die bovenaan worden verbonden door een smalle platte band. Deze geleding is of was aan | |
[pagina 162]
| |
elke zijde voorzien van een dubbel galmgat met een deelzuiltje van trachiet dat op een console de bogen draagt. De deelzuiltjes hebben basementen met hoekblaadjes en teerlingkapitelen. Het noordelijke van deze dubbele galmopeningen is dichtgemetseld bij het bouwen van de nader te noemen trap tegen die torenzijde, het oostelijke is veranderd in een doorgang naar de kerkzolder, van het zuidelijke is het deelzuiltje ingekort. De verdiepte vakken van de vierde geleding, gevormd door hoeklisenen en boogfriezen onder het overstek van de spits, bevatten elk twee smalle galmgaten met binnenbogen en toten in tufsteen. Tegen de noordzijde van de toren bevindt zich een vierkante tufstenen traptoren met afgeschuinde zijde op het n.o. Deze traptoren is kennelijk eerst toegevoegd toen de laatgotische kerk verrees. Ga naar margenoot+ De buitenmuren van het westelijke deel van de kerk zijn over een lengte van drie vakken oud, zij het ook sterk gerestaureerd en hier en daar bepaald vernieuwd. Dit laatste is het geval met de westgevel van de noorderzijbeuk. De ingangen in de westelijke einden van de beide zijbeuken zullen naar wij vermoeden eerst XIX zijn gemaakt. De vensters van het oude gedeelte, die men XIX had vergroot, zijn bij de restauratie van 1894 geheel nieuw gemaakt. Ga naar margenoot+ Het torenportaal, dat ongetwijfeld vroeger een gewelf heeft gehad, wordt thans door een vlakke houten zoldering overdekt. De doorgangen van het torenportaal naar de westelijke einden van de zijbeuken zijn in 1894 gemaakt. Inwendig springt vooral duidelijk in het oog dat de as van de kerk noordwaarts verschoven ligt ten opzichte van de as van de toren, omdat het middenschip de breedte heeft van toren en traptoren samen. De zuilen en gewelven zijn geen van alle oud. Vroeger had de kerk achtkante pijlers waaruit de scheibogen zonder profilering voortsproten en rustten de gewelven op kraagstenen met bladornament. Ga naar margenoot+ De toren zal, met uitzondering van de bovenste geleding, XII zijn gebouwd, de rest van kerk en toren voor zover oud, omstreeks 1500. Uit foto's van 1895 en 1896 in het archief van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg blijkt dat destijds het middeleeuwse werk eindigde met het 5e vak van de lange zuidgevel en het 4e vak van de noordgevel. Daarop volgde de uitbreiding van 1854. Over de gedaante van het daaraan voorafgaande priesterkoor zijn ons geen gegevens bekend. Ga naar margenoot+ Tot de inventaris van de kerk behoren: Achtkante zandstenen doopvont, waarvan de kuip aan de onderkant is versierd met traceerwerk en acht maskers, pl. CXLI afb. 416. Gesneden eiken beeld van Maria met het Kind, laatgotisch met nieuwe polychromie, hoog 67 cm, ongeveer 1500, pl. CXL afb. 412. Gesneden corpus van een kruisbeeld, XVII, geverfd, hoog ongeveer 60 cm, pl. CXL afb. 413. Tegen de noordzijde van de noorderzijbeuk ligt een gebroken en sterk afgesleten grafzerk van Henrick Pelgrum heer van Westerholt en Hackfort † 1670. |
|