Het kwartier van Zutfen
(1958)–E.H. ter Kuile– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 157]
| |
WarnsveldDE HERVORMDE KERK, eertijds gewijd aan St. Martinus, is een laatgotische pseudobasiliekGa naar margenoot+ welke aan drie zijden een romaanse toren omvat. De kerk behoort aan de kerkelijke gemeente met uitzondering van de toren die aan de burgerlijke gemeente behoort. Fig. 42; pl. CXXXVII afb. 401 afb. 402 afb. 403. Litteratuur: J. de Graaf,Ga naar margenoot+ De Kerk te Warnsveld, Gelre XLVIII (1946), blz. 181. Het koor en de twee kapellen die zijn eerste vak begeleiden zijn lager dan het schip enGa naar margenoot+ kennelijk ook eerder gebouwd. De toren bestaat met uitzondering van de later toegevoegde gotische topgeleding uit tufsteen, ongetwijfeld met een kern van stortwerk. Gemelde bovenste geleding is opgetrokken van baksteen (27/28 × 13/14 × 7) met speklagen van tufsteen. Het koor met zijn kapellen aan weerszijden is van baksteen, het schip van baksteen met een buitenbekleding van tufsteen, de zuilen zijn van Bentheimersteen, en voor de gewelfribben, waterslagen en dergelijke onderdelen is Bentheimer- en Baumbergersteen gebruikt. De muren van het romaanse deel van de toren springen twee keer terug, overigens zijnGa naar margenoot+ zij geheel vlak gehouden. De ingang en het ronde venster daarboven dagtekenen in hun huidige gedaante uit XIX. In de derde geleding bevindt zich aan elke zijde een stel gekoppelde galmgaten die later zijn dichtgemetseld, behalve het stel galmgaten in de oostelijke torenmuur dat dienst doet als doorgang tussen de toren en de zolder van het schip. Op het werk bevindt zich een romaans deelzuiltje met teerlingkapiteel uit één stuk maar helaas kort geleden gebroken, dat ongetwijfeld van een der galmgaten | |
[pagina 158]
| |
afkomstig is. De laatgotische kop van de toren vertoont aan elke zijde een stel spitsbogige galmgaten. Aan de beide westelijke hoeken van de toren bevinden zich tufstenen steunberen, die ongetwijfeld naderhand verandering van vorm hebben ondergaan. Zij zijn zuiver in verband met het tufsteenwerk van het torenlichaam uitgevoerd.Ga naar margenoot+ De vensters van de kerk zijn alle beroofd van hun oorspronkelijke harnassen. De vensters van het schip hebben andere profielkanten dan die van het koor. In de zuidermuur van het koor bevindt zich een venster dat nog enige overblijfselen van zijn oorspronkelijke traceerwerk bewaard heeft. De noordelijke koorkapel heeft in zijn noorderwand een vrij groot rond venster met gotisch profiel, een overeenkomstig rond venster in de zuidelijke kapel, nog afgebeeld op de tekening van Jan de Beyer uit 1743 in de verz. Van Haersma de With, is XIX vervangen door een spitsbogig venster na verhoging van het muurwerk. Ga naar margenoot+ De lage portaalruimte in de toren wordt overdekt door een houten zoldering. Met een houten trap bereikt men de ruimte daarboven welke is voorzien van een hangkoepel. In de zuidermuur van deze verdieping bevindt zich een lichtopening met schuine kanten welke aan de buitenzijde, onder het lessenaardak van de gotische zijbeuk, eindigt in een spleet met getoogde latei. Uit het torenportaal leiden naderhand gemaakte doorgangen naar de catechisatiekamer en de consistoriekamer welke men in de meest westelijke vakken van de zijbeuken heeft ingericht. Ga naar margenoot+ Alleen het koor en de noordelijke van de beide kapellen van het koor hebben hun gemetselde overwelving bewaard. Na de ontpleistering van 1954 zijn in de overige delen van de kerk allerwege moeten van verdwenen kruisribgewelven tevoorschijn gekomen. De gewelfribben van het koor ontspringen zonder bemiddeling uit de wanden. De sluitsteen van het rechte koorvak heeft een beschadigde bladornamentatie. De beide meest oostelijke zuilen staan zeer onorganisch onder de bogen van de beide koorkapellen. Ongetwijfeld zijn deze bogen en deze zuilen later gemaakt om de kapellen, die oorspronkelijk vrijwel geheel gesloten zullen zijn geweest, in open verbinding met het koor en met de jongere zijbeuken te brengen. Tegen de gevel die het schip met zijn zijbeuken afscheidt van het koor met zijn kapellen zijn bij het verwijderen van de pleister de moeten zichtbaar geworden van het dak van een pseudo-basilikaal schip dat lager was dan het tegenwoordige. Onder de vensters van het schip zijn spaarnissen tevoorschijn gekomen. In de oostelijke muur van de noordelijke koorkapel is een kleine opening gevonden die geen sporen van een glasafsluiting vertoont. Ga naar margenoot+ De vlakheid van het romaanse deel van de toren en de getoogde latei van de lichtspleet in de zuidelijke torenmuur houden wij voor archaische kenmerken die leiden tot een datering in XI, of op zijn laatst in het begin XII. De koorpartij zal van omstreeks 1400 dagtekenen, het schip XV B. De toren moet zijn verhoogd ter gelegenheid van het optrekken van het huidige schip. Ga naar margenoot+ Tot de inventaris van de kerk behoren:
Zeszijdige eikenhouten preekstoel met toogpanelen, midden XVII, de trap XIX A. Aan de preekstoel twee koperen doopbekkenhouders. Zandstenen grafzerk, thans opgesteld naast de preekstoel, van jonker Bernhard de Rijcke, † 1600 en zijn weduwe Petronella van Sladen, voorzien van sterk afgesleten alliantiewapens: kruis en adelaar. Twee eendere zilveren avondmaalsbekers, hoog 21 cm, met de gegraveerde wapens | |
[pagina 159]
| |
van Arnold Joost van Keppel en zijn vrouw Quirina van der Duyn, en opschrift: Anno 1713 Hony soit qui mal y pense. Merken: Zutfen, meesterteken: een gedeeld schild, met (herald.) links een hert of haas (Jan Coolhaas? Zie Gelre 1954 blz. 240) en rechts een boom, jaarletter 3 K.
HET VELDE is een voormalige havezate aan de Berkel gelegen, welker naam in 1326Ga naar margenoot+ voor het eerst wordt vermeld. Pl. CXXXVIII afb. 404 afb. 405-CXXXIX afb. 406. Voor de verschillende geslachten in wier bezit het Velde is geweest zie Craandijk en Schipperus, 4e dr, Gelderland II blz. 57 en Gelre 1918 blz. 58. Van midden-XVII tot midden XVIII behoorde de bezitting aan het geslacht Van Keppel. Arnold Joost van Keppel verenigde het Velde met zijn bezitting de Voorst die aan de overzijde van de Berkel was gelegen. Hij liet zijn moeder op het Velde wonen en moet het huis hebben gemoderniseerd, naar is op te maken uit een post in de Nassause domeinrekeningen tussen januari en juni 1701, die onder de plaatsen, waar Daniel Marot heeft gewerkt behalve de Voorst ook het Velde noemt. In 1824 kwam het goed door koop aan mr J.A. van Dijk, aan wiens nageslacht het tans nog behoort. Het omgrachte huis is een samenstel van verschillende delen, die door een witgekalkte bepleistering en uniforme daklijsten voor het oog tot een geheel worden gebonden. Aan de zuidzijde ligt binnen de gracht een ingangsplein, dat bereikbaar is over een voorplein aan de westzijde. De lange vleugel op het zuiden aan het plein bestaat uit een metselwerk van vrij grove baksteen behoudens het westelijke eind, dat van veel fijner metselwerk is opgetrokken. Boven de twee meest oostelijke vensters van de verdieping zijn overblijfselen te onderscheiden van driehoekige zandstenen frontons. Deze frontons en die van de vensters er beneden zijn afgebeeld op een gewassen pentekening in de trant van C. Pronk die op het huis wordt bewaard. Dwars op de achterzijde van deze ingangsvleugel staan twee tegen elkander gebouwde vleugels, waarvan de westelijke wat langer is dan de andere, en die beide eindigen met een trapgevel. Tegen de oostzijde van de kern bevindt zich een rechthoekig blok met tentdak, vanwaar een lagere en smalle vleugel zuidwaarts uitschiet langs de oostzijde van het ingangsplein en eindigt met een achtzijdig, klokvormig gedekt torentje op de z.o.-hoek. Een dergelijk torentje, vrijstaande, bevond zich eertijds op de z.w.-hoek. Het grootste deel van het huis is voorzien van kelders met tongewelven en ribloze kruisgewelven. Alleen de kelders in het meest westelijke gedeelte hebben een vlakke overzoldering. De vestibule is voorzien van eenvoudig stucwerk en een nis met een stuc-copie van de Venus-Medici, XIX A. De zaal in de korte achtervleugel heeft wanden van gemarmerd stuc, een deur met enig gesneden ornament en gesmede vensterhekjes, alles eveneens XIX A. Op de verdieping komt in de kamer op het westelijk einde van de ingangsvleugel een schoorsteen voor met rechthoekig in wit marmer omlijste schoorsteenopening en een gesneden boezem-betimmering van wit gelakt eikenhout in de trant van Daniel Marot Sr., pl. CXXXIX afb. 407. Een kamer op het oostelijk eind van de verdieping vertoont een gesneden boezembetimmering van de schoorsteen en een stucplafond in dezelfde stijl. Voor zover is na te gaan vindt men het oudste werk in de voorgevel behoudens het westelijke eind. Dit oudste metselwerk kan midden XVI zijn; daarop wijzen de frontons. De rest is in hoofdzaak | |
[pagina 160]
| |
XVII A tot stand gekomen. Omstreeks 1700 zijn veranderingen uitgevoerd: toen moet de ingangsvleugel op het westen zijn verlengd, en is de vleugel aan de oostzijde van het ingangsplein ongetwijfeld verbouwd. Tevens zal men toen de uniforme goten hebben gemaakt, de vensters in de toppen van de trapgevels hebben dichtgemetseld, en het inwendige hebben gemoderniseerd. De vestibule en de zaal zijn wellicht in hun tegenwoordige toestand gebracht nadat mr J.A. van Dijk het goed in 1824 had gekocht. Ga naar margenoot+ Tussen Leesten en Wichmond ligt aan de oostzijde van de harde weg de hofstede het Meierink, pl. CXXXIX afb. 409, waarvan het vroeg-17e eeuwse woongedeelte met zijn topgevel in de Gelderse trant van die tijd een aanzienlijke indruk maakt. Dat het een ‘hoogadellijk huis’ is geweest, gelijk de Tegenwoordige Staat beweert, is intussen zeker niet juist (verg. van der Aa). Het woongedeelte is voorzien van een kelder met ribloze kruisgewelven. De deel is omstreeks 1910 geheel vernieuwd.
Ga naar margenoot+ MENGERINK, een voormalige havezate die ook wel Vierakker heeft geheten en nu bekend staat als het Olde Spiker, ligt op een kleine hoogte van de westzijde van de weg tussen Leesten en Wichmond. Het is een rechthoekig laatgotisch huis met zadeldak tussen twee trapgevels, pl. CXXXIX afb. 408. Op de verdieping zijn nog grotendeels de oorspronkelijke vensters met zandstenen kozijnen aanwezig. Als bouwtijd achten wij begin-XVI waarschijnlijk.
Ga naar margenoot+ De schuttersketen van het opgeheven schuttersgilde van Vierakker is thans eigendom van de gemeente Warnsveld en wordt bewaard op het gemeentehuis (pl. CXXXIX afb. 406). Aan de ketting hangt een gekroonde zilveren gaai, staande op een rol die ongetwijfeld een tak moet voorstellen. Aan de tak is een gesp met laatgotisch lofwerk bevestigd, en daaraan hangt weer een medaillon. Op de borst van de gaai zijn ingegrift het jaartal 1571 en de naam Henderick Buushof toe Zwieris (de havezate Zuideras) en is opgelegd het alliantiewapen Boshof of Bushof (een arendsklauw die een boom houdt)-Goltstein. Het medaillon is voorzien van het gegraveerde wapen-Boshof en opschrift Conradus Jacobus van Bosshoff heer tot Zuyrhuyss (Zuideras) en Hagen Anno 1662 de 3 Junij. Merken ontbreken. |
|