Het kwartier van Zutfen
(1958)–E.H. ter Kuile– Auteursrechtelijk beschermdLochemGa naar margenoot+ Litteratuur: A. Staring, Kroniek van Lochem, 1923; Staats Evers blz. 222. | |
[pagina 123]
| |
Reinout II (1327-'43) moet Lochem met muren zijn omringd (Historia Gelriae auctore anonymo ed. J.G.C. Joosting blz. 40). De stad had bijzonder veel van oorlog te lijden. In 1506 werd zij door de Bourgondiers ingenomen, maar nog in hetzelfde jaar heroverden de Geldersen haar. In 1543 nam Maximiliaan van Buren de stad voor Karel V, bij welke gelegenheid vele huizen en de kerk met de kerktoren verbrandden (Geld. Volksalmanak 1904 blz. 150). In 1582 sloegen de Spaanse troepen onder Verdugo het beleg om Lochem, maar Willem Lodewijk van Nassau slaagde erin het te ontzetten. Ook in de 17e eeuw werd de stad enige keren genomen en herwonnen maar een strategisch belangrijk punt was Lochem niet, zodat er geen reden was de vesting te moderniseren met aarden wallen, bastions en ravelijnen. In 1750 werd de middeleeuwse ommuring zelfs gesloopt. Bij een ernstige stadsbrand in 1615 werden zowel het stadhuis als de kerk geteisterd. Lochem is een stad waarvan de middeleeuwse kern behalve aan de noordzijde nog wordt omgeven door een gracht. Op de wal bij de Nieuwstad bevindt zich een ijzeren vuurmond (XVIII) op een nieuw rolpaard.
HET STADHUIS is een rechthoekig, geheel vrijliggend gebouw, dat oorspronkelijkGa naar margenoot+ zijn ingang in de korte zijde aan de Markt had. Later is de lange gevel naar de zijde van de Herv. kerk tot voorgevel gemaakt. Pl. CIV afb. 321 afb. 322-CV afb. 323 afb. 324. Bouwkundig Weekblad 1899 blz. 56 en 96; Bulletin van de Oudheidkundige Bond 1899-1900 blz. 89;Ga naar margenoot+ A. Staring, Kroniek van Lochem, a.w.; R. van Luttervelt, Emond Hellenraet, Gelders Renaissancearchitect, in Handelingen XIXe Nederl. Philologencongres 1946 blz. 78; R. van Luttervelt, Het Stadhuis te Lochem in Bulletin van de Kon. Ned. Oudheidk. Bond 1949 blz. 179. Het rechthoekige gebouw is opgetrokken van baksteen en van Bentheimer zandsteenGa naar margenoot+ voor decoratieve stukken. Het wordt gedekt door een zadeldak tussen twee topgevels. Deze topgevels gingen oorspronkelijk maar te halver hoogte van het dak op, en eindigden daar met balustraden. Achter deze balustraden was het dak met wolfeinden afgesnoten. Een en ander blijkt duidelijk uit de gewassen pentekening door Jan de Beyer uit 1743, verz. Van Haersma de With, hier afgebeeld pl. CIV afb. 321. Foto's, die kort voor de restauratie zijn genomen en in de verzameling van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg berusten, tonen, dat toen deze toestand nog bestond, zij het ook in enigszins verminkte staat (pl. CV afb. 323). Zo waren de vleugelstukken van de halve geveltoppen zwaar beschadigd, en de bekronende balustraden verdwenen. Op deze foto's is tevens te zien, dat het hoofdgestel, dat aan de korte zijden ter hoogte van de dakvoet voorkomt, destijds nog niet aan de lange achtergevel was doorgevoerd. De kap zelf is bij de restauratie door een geheel nieuwe vervangen. De completering van de geveltoppen, het doorvoeren van het hoofdgestel langs de achtergevel, en het ver- | |
[pagina 124]
| |
wijderen van de wolfeinden van de kap zijn evenzovele vergissingen van de restauratie geweest. De korte gevel aan de Markt is als de oorspronkelijke voorgevel gekenmerkt door een sierlijk ingangspoortje, dat niet meer in gebruik is sedert de ingang naar de oostzijde is verlegd. Ook zijn de hoekpenanten van de oorspronkelijke voorgevel gespekt, wat verder niet voorkomt. De sluitsteen van het ingangspoortje draagt met twee uitgestoken Jonische kapitelen een hoofdgestel, waarvan het fries een opschrift heeft vermeldende dat het werk in 1634 werd begonnen. De bekroning van het poortje wordt gevormd door het stadswapen tussen obelisken. De zandstenen vensterkozijnen zijn alle bij de restauratie nieuw gemaakt. Gegevens voor de oorspronkelijke gedaante van de vensterkozijnen waren voldoende aanwezig. De lange oostgevel is naar onze mening in 1741 in de tegenwoordige staat gebracht met zijn zandstenen middenpartij en vlakke bakstenen partijen aan weerskanten. De mening van Van Luttervelt, dat de zandstenen ingangspartij al van 1692 zou dagtekenen, achten wij hoogst onwaarschijnlijk. De wapens aan weerszijden van de deur zijn die van de raadsleden in 1741; in het kuifstuk tegen het dak komt het stadswapen voor. De ingangsdeur zelf met zijn fraaie snijwerk is gemaakt door Jan Frederik Lenderink, wiens naam met het jaartal 1814 in het ornament van de deurnaald is verwerkt. Ga naar margenoot+ In de zuidelijke helft bevinden zich twee kelders, waarvan de tongewelven een aantal jaren geleden bij inrichting tot archiefbergplaats en stookruimte zijn vervangen door vlakke zolderingen van gewapend beton. Bij de verbouwing in de 18e eeuw moet de inwendige indeling van het stadhuis sterk zijn gewijzigd. Sinsdien zijn er geen grote veranderingen meer geweest. Nagenoeg alle deuren hebben 18e eeuwse vormen. Voorts komen op verschillende plaatsen, o.a. de raadzaal en het trappenhuis, 17e eeuwse balksleutels voor. Gedeeltelijk zijn zij verplaatst bij vernieuwingen van de vloeren. Ga naar margenoot+ In de raadzaal bevinden zich een schouw met zandstenen wangen, midden XVIII, een haardplaat met allegorische voorstelling en een reeks van 12 tinnen kannen, XVII-XVIII. De zandstenen wangen van een eenvoudiger schoorsteen uit de vroegere secretariskamer worden bewaard in de toren van de Herv. Kerk. Op het stadhuis bevinden zich nog enkele oudheden en andere curiosa, waaronder een eiken schandblok, wapenen, waaronder een piek met zilveren beslag en een piek gegraveerd met stadswapen, enige ruiterpistolen, stenen en metalen kogels, en voorts een aantal zegelstempels.
Ga naar margenoot+ DE HERVORMDE KERK, eertijds aan St. Gudula gewijd, is een geheel vrijstaand gebouw, eigendom van de kerkelijke gemeente met uitzondering van de toren die aan de burgerlijke gemeente hoort. Fig. 34; pl. CVI afb. 325 afb. 326 afb. 327-pl. CVIII afb. 328. Ga naar margenoot+ Litteratuur: G. Hartman in Geld. Volksalmanak 1868 blz. 146; A.J. Maris, De geestelijke en kerkelijke stichtingen te Lochem in Gelre XL, 1937, blz. 281; H.L. Driessen, De kerk te Lochem, Gelre XL, 1937, blz. 281. | |
[pagina 125]
| |
gekapt ten behoeve van de kerk. Bij het beleg van 1543 raakten kerk en toren in brand. Kort na 1581 ging de pastoor met zijn parochie tot de Hervorming over. In 1602 is er sprake van een heffing van 100 rijksdaalders tot herstel van de kerspelkerk en toren van Lochem (P.N. van Doorninck, Inventaris van het oud-archief van Ampsen, blz. 95). In 1615 raakten kerk en toren opnieuw in brand en wederom in 1637. In 1660 verleende de stad Zutfen 100 rijksdaalders voor de reparatie van de kerk van Lochem (Gelre 1953 blz. 174). Door de oorlogsgebeurtenissen van 1665 en 1672 liep de kerk De kerk is een drieschepige hallekerk, die kennelijk haar tegenwoordige gedaante heeftGa naar margenoot+ verkregen door verbouwingen van een basilikale of pseudo-basilikale kruiskerk. Aan | |
[pagina 126]
| |
de westzijde verrijst een half ingebouwde toren met een veelhoekig uitgebouwde spiltrap aan de noordzijde. Het hoofdkoor wordt aan zijn noorderflank begeleid door een nevenkoor. Beide koren zijn gesloten met drie zijden van de achthoek. In de koren heeft men in de vorige eeuw ruimten afgescheiden die als consistorie- en catechisatiekamer dienen. Terwille van de dagverlichting van die kamers zijn vensters in het benedenstuk van de koormuren gebroken. In de hoek tussen hoofdkoor en het zuiderzijschip bevindt zich een vierkante kapel, die eertijds een wedergade moet hebben gehad aan de noordzijde van het hoofdkoor. Een van deze beide kapellen zal wel de St. Gudulakapel zijn geweest, waarin in 1494 een vicarie werd gesticht (Gelre XXXVIII, 1935, blz. 91). De kapel dient thans als ketelhuis van de centrale-verwarmingsinstallatie. Moeten op de oostmuur van de toren wijzen er op dat het bestaande dak over het middenschip voorgangers heeft gehad van iets groter steilte. Kerk en toren zijn in hoofdzaak van baksteen opgetrokken. Op sommige plaatsen is het uitwendige met tufsteen bekleed. Geheel met tufsteen bekleed zijn de eerste twee geledingen van de toren en het benedendeel van het zuiderzijschip. De derde en de vierde geleding van de toren vertonen afwisselende stroken van baksteen en tufsteen. Bovendien komen in de hoeken van de vierde geleding van de toren zware blokken van Bentheimersteen voor. Van Bentheimersteen zijn de traceringen in de nissen van de toren. Voor zover nog is na te gaan bestonden de harnassen van de kerkvensters uit Baumbergersteen. De baksteen vertoont enige weinig uiteenlopende formaten; middenkoor door de bank 28 × 14 × 7,5; noorderzijschip 28 × 13 × 7,5; toren 27 × 14 × 7. Op verschillende plaatsen, vooral aan het noorderzijschip, is kennelijk afbraakmateriaal verwerkt; veel koppen en drieklezoren. Op de negstukken van het venster van het voormalige noorderdwarspand komen de volgende steenhouwersmerken voor: .
Ga naar margenoot+ De torenromp, die uit vier geledingen bestaat, wordt afgesloten door een forse holle lijst waarop men in 1903 de balustrade heeft geplaatst. Een hoge spitsboognis omvat de ingang met het venster daarboven. Dit venster heeft nog het oorspronkelijke harnas bewaard welks stijlen in de vensterkop zijn gesplitst in boogsegmenten die dezelfde straal hebben als de vensterboog. De latei van de toreningang draagt het opschrift in minuskels: An̄o dn̄i mcccclxxviii ist bestaē. De boogzwikken onder de latei vertonen elk van beide een vrij grof gehouwen manskop in relief. In het muurwerk aan de linkerzijde van de ingang is een sterk verweerd stuk laatgotisch ornament gevat dat thans een houten afkondigingsbord overhuift, en wellicht een overblijfsel is van een sacramentshuisje. De korte vierkante spits die in 1903 is gesloopt is bekend uit oude foto's en prenten als die in Het Verheerlijkt Nederland nr. 209.
Ga naar margenoot+ Opmerkelijk zijn de volgende bijzonderheden van het uitwendige van de kerk: Het zuiderzijschip heeft geveltoppen op het westen en het oosten, het noorderzijschip alleen op het westen. Slechts twee vensters hebben, doordat zij lang geleden zijn dichtgemetseld, hun gotische harnassen bewaard. Dat zijn het venster in de westergevel van het noorderzijschip en dat in de n.o. sluitingszijde van het hoofdkoor. Boven het bestaande venster van het noorderdwarspand, dat kennelijk naderhand in de muur is uitgebroken, bevindt zich een halfronde boog die de indruk maakt bij een rond venster | |
[pagina 127]
| |
te hebben behoord. Bij de aansluiting van het muurwerk van de kapel tegen de zuidzijde van het koor is duidelijk te zien dat de kapel eertijds een sluiting met drie veelhoekszijden heeft gehad. Het eerste vak van het noorderzijkoor heeft een geprofileerde zandstenen ingang met rechte latei.
De hoge portaalruimte in de toren, die door middel van een wijde nu dichtgemetseldeGa naar margenoot+ boog in verbinding heeft gestaan met het kerkschip, heeft een gewelf gehad dat bij een van de branden zal zijn verwoest, maar waarvan de aanzetten in de vier hoeken nog over zijn. Elk van de aanzetten is voorzien van een drietal ribben. De kerk is geheel gepleisterd en gekalkt. De vloer bestaat in hoofdzaak uit moderneGa naar margenoot+ trottoirtegels. De kerk vertoont een verbluffende afwisseling in de vormen van pijlers en zuilen. Bij de bespreking zullen wij ze aanduiden met de letters die op de plattegrond fig. 34 zijn aangegeven. De pijlers A en B hebben gedeeltelijk een hoekig profiel dat een romaanse indruk maakt. Pijler A vertoont aan zijn noordzijde een afgekapte aanzet van een boog ter hoogte van de na te noemen lage scheibogen van de basilikale of pseudobasilikale kern, maar in tegenstelling daarmee hoekig geprofileerd. Aan de overeenkomstige kant van pijler B is niets te zien van zulk een weggekapte boog, ongetwijfeld door algehele sloping van de boogresten. Aan hun Oostkant hebben genoemde pijlers A en B de aanzetten bewaard van lage scheibogen die in profiel overeenstemmen met de dichtgemetselde bogen van de kapel naast het koor, met profielen aan de pijler H en met het profiel van een boogaanzet aan de westzijde van pijler L. Het zijn duidelijk de overblijfselen van een basiliek of pseudobasiliek die van Oost tot West door gelijke profielen werd gekenmerkt. Het profiel van de vrijstaande pijlers van deze pseudobasiliek en van de pijlerhoeken op de kruising was subtieler gevormd dan juistgenoemd boogprofiel dat een echt baksteenprofiel is. In overeenstemming met dit verfijnde pijlerprofiel waren de basementen gevormd, die nu bijna alle òf zwaar beschadigd zijn òf weggetimmerd in de bankenvlonders, en waarvan men alleen aan pijler K nog een goede indruk kan krijgen. Ter plaatse waar het profiel van de scheibogen zich ontwikkelde uit de schachten van de pijlers C en D zijn nog kleine verhevenheden te bespeuren. Ongeveer op dezelfde hoogte is D aan noord- en zuidzijde en C alleen aan de zuidzijde voorzien van een geprofileerde kraagsteen. Deze kraagstenen verschillen alle een weinig in de hoogte waarop zij uitsteken. Hun bestemming is niet geheel duidelijk. De zuidelijk tegen pijler D zou men als drager van de gewelfribben van de lage zijbeuk kunnen verklaren, maar op de twee andere kan op deze plaats moeilijk een gewelf zijn oorsprong hebben gevonden. Pijler C is naderhand aan zijn noordzijde versterkt met een toevoegsel dat overeenkomt met de oplegsels op de kern van E, maar scheef is geplaatst en een weinig besnoeid. C en D hebben lijstkapitelen, van welke dat van C is voorzien van wonderlijke blokvormige consoles onder de scheibogen. Pijler E is een zuil met latere toevoegsels aan noord- en zuidzijde. Onder de kernzuil is het basement bewaard van een geprofileerde pijler als C, D en K. Wellicht heeft men bij de verbouwing tot hallekerk, die een verhoging van de pijlers meebracht, C en D verhoogd met de afbraak van de pijlers op de plaats die nu door E en F wordt ingenomen, en de gesloopte pijlers vervangen door de simpele zuilen E en F. De zuilen E, F, G en J hebben alle lijstkapitelen. | |
[pagina 128]
| |
De gewelven van het tweede, derde en vierde vak van het middenschip en van het voormalige zuiderdwarspand hebben ribben van een zeer sober profiel, dat verder alleen voorkomt in korte ribaanzetten van het voormalige noorderdwarspand. De gewelfribben van het hoofdkoor hebben een rijker profiel dan die van het middenschip. De sluitstenen van vak 2 en 4 van het middenschip zijn versierd met grote wentelrozetten; die van vak 3 vertoont een grove reliefkop met uitgestoken tong, die van het vroegere zuiderdwarspand een rozet. De vakken 2-4 van het middenschip en de armen van het voormalige dwarsschip zijn voorzien van muralen. In de beide koren rusten de aanzetten van de gewelven op kolonnetten met profielkapitelen. In het zijkoor ontspringen deze kolonnetten op geprofileerde kraagstenen, in het hoofdkoor is het benedenstuk van de kolonnetten weggehakt. Tegen de muur van het zuiderzijschip ontspringen de gewelven tussen de vakken 2 en 3 en 3 en 4 op korte wandpijlers die te halver hoogte van de muur zijn uitgekraagd op gehouwen mansfiguren. Overigens rusten alle gewelfaanzetten op geprofileerde kraagstenen. Ga naar margenoot+ Boven de scheibogen tussen de kapel en het hoofdkoor en het zuiderdwarspand bevinden zich spitsboognissen met blinde harnassen die ongetwijfeld oorspronkelijk open vensters zijn geweest. Boven de gewelven vertonen de muren van de vakken 2-4 van het middenschip duidelijke aanwijzingen, dat zij eertijds buitenmuren zijn geweest. Zij zijn namelijk voorzien van geprofileerde tufstenen daklijsten, waarop men later een verhoging van ongeveer 65 cm heeft opgemetseld. Bij M, N, P, P, Q en R vertonen deze beide stukken muur afgekloofde omhoekingen. Bij Q en R is het duidelijk dat men hier te maken heeft met de hoeken van het voormalige dwarsschip. De westelijke afklovingen zijn wij geneigd in verband te zien met de pijlers daaronder die romaanse kenmerken schijnen te vertonen en altijd vrijstaande pijlers moeten zijn geweest. Dit zou de gedachte kunnen wekken aan een westelijk dwarsschip, hetgeen evenwel voor een gewone parochiekerk uitermate vreemd zou zijn geweest. De zuidermuur en het restant westermuur van het voormalige zuiderdwarspand bestaan boven de gewelven uit tufsteen behoudens een latere verhoging van baksteen. Ga naar margenoot+ De pijlers A en B zijn zonder twijfel de oudste delen van de bestaande kerk. Wij vermoeden dat zij nog wel laatromaans zullen zijn. Men heeft ze later gewijzigd overeenkomstig de funktie die ze in de gotische basiliek of pseudobasiliek en in de hallekerk te vervullen kregen. Wat hun oorspronkelijke funktie is geweest blijft ons nog geheel duister. Ga naar margenoot+ In augustus 1866 werden op de zuidwand tussen de westergevel en de zuidelijke ingang muurschilderingen ontdekt (D. van der Kellen in De Nederl. Spectator 1866 blz. 386; G.H. Hartman in de Geldersche Volksalmanak 1868 blz. 126; G.J. Hoogewerff, De | |
[pagina 129]
| |
Noord-Nederlandsche Schilderkunst I blz. 235). Dicht bij de ingang kwam een grote figuur van Christoforus te voorschijn, verder westelijk waren op een tapijt-achtergrond, die in het midden door een zuiltje in twee vakken werd verdeeld, twee heiligen verbeeld, te weten rechts St. Sebastiaan met een donateur en links daarvan een niet geidentificeerde figuur met mijter en boek, beiden onder baldakijnen geplaatst. Nog in hetzelfde jaar werden deze schilderingen weer overgewit na eerst te zijn gevernist. Het enige oude meubelstuk van zekere betekenis in de kerk is de preekstoel, welksGa naar margenoot+ zeszijdige kuip is voorzien van toogpanelen. Deze preekstoel moet zijn gemaakt nadat de Munsterse bezetting in de jaren 1672-'74 de hele kerkinventaris had vernield. In 1688 werd nog een gift voor de preekstoel genoteerd (Geld. Volksalmanak 1868 blz. 150). In de kerk bevinden zich enige oude grafzerken, waarvan er één is opgesteld tegen deGa naar margenoot+ muur die het hoofdkoor afsluit, namelijk die van Kunnegonde van Haeften van Verwolde, vrouw van Dirk van Rhemen, gest. 1592, met de wapens-Van Rhemen en -Van Haeften, pl. CIX afb. 330. Voorts is in 1947 bij wijziging van de vloer voor de preekstoel een zerk gevonden van Anna ter Hege, gest. 1613, welke zerk oorspronkelijk een altaarsteen moet zijn geweest en thans op de vloer in het zuiderzijschip ligt.
In de toren hangen vier klokken, te weten:Ga naar margenoot+
1e. Klok van 137 m middellijn met randen van arabesken, cornucopiae en vrouwefiguren. Opschrift: Si Deus pro nobis quis contra nos. Henric Wegewaert heft mi gegoeten in Enchuisen voor de stadt Lochgum anno 1622. 2e. Klok van 129 cm middellijn, versierd met een rand waarin telkens het wapen van Deventer wordt herhaald. Opschrift: Soli Deo Gloria. Adriaen Sloet, Gosen Schomaker, Bartholt Schomaker, Jan Westenborgh, Evert Jan Beniamin van Goltstein, Jan te Winckel consules civitatis Lochemiae Bartholdus Schomaker secretarius. Gerhart Schimmel met fecit Daventriae 1687. 3e. Klok van 108 cm middellijn met dezelfde rand als de vorige en behoudens een andere volgorde der namen ook hetzelfde opschrift en gietjaar. 4e. Klokje van 54 cm middellijn met jachtfries en opschrift: Gerhart Schimmel heft mi gegoten in Deventer voor de stat Lochemiae 1687.
De kerkelijke gemeente bezit vier oude avondmaalsbekers, alle 16 cm hoog, te weten:Ga naar margenoot+
1e. Beker met een decoratief gegraveerde rand en een medaillon met voorstelling van ‘Ovis inter Lupos’ (Het Lam onder de wolven) en omschrift: Sigillum ecclesiae Lochemensis Anno Domini 1639. Merken: Deventer, jaarletters S. 2e. Beker met opschrift: Ecclesiae Lochemensi Sacrum Anno 1704. Merken: Deventer, meesterteken jaarletter K.3e. Beker met gegraveerd wapen: gelijkarmig kruis. Volgens opschrift geschonken door Wolter Schomaker, burgemeester der stad Lochem, 1680-1755. Merken: Zutfen en twee keer meesterteken SL (Salomon Lamberts), jaarletter 5 E (1755). Cat. Tentoonst. Gelders zilver Arnhem 1955 nr. 112. 4e. Beker als voren met opschrift: Gualterus Schomaker civitatis Lochemensis consul sacrum calicem coeno donavit in usum Christi ut sit mortis grex memor inde bibens (vertaling in het Latijn van de tekst van beker 3). | |
[pagina 130]
| |
Ga naar margenoot+ Lochem bezit maar één vermeldenswaardig huis, namelijk Bierstraat 2 vlak bij het Stadhuis. Trapgevel met getoogde vensters op de verdieping. Op de topmakelaar schildhoudende leeuw. In jaarankers 1638. Pui XIX. Pl. CIX afb. 329. |
|