Het kwartier van Zutfen
(1958)–E.H. ter Kuile– Auteursrechtelijk beschermdVordenDE HERVORMDE KERK, geheel vrij gelegen in het midden van het dorp, behoortGa naar margenoot+ in eigendom aan de kerkelijke gemeente met uitzondering van de toren die van de burgerlijke gemeente is. Fig. 39; pl. CXXIV afb. 365 afb. 366 afb. 367-CXXV afb. 368. In 1121 is er sprake van een kapel te Vorden die onderhorig is aan de kerk van Warnsveld (Sloet nr. 236).Ga naar margenoot+ In 1235 is Vorden een zelfstandige parochie (Sloet nr. 584). De stad Zutfen schonk in 1645 een bedrag van 50 daalders voor het opbouwen van de kerk van Vorden (Gelre 1953 blz. 174). In 1832 werd de kerk vergroot (van der Aa). In de jaren 1896-'99 vonden verschillende herstellingen aan kerk en toren plaats. Een aantal vensteropeningen die dichtgemetseld waren, werden heropend, stenen harnassen werden bijgewerkt, de vensters kregen nieuwe beglazing, en de spitsboogingang van de toren, die men blijkbaar niet in overeenstemming vond met de romaans geachte stijl van het overige van de toren, werd in quasi-romaanse vormen vernieuwd. In 1954-'55 is een vrij omvangrijke herstelling onder leiding van de architect J.G.A. Heineman te Velp ondernomen. De kerk is een in hoofdzaak gotisch bouwwerk, bestaande uit een toren, een hoofdschip,Ga naar margenoot+ een noordelijk zijschip, en een koor in het verlengde van het hoofdschip. Het koor heeft een 3/8 sluiting. De toren is opgetrokken van baksteen met toepassing van zandsteen voor waterlijsten,Ga naar margenoot+ daklijst en hoekblokken. Het formaat van de baksteen is in het algemeen 27/28 × 13 × 7,5 cm. De eerste drie van de vier torengeledingen vertonen een vrij zuiver volgehouden Vlaams verband. De baksteen van de bovenste geleding verschilt van de andere | |
[pagina 146]
| |
nagenoeg niet in formaat maar wel in tint. Bovendien is aan de bovenste geleding geen bepaald baksteenverband te onderscheiden. Het schip en de zijbeuk vertonen uitwendig tufsteen, ongetwijfeld niet anders dan een bekleding. Uitzonderingen hierop vormen een strook baksteenwerk waarmee de zuidmuur van het schip is verhoogd, de westgevel van het schip ten zuiden van de toren die geheel van baksteen is en het eveneens bakstenen oostelijke deel van de noorderzijbeuk. Fig. 39 Vorden Hervormde kerk
Van het koor is het zuidelijke rechte gedeelte met tufsteen bekleed, de rest is van baksteen. Dat het baksteenwerk van het koor oorspronkelijk zorgvuldig gesneden voegen had, is te zien aan het stuk noordmuur onder de kap van de zijbeuk. De vensterharnassen van de kerk zijn van Baumbergersteen met aanvullingen in Bentheimersteen. Ga naar margenoot+ Door waterlijsten wordt de toren verdeeld in vier geledingen. Zeer eigenaardig is het dat ongeveer in het midden van de zuidergevel een steunbeer opgaat welke eindigt bij de lijst die de eerste geleding afsluit. Onmiddellijk naast deze steunbeer bevindt zich een lichtspleet. De toreningang had voor de ‘restauratie’ van 1897 een fors geprofileerde spitsboog. Bij gelegenheid van deze restauratie is hij veranderd in een quasiromaanse ingang van tufsteen. De tweede geleding heeft aan de zuidzijde juist boven het einde van de steunbeer een dubbele boogopening van dezelfde gedaante als de galmgaten in de derde geleding. Een opmetingstekening van 1896 in het archief van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg geeft op deze plaats niets anders dan een enkele opening met segmentboog. De ronde bogen van de gekoppelde galmgaten in de derde geleding ontspringen op imposten gevormd door bakstenen die even spits bijgehakt uitspringen (Verg. de toreningangen van Almen en Steenderen, ondersch. blz. 90 en 142). In de vierde geleding bevinden zich enkelvoudige spitsbogige galmgaten. De rijzige achtkante spits loopt met een schoot vierkant uit naar de torenromp. Ga naar margenoot+ De hoofdbeuk telt tussen toren en koor maar twee vakken. De eerste steunbeer van het westen gerekend is kennelijk naderhand toegevoegd, de derde is opgetrokken | |
[pagina 147]
| |
met het jongere koor. De middenbeer is pas boven de omgaande waterlijst in verband met het metselwerk van de schipmuur gemetseld. De beide vensters in de zuidgevel van het schip zijn opmerkelijk ongelijk; het westelijke is veel kleiner dan het andere. Wat de bakstenen westgevel ten z. van de toren aangaat, beneden de eerste waterlijst is de toren ‘koud’ tegen deze gevel opgetrokken, en daarboven de gevel ‘koud’ tegen de toren. In het eerste vak van de zuidgevel vlak bij de middenbeer bevindt zich een ingang, die in 1954 is heropend. Deze ingang heeft romaanse vormen, o.a. een latei van gele steen die naar het midden oploopt, en die rust op rechtstanden van rode zandsteen. De boog schijnt bij een verbouwing de zonderlinge gedrukte vorm te hebben gekregen waarmee hij net onder de waterlijst blijft. De westgevel van de zijbeuk ten n. van de toren is voorzien van een wijde boogopening, die is dichtgezet met een vulwand welke een spitsboogvenster bevat dat ook was dichtgemetseld maar in 1955 is heropend. Het metselwerk van de vulwand heeft volkomen hetzelfde karakter als de rest van deze gevel. Onder het eerste venster van de noordgevel treft men een dichtgemetselde korfboogingang aan. Het koor heeft een niet oorspronkelijke ingang in het laatste rechte vak van de zuidzijde. De benedenruimte van de toren moet eertijds overkluisd zijn geweest met een kruisribgewelf,Ga naar margenoot+ waarvan nog vrij vormeloze aanzetten over zijn. De wanden van de benedenruimte hebben spaarnissen behalve de noorderwand. De spitse boog van de oorspronkelijke ingang is inwendig nog behouden. Een muur die later is ingezet scheidt een trap langs de zuidmuur van de overige ruimte. Hoe men oorspronkelijk boven kwam, is niet duidelijk. De eerste en de tweede verdieping hebben in alle wanden spitsboognissen. Een doorgang, die naderhand is verbreed, leidde oorspronkelijk van de eerste verdieping naar de kerkzolder. Bij de verbouwing en vergroting van 1832 heeft men de middeleeuwse scheibogenGa naar margenoot+ tussen hoofdbeuk en zijbeuk alsmede de noordmuur van het eerste koorvak weggebroken en vervangen door een houten liggerconstructie die ongeveer in zijn midden op een nieuw opgerichte zuil kwam te rusten. Tevens verdwenen daarbij de triomfboog behoudens zijn zuidelijke rechtstand, en het eerste gewelfvak van het koor. Of bij die gelegenheid ook de hoofdbeuk van het schip van een stenen gewelf werd beroofd, is niet meer na te gaan. Wel is dat het geval geweest met de zijbeuk. In elk van zijn beide westelijke hoeken is nog een schalk aanwezig die een gewelfrib moet hebben gedragen. Alleen de noordelijke heeft zijn kapiteel bewaard, dat met een fraai bladornament is versierd. De gewelven van het koor ontspruiten op geprofileerde kraagstenen. De kruising van de ribben wordt niet door bijzondere vormen van de sluitstenen gemarkeerd. Eén dichtgemetseld venster aan de noordzijde van het koor heeft zijn oorspronkelijke harnas volledig bewaard. Het heeft dezelfde tekening als de overige koorvensters. Het komt ons voor dat het muurwerk aan de zuidzijde van het schip beneden de waterlijst in hetGa naar margenoot+ algemeen nog wel als overblijfsel van de romaanse kerk mag worden beschouwd. In de tijd van de late Gothiek, XV, moet dat eenbeukige schip zijn herbouwd of verbouwd, bij welke gelegenheid de romaanse ingang aan de zuidkant een nieuwe toog van zonderling gedrukte vorm kreeg om beneden de juistgenoemde waterslag te blijven. Intussen zal de toren al zijn gebouwd eer de gotische verbouwing van het schip tot stand kwam. De imposten van de galmgaten lijken op de imposten van de ingang van de toren van Almen die wij voor XIV houden (zie blz. 90/91). | |
[pagina 148]
| |
tot stand zijn gekomen, eind XV of nog wat later. De dichtgezette boog in de westelijke gevel van die zijbeuk schijnt erop te wijzen dat men het voornemen heeft gehad hem in westelijke richting langs de toren te verlengen. Omstreeks 1500 ook moet de toren zijn verhoogd. De verhoging van het muurwerk van het schip met een strook baksteen is waarschijnlijk niet ouder dan XVIII. Ga naar margenoot+ Onder de houten vloer van het koor bevinden zich grafzerken die in 1955 bij openbreken van die vloer voor eeen deel zichtbaar zijn geweest. Vermeldenswaardig was daaronder een goed bewaarde grote zerk van blauwe kalksteen voor Gosen van Raesfelt to Hackvort overl. 1566 en Johan van Raesfelt to Hackvort gest. 1568 met wapens die omlijst worden door een toog op korintische zuilen en met putti in de zwikken. Aan weerszijden van de toren zijn twee zerken opgesteld, te weten: Zuidzijde zerk van blauwe kalksteen, zwaar beschadigd, zodat de naam van de overledene is verdwenen. Sterfjaar 1536. Wapen: twee balken. Onder op de zerk twee naakte kinderfiguren. Noordzijde blauw-kalkstenen zerk voor Bernt van Hackfort, overl. 22 maart 1557, en zijn vrouw Margrit van Baeck, overl. 20 aug. 1556. In het midden reliefvoorstelling van Bernt als geharnast ridder in architecturale omlijsting. Aan de bovenzijde reliefvoorstelling van krijgsscènes. Wapenschilden vlakgekapt; pl. CXXVI afb. 371. Op deze plaats overeind gezet in 1866 (Verslag v.d. Commissie v.d. Kon. Akademie tot Opsporing enz. v.d. overblijfselen der Vaderl. Kunst 1866 blz. 25). Ga naar margenoot+ In het koor zijn aan de noordzijde in de muur gemetseld een drietal bewerkte stenen, namelijk: Memoriesteen met opschrift voor Hinrick van Munster then Boszeler, overl. 1555. Reliefvoorstelling van de Aanbidding van het Kind met Maria, Jozef en engelen, alsmede een figuur met staf die links door een poort opkomt, en een herder aan de rechterzijde (pl. CXXV afb. 369). Midden XVI. Twee wapens waarvan de helmtekens zijn verdwenen (pl. CXXV afb. 370). Een zwaar gehavend stuk laatgotisch beeldhouwwerk: twee bijna levensgrote vrouwefiguren, in 1922 bij graafwerk ten noorden van de toren gevonden en naar het museum te Zutfen overgebracht, is bij de brand van dat museum in 1945 te gronde gegaan.
Ga naar margenoot+ In 1899 werden bij werkzaamheden in de kerk op verschillende plaatsen overblijfselen van wandschilderingen ontdekt, en wel op de noordmuur van de zijbeuk onherkenbare resten van een groot tafereel, op het westelijk einde van deze wand enkele restanten die wijzen op een voorstelling van het Laatste Oordeel, en op de zuidmuur van het schip een engelenkop en de omtrekken van een molen. Alles was zeer vaag en scheen zo weinig belangrijk, dat het weer is ondergewit.
Ga naar margenoot+ Beker, hoog 17,5 cm, met gegraveerde arabesken, naderhand voorzien van een deksel om als offerbus te dienen. Merken: twee keer de gecombineerde letters HR. XVII a. Beker, hoog 17 cm, eveneens met later toegevoegd deksel. Onder de bodem opschrift: Desen Becker hort toe Forde in de Kerck. Geen merken, XVII A. Schaal van 40,5 cm middellijn met gegraveerd wapen en opschrift: Otto Gr(ave) Z(u) L(imborg) U(nd) B(ronckhorst) H(ere) Z(u) S(tirum), B(orculo) V(elen) GH(emen) E.B.D.T.Ge.V.Gr.Z.G. geeft dit tot een gedachtenisse ende tot gebruick des Heylighen Avontmaels an de kerck tot Vorden Anno Reparatae Salutis 1668 den 22 Martii. Merken: Zutfen, de dooreengestrengelde letters C en D (Claes Luessinck Sr. of Jr.), jaarletter G. Doopbekken van 41,6 cm. middellijn met hetzelfde wapen en dezelfde afkortingen, | |
[pagina 149]
| |
waarna volgt: Geeft dit tot een gedachtenisse ende tot gebruik des Heylighen Doops... enz. Merken als voorgaand, behoudens de jaarletter die een F is. Catalogus Tentoonstelling Gelders zilver, Arnhem 1955 nr. 75.
De R.K. KERK VAN ST. ANTONIUS VAN PADUA, gelegen halverwege de weg naarGa naar margenoot+ Ruurlo, een van de vroegste werken van P.J.H. Cuypers, ontworpen in 1856, bezit een monstrans van verguld zilver, hoog 65 cm in laatgotieke vormen. Pl. CXXIII afb. 364. De monstrans is zwaar gerestaureerd. De voet en de stam zijn zelfs geheel nieuw. In het zeskante paviljoen boven de glascylinder staat een Christusfiguur. Het kruis op de top is aan weerszijden bezet met een Corpus. Geen merken te onderscheiden. Waarschijnlijk tegen midden XVI.
De Hervormde pastorie aan de rechterkant van de weg naar Hengelo (O.), dagtekenend uit de vorige eeuw, heeft in de rechterzijmuur die voor een groot deel uit 17e eeuws metselwerk bestaat een poortje met korfboog bewaard, waarvan de forse vormen herinneren aan werk van Emond Hellenraad. Omstreeks 1630. Pl. CXX afb. 361. | |
Havezaten en andere aanzienlijke huizenDE BRAMEL ten noorden van het dorp gelegen terzijde van de weg naar Almen is eenGa naar margenoot+ landhuis dat in hoofdzaak uit midden XVII dagtekent. Pl. CXXVI afb. 372. Litteratuur: A. Staring, De Bramel, Gelre XLI, 1938, blz. 197. Het omgrachte huis heeft de gedaante van een rechthoek met twee uitspringende gedeelten aan de achterzijde. Daarvan is het linkse (oostelijke) oorspronkelijk en het rechtse met de trapgevels een toevoeging uit de vorige eeuw. Het huis wordt gedekt door een schilddak met een zak waaruit een houten klokkekoepeltje oprijst. De gevels eindigen met geprofileerd-bakstenen daklijsten. Het neo-gotische ingangsportaal verbergt een fraai zandstenen poortje met Jonische wandzuilen en een omlijst bovenlicht. De vensters hebben alle 19e eeuwse ramen. Het hele huis is onderkelderd. De kelderruimten worden overkluisd door ribloze kruisgewelven en tongewelven. De vestibule die van voorgevel tot achtergevel loopt heeft een zoldering van moer- en kinderbalken. In het torentje midden op het huis hangt een klok van 34 cm middellijn met opschrift: Soli Deo Gloria Anno 1735. In de gang is een marmeren keizerbuste opgesteld, hoog 77 cm, waarschijnlijk omstreeks 1700, welke bij een tuinmuur achter het huis is opgegraven. | |
[pagina 150]
| |
Staring in zijn aangehaalde artikel wijst erop dat de bemiddeldheid van Willem Vehr niet zodanig kan zijn geweest dat het waarschijnlijk is dat hij het hele huis (afgezien van het 19e eeuwse aanbouwsel) zou hebben gebouwd. Er zijn echter naar ons inzien geen aanwijzingen aan het huis te vinden dat het opgaande werk uit een ouder en een jonger gedeelte bestaat. Voor de kelder zou dit wel kunnen: links treft men kruisgewelven, overigens tongewelven aan. Wij komen tot de gevolgtrekking, dat het bestaande huis, mogelijk met gebruikmaking van een ouder keldergedeelte, nieuw is gebouwd onder Johan (II) van Hasselt, die in 1719 met het goed werd beleend. Zoals Staring in 1938 al opmerkte, zijn er twee jaartallen die met het bouwen van het nieuwe huis in relatie kunnen worden gebracht: 1726 op de windwijzer van het tegenwoordige koetshuis welke van het herenhuis afkomstig is, en 1735 op de bel in het koepeltorentje. Met een datering in het begin van XVIII zijn ook overeen te brengen de daklijsten van geprofileerde baksteen, die evenzo voorkomen aan de watermolen van Hakfort welke onmiskenbaar vroeg-XVIII is. Ook de twee eiken deuren met zware koperen sloten in de vestibule wijzen op die tijd. Het zandstenen ingangspoortje zou kunnen zijn overgebracht uit het voorafgaande huis uit midden XVII. Ga naar margenoot+ HET ENZERINK, even ten o. van de Bramel en juist ten n. van het dorp Vorden gelegen, is een oud leengoed, waarvan het brede rechthoekige landhuis met zijn uitgebogen middenpartij in 1836 werd gebouwd (A. Staring, Het Enzerink in Gelre XL, 1937, blz. 141). Pl. CXXVI afb. 373.
Ga naar margenoot+ HAKFORT is een havezate aan de Vordense Beek, hier Hakfortse Beek geheten, ten westen van het dorp Vorden halverwege Wichmond. Pl. CXXVII afb. 374 afb. 375-CXXVIII afb. 377. Litteratuur: C.P.E. Robidé van der Aa, Oud-Nederland, 1846 in voce Hackfort; H.M. Werner, Geldersche Kasteelen II blz. 109 vlg. De kern van het huis is een rechthoekig blok met de voorgevel naar het oosten. Op de n.o.-hoek staat een ronde toren, een andere ronde toren is door een schuin gericht verbindingslid verbonden met de z.w.-hoek. De torens zijn tot ongeveer de helft van hun hoogte van een grof metselwerk, steenformaat ongeveer 27/28 × 14 × 17 cm; hogerop is het metselwerk kennelijk 17e eeuws. Het is echter zeer twijfelachtig of dit onderstuk van de torens nog middeleeuws is. Het muurwerk is niet zwaarder dan 70 tot 80 cm, in de z.w.-toren komt geen gewelf voor, de andere heeft een benedenruimte die wel is overwelfd, maar de vrij brede en gedrukte bakstenen bogen onder | |
[pagina 151]
| |
de kluizen maken geen echt middeleeuwse indruk meer. Behalve een gedeelte aan de z.w.-hoek is verder het gehele onderhuis overwelfd met ribloze gewelven die geen van alle de indruk maken veel ouder te zijn dan midden XVI. Van oudere dagtekening is de voet van het uitspringende stuk van de zuidgevel, dat wel 170 cm zwaar is. Hier en daar zijn in de gevels nog overblijfselen te bespeuren van zandstenen kruiskozijnen. In de zuidgevel is op de verdieping een steen ingemetseld met twee wapens waarvan de schilden zijn vlakgemaakt; pl. CXXIX afb. 379. Onderaan is te lezen: ‘Anno 1586 is Hackfurt tho gronde verbrant unde Ao 1598 durch Burchardt Vrijher Westerholt weder upgebout Ao 1788 herbout door Borchard Frederic Willem van Westerholt’. Inwendig dagtekent enig sober stucwerk van de verbouwing in 1788. Voorhuis en trappenhuis zijn omstreeks 1880 bedorven door het uitbreken van een muur met boogopeningen tussen voorhuis en trap, door gedeeltelijke verdubbeling van de trap en door een plafondbetimmering. Op het huis wordt bewaard een doormidden gebroken steen, die het wapen-Van Hackfort vertoont, kennelijk restant van de alliantie-wapens van Berent van Hackfort en Margriet van Baek, pl. CXXIX afb. 380. Op het basement van de Korintische pilasterstelling die het wapen omlijst staat het fragmentaire opschrift: Dit heft getimmert Berent va....... erfdochter van Baek die lesten....... Het materiaal is Baumbergersteen, waarop geen tekenen van verwering zijn te bespeuren. De Renaissancevormen wijzen op de tijd tegen midden XVI. Cat. Tentoonst. Karel van Gelre en zijn tijd, Arnhem, 1949 nr. 49. Naar wij vermoeden is het benedendeel van de torens niet ouder dan begin XVI. Wat voor een omvang de bouwbedrijvigheid onder Berent van Hackfort tegen 1550 heeft gehad, is moeilijk na te gaan. Hoe het huis er uit zag voor de modernisering van 1788, leert o.a. een tekening van Jan de Beyer die op Hakfort wordt bewaard (pl. CXXVIII). Wij nemen niet aan dat deze tekening onveranderd de toestand weergeeft waarin Hakfort was gebracht door de herbouw van 1598: het volkomen ontbreken van geveltoppen al is vreemd voor de tijd omstreeks 1600, en ook hele gedeelten van het uitwendige metselwerk, o.a. de bovenhelften van de torens wijzen op een verbouwing in de gevorderde 17e eeuw waaromtrent ons geen schriftelijke gegevens bekend zijn geworden. Voor de oprit bevinden zich twee zandstenen vazen met de wapens Van Westerholt en Van Renesse van Elderen (Borchard Willem van Westerholt huwt 1647 Anna Helena van Renesse gest. 1675). Bij de trap voor de ingang staan twee schildhoudende leeuwen met de wapens Van Westerholt en Von Oer (Hendrik Willem van Westerholt huwt 1696 Margaretha Elisabeth von Oer). Verder bevindt zich voor het huis een zandstenen pomp, XVIII A. In de tuin links van het huis staat een marmeren Bacchusfiguur, waarschijnlijk XVIII A. Links voor het huis ligt aan de beek een korenwaterradmolen, een bakstenen gebouwtje met geprofileerde daklijst, begin XVIII. Het inwendige en het vloedwerk zijn geheel vernieuwd. Pl. CXXVIII afb. 378.
DE KIEFTSKAMP is een landgoed ten z.z.o. van het dorp Vorden met een deftig, inGa naar margenoot+ hoofdzaak 18e eeuws herenhuis. Pl. CXXIX afb. 381-CXXX afb. 384. Zoals A. Staring in Gelre 1936 blz. 77 vlgg. heeft uiteengezet werd het huis gebouwd door Johan Hendrik Brass, een rentmeester die door huwelijk en aankopen het landgoed had verworven. Het jaartal 1776, dat voorkwam op de klok van het huis, welke door de Duitse metaalvordering in de oorlog is verloren gegaan, gaf ongetwijfeld aan wanneer het huis werd gesticht. Door de tegenwoordige | |
[pagina 152]
| |
eigenaar de heer W.A. van den Wall Bake werd het huis in 1920 voor een eerste keer en in 1930 voor een twede keer aan de achterzijde vergroot. Het huis had oorspronkelijk de gedaante van een zeer ondiepe rechthoek met een voorwaarts uitspringende ingangspartij. Door de vergrotingen van 1920 en 1930 heeft het huis meer diepte gekregen. De nieuwe delen herhalen de vormen van de oude. De voorgevel is uitgevoerd van bijzonder verzorgd baksteenmetselwerk op een zandstenen plint dat tot de vensterdorpels reikt. De ingang is in een zandstenen omlijsting gevat. Een attiek geeft bijzondere nadruk aan het uitspringende ingangsgedeelte. De vensters van het oude gedeelte hebben alle hun oorspronkelijke ramen met glasroeden behouden. De vestibule, een vierkante ruimte met afgeronde hoeken heeft een rococo stucplafond waarin vogels voorkomen die ongetwijfeld kievieten moeten voorstellen. Buffetkasten flankeren de dubbele deur naar het eenvoudige, welgeproportionneerde trappenhuis achter de vestibule. Links van de ingang bevindt zich een salon met rococo stucplafond. De schoorsteenmantel van grijs geaderd marmer in deze kamer is enigszins gewijzigd en de boezembetimmering is verdwenen. Onder de vestibule is een kleine kelder.
Ga naar margenoot+ HET MEDLER is een bezitting, die sinds het begin van de XVI eeuw wordt vermeld (Ned. Kasteelen II blz. 143; J. Craandijk, Wandelingen door Nederland, 3e dr., Gelderland en Overijsel, blz. 46 en 86), en sinds lang aan het geslacht Van Dorth tot Medler behoort. Het rechthoekige herenhuis (pl. CXXXI afb. 385) moet volgens een jaartal in romeinse cijfers, dat vroeger boven de ingang te zien was, in 1800 zijn gebouwd. In de rechterzijgevel en de achtergevel zijn gedeelten muurwerk die nog onmiskenbaar een 17e eeuws karakter dragen. In 1892-'93 is de lage bovenverdieping hoger opgetrokken en een nieuw dak met een houten torentje aangebracht. Inwendig is aan de gesneden balksleutels van de keuken te zien dat in 1800 een deel van een 17e eeuws huis in het nieuwe werd opgenomen. Wat er overigens aan opmerkelijks te zien is, dagtekent alles van de herbouw in 1800. De vestibule is versierd met eenvoudig stucwerk, waarbij de wandvakken met emblemen van de muziek en het buitenleven zijn gevuld. Rechts en links telkens een kamer met eenvoudig stucplafond, deuren met enig snijwerk en dessus-de-porte van papieren figuren op zwarte achtergrond. De rococo schoorsteen in de kamer links is van elders overgebracht. In het torentje hangen twee klokken, te weten: 1e. klok van ± 45 cm doorsnede met alliantiewapens Van Lintelo en Van Dorth, met opschrift: W.v. Lintelo I.v. Dorth Anno Domini M D C L V, ongetwijfeld afkomstig van het huis de Eze bij Almen.
2e. klok van ± 35 cm doorsnede met opschrift: Soli Deo Gloria Anno 1754.
Voor het huis bevindt zich een hek met twee forse en twee lichtere zandstenen pijlers, XVIII a. De twee hoofdpijlers zijn voorzien van de wapens Van Dorth en Van Hövell. Het ingangshek zelf is niet oud. Vóór het hek staan twee zandstenen vazen uit dezelfde tijd met op de voetstukken de monogrammen v L (ongetwijfeld Van Lintelo van de Eze). Achter het hek wordt de oprit geflankeerd door kalkstenen leeuwefiguren met de alliantiewapens Van Dorth en Van Hövell, geplaatst op bakstenen piedestals die hondehokken vormen. Ongetwijfeld zijn dit dezelfde leeuwen als die volgens het prentje in | |
[pagina 153]
| |
Het Verheerlijkt Nederland eertijds voor het huis de Eze stonden. De wapens zijn derhalve na overbrenging gewijzigd, evenals die van het hek, dat ook van de Eze afkomstig moet zijn. Midden voor het huis bevindt zich een rijk bewerkte tuinvaas van gegoten lood, omstreeks 1700 (pl. CXXXI afb. 386), op zijde een zandstenen zonnewijzer, begin XVIII, pl. CXXXI afb. 384. Terzijde van het huis bevindt zich een omgracht rond terrein, waarop grote bakstenen zijn gevonden.
HET ONSTEIN, oorspronkelijk een horig goed onder de naam het Onstedink, is voorzienGa naar margenoot+ van een deftig herenhuis, dat naar blijkt uit het jaartal boven de ingang uit 1711 dagtekent (pl. CXXXV afb. 395). Voor de opeenvolgende eigendomsovergangen zie het artikel van A.P. van Schilfgaarde, Het Onstein, in Gelre 1941 blz. 117. Het rechthoekige huis is bedorven door een verbouwing in 1925, waarbij men het eenvoudige pannendak heeft vervangen door een nieuw dak van ander model met leidekking, dakvenstertjes en een torentje. Een foto genomen vóór die verbouwing is gereproduceerd bij bovengenoemd artikel van Van Schilfgaarde. De enige versiering wordt gevormd door de zandstenen omlijsting van ingang en middenvenster daarboven, eindigende in een halfrond kuifstuk. In de achtergevel is een steen ingemetseld met het jaartal 1630, en de alliantiewapens-Van Hasselholt en Van Oldeneel, afkomstig van het voorafgaande huis. In de gang wijzen de vormen van het eenvoudige stucwerk op de tijd omstreeks 1800.
HET HUIS VORDEN, dat zijn naam ongetwijfeld ontleent aan een voorde in deGa naar margenoot+ Vordense Beek, ligt even ten z.o. van het dorp Vorden. Fig. 40; pl. CXXXII afb. 388 afb. 389 afb. 390 afb. 391 afb. 392-CXXXIV afb. 394. Litteratuur: Nederlandsche Kasteelen II blz. 137; J.S. van Veen in Gelre XXVI, 1923, blz. 59. | |
[pagina 154]
| |
die gelegenheid werd een nieuwe ingang met brug aan de noordzijde van het huis gemaakt, waar vroeger nooit een ingang was geweest. Het huis bestaat uit twee vleugels die elkander ontmoeten op de wijze van een winkelhaak, met een achtkante traptoren in de binnenhoek en een vierkante toren op de buitenhoek. Met een binnenplein rijst het samenstel uit een gracht op. Het huis is vrijwel geheel van baksteen opgetrokken die in het algemeen het formaat 27 × 14 × 7 vertoont. Het zuidelijk einde van de westelijke vleugel is boven de kelders van een afwijkende grauwe en kleine 17e eeuwse steen opgetrokken. Ditzelfde is ook het geval met de geveltoppen van de vierkante toren. De kelders hebben met uitzondering van de westelijke vleugel lichtspleten met een rond schietgat in het midden. De vensters worden in het algemeen, naar gelang zij één of twee lichten breed zijn, gedekt door enkele of dubbele halfronde togen met zandstenen schelpvullingen. Lang niet alle vensters en togen met schelpvullingen zijn oud; verscheiden vensters zijn bij de herstellingen omstreeks 1875 nieuw gemaakt of vernieuwd, daaronder alle vensters van de buitengevel van de noordervleugel. De oude zandstenen schelpvullingen zijn voorzien van een ijzeren haak in het hart, waaraan een of ander ornament bevestigd schijnt te zijn geweest. Hier en daar zijn sporen te ontwaren van dichtgemetselde vensters. De boogingangen in de traptoren en in de noordervleugel vlak daarbij vertonen kennelijk 17e eeuwse vormen. Aan de noorderbuitengevel ziet men moeten van twee uitgebouwde secreten, één links van de ingang, het andere op de verdieping naast de toren. De daken zijn belegd met blauw geglazuurde pannen. Het hele huis is onderkelderd. De kelders worden gedekt door gepleisterde ribloze kruisgewelven behalve de keuken-kelder in het zuidelijke eind van de westervleugel, die een vlakke houten overzoldering heeft. In de z.o.-hoek van de vierkante toren bevindt zich een waterput. Het aangrenzende deel van de buitenmuur van de westervleugel bevat twee gedeeltelijk dichtgemetselde trappen, terwille waarvan dit muurgedeelte zwaarder is dan de overige muren. In de traptoren gaat een zandstenen spiltrap omhoog, waarvan de spil tot op de tweede verdieping schroefsgewijs is geprofileerd in laatgotische vormen. Het bovenstuk van de spil heeft de gedaante van een overslanke baluster met middelknobbel en bladornament in de Renaissance-trant van omstreeks 1535-'45 (pl. CXXXIV afb. 394). De zaal in de noordervleugel ten westen van de vestibule prijkt met een schouw, waarvan de wangen en zuiltjes in zandsteen zijn uitgevoerd en kap en boezem van eikenhout zijn, alles in de trant van XVII c (pl. CXXXIV afb. 393). Voor de boezem bevindt zich de gesneden lijst van een verdwenen schilderstuk. De kamer hierachter bevat een dergelijke maar wat eenvoudiger schouw. Uit de vormen van de vensters, de spil van de wenteltrap en de hele opzet van het huis is op te maken dat het tegen het midden XVI geheel nieuw is gebouwd met uitzondering van het zuidelijke eind van de westervleugel dat een toevoeging schijnt te zijn uit het einde XVII. De geveltoppen van de vierkante toren zullen toevoegingen of vernieuwingen begin XVII zijn.
Ga naar margenoot+ DE WIERSE is een landgoed met een omgracht herenhuis, XVIII. Enkele gegevens over de eigenaren sinds het midden XVIII zijn te vinden in een artikel van H.J. Krebbers in ‘Buiten’ 1913 blz. 502. Een tijd lang was de Wierse zomerverblijf van | |
[pagina 155]
| |
jhr. Victor de Stuers, wiens dochter mevrouw Gatacre-de Stuers thans eigenares is. Het huis (pl. CXXXV afb. 396) bestond vóór een vergroting aan de ingangszijde in 1925 door prof. Slothouwer uit een nagenoeg vierkant blok met achter aan weerskanten een korte uitspringende vleugel in de vorm van de letter T. Het omvat een lage benedenverdieping en een bel-étage, en wordt gedekt door met pannen belegde schilddaken. Het huis was oorspronkelijk zeer sober; slechts twee kamers van de hoofdverdieping waren van stucplafonds voorzien. De gracht die het huis omgaf, en die later aan de voorzijde was dichtgeworpen, is bij de verbouwing van 1925 weer langs het hele huis doorgeleid.
DE WILDENBORG, ongeveer halverwege tussen Vorden en Lochem in een oorspronkelijkGa naar margenoot+ zeer moerassige omgeving gelegen, was eertijds een van de sterkste sloten in het Kwartier van Zutfen, en het middelpunt van een ‘kring’ die een bijzonder rechtsgebied vormde. Thans is het een sober landhuis, gebouwd om de hoofdpoort van het vroegere slot. Fig. 41; pl. CXXXV afb. 397-CXXXVI afb. 400. Litteratuur: S(taring), Het Huis de Wildenborch in Geld. Volksalm.Ga naar margenoot+ 1838 blz. 158; C.P.E. Robidé van der Aa, Oud Nederland (1846); Craandijk, Gelderland II blz. 14; F.A. Hoefer, Mededeelingen omtrent den Wildenborch in Gelre XII, 1909, blz. 209; A. Staring, Hugo Damiaan Staring, een zeeman uit de 18e eeuw (1948) blz. 57 vlg.. | |
[pagina 156]
| |
In de eerste helft van de 17e eeuw schijnt het slot, dat toen slechts door een rentmeester werd bewoond, zeer in verval te zijn geraakt en te zijn gesloopt met uitzondering van de hoofdpoort, die als woning van de rentmeester diende. Na in verschillende handen te zijn overgegaan, werd de Wildenborg door koop in 1780 eigendom van de gewezen zeeofficier Hugo Damiaan Staring. Deze bouwde te wederzijde van de oude poort een woonvleugel, hetgeen in 1782 moet zijn geschied te oordelen naar het voorkomen van dit jaartal in een baksteen in een van de vleugels. In 1847-'48 werd het huis vergroot met een uitbreiding tegen de achterzijde van het voormalige poortgebouw, en waarschijnlijk ongeveer in dezelfde tijd werd het poortgebouw zelf ommanteld en verhoogd. De vergroting en verbouwing van 1847-'48 werd ontworpen door de architect E.S. Heynincx M-zn. (van der Aa). De oostvleugel werd in 1931 verlengd om dienstruimten onder te brengen. Het huis, dat met zijn voorkant op het noorden ligt, bestaat uit een toren in het midden waarvan de kern overblijfsel is van de verdedigbare voorpoort van het oude slot, uit vleugels aan weerszijden van de toren, welke vleugels dagtekenen uit 1782, en uit een achtzijdig blok dat in 1847 aan de achterzijde van de toren is uitgebouwd en hetwelk beneden één zaal bevat. Uitwendig heeft de toren door de verbouwing van midden XIX alle kenmerken van hoger ouderdom verloren, en schijnt hij met de diep geprofileerde halfronde bogen van ingang en vensters en het afsluitende boogfries geheel en al een voortbrengsel te zijn van de romantische stijlimprovisaties uit die tijd. Voor zover de toren buiten de muren en daken van de aangebouwde vleugels treedt is hij cylindervormig, met dien verstande dat de muren aan de voet een binnenwaarts hellend beloop hebben. Inwendig blijkt dat van de oude poorttoren in ieder geval de kelderverdieping en de eerste verdieping daarboven nog bewaard zijn gebleven. Van de kelderruimten hebben twee middenvakken nog hun ribloze kruisgewelven behouden. Daarvóór bevindt zich een blok dat ongetwijfeld vroeger ruimten heeft bevat, welke ruimten zullen zijn gedicht toen midden XIX de marmeren trap werd gemaakt die van de ingangsdeur naar de hoger gelegen vloer van de vestibule leidt. De overige kelderruimten zullen oorspronkelijk wel gewelven hebben gehad overeenkomstig die van gemelde twee middenvakken. De kelder is toegankelijk door een spiltrap in de zuid-oostelijke hoek. De plattegrond vertoont enige afwijkingen van het systeem van haaks elkander kruisende assen. De vestibule heeft de vorm van twee gangen met kruisgewelven die elkander kruisen (pl. CXXXVI afb. 399). De ruimten in de hoeken hebben vlakke plafonds maar zullen eertijds gewelven hebben gehad, waarvan enkele sporen nog te vinden zijn in de zuid-westelijke hoek. De spiltrap is toegankelijk uit de oostelijke arm van de vestibule. Deze doorgang schijnt eerst XIX te zijn gemaakt. Voordien moet de toegang in de zuidelijke arm zijn geweest. De afwijkingen van een zuiver haaks assenkruis zijn hier nog opmerkelijker dan in de kelder. De eetkamer in de oostelijke vleugel heeft een betimmering van eikenhout met zwart ornament uit de tijd dat de vleugel werd gebouwd (pl. CXXXVI afb. 400). De oorspronkelijke delen van de poorttoren maken de indruk niet ouder te zijn dan begin van XVI en niet jonger dan midden XVI. De poorttoren zal dus wel zijn gebouwd ten tijde van hertog Karel van Gelre, omstreeks 1530. |
|