Het kwartier van Zutfen
(1958)–E.H. ter Kuile– Auteursrechtelijk beschermdHummelo en KeppelDremtGa naar margenoot+ DE HERVORMDE KERK, vóór de Hervorming aan St. Georgius gewijd, is met de toren eigendom van de kerkelijke gemeente van Dremt. Ga naar margenoot+ Litteratuur: J.H.L. van der Schaaff, De Hervormde kerk in Dremt, in Geldersche Volksalmanak 1865 blz. 106; Archief de Graafschap 1952 blz. 223. Ga naar margenoot+ De kerk bestaat uit een romaanse toren, een schip dat vóór 1868 laatgotische kenmerken droeg, pseudobasilikaal was en geheel van gemetselde gewelven voorzien moet | |||||||
[pagina 109]
| |||||||
zijn geweest, en tenslotte uit een koor met twee rechthoekige traveeën, 5/8 sluiting en een kapel aan weerszijden van het eerste rechthoekige vak. Fig. 31, pl. XCIII, afb. 294 afb. 295 afb. 296 afb. 297. Fig. 31 Drempt Hervormde kerk
De toren is van tufsteen, het schip van baksteen en tufsteen en het koor van baksteen. Voor waterslagen, vensterdorpels, kraagstenen en dergelijke onderdelen is zandsteen gebruikt.
De toren wordt door friezen van ronde boogjes en kepers verdeeld in vier geledingen.Ga naar margenoot+ Bij de afsluiting van de eerste geleding springt het muurwerk een weinig terug. Te beginnen met de tweede geleding worden de geleding van onder naar boven telkens wat rijziger. De ingang in de westelijke torenmuur is nog bijna volledig in zijn oorspronkelijke staat; alleen een strek en de deur zelf zijn niet middeleeuws meer en in 1863 nieuw gemaakt. Aan de zuidkant van de eerste geleding is aan weerszijden van de middenliseen een stukje zandsteen met reliefbeeldhouwwerk ingemetseld: een figuur met lans of staf (pl. XCIII afb. 297) en, naar het schijnt, een vrouwekop. Beide reliefvoorstellingen zijn bij de restauratie van 1863 geheel overgehakt en dus vrijwel waardeloos als voortbrengselen van romaanse beeldhouwkunst. De fries die de tweede geleding afsluit bestaat uit boogjes die elkander kruisen, de derde en de vierde geleding vertonen friezen van kepers. De vierde geleding is voorzien van gekoppelde galmgaten die paarsgewijs door een halfronde boog worden omvat. Elke zijde heeft twee stellen gekoppelde galmgaten. De deelzuiltjes zijn in trachiet uitgevoerd en hebben kapitelen van het teerlingmodel. De achtkante spits is belegd met leien in Rijnse dekking en draagt een ijzeren kruis. De oorspronkelijke muren van het schip zijn voorzien van een bekleding met tufsteen.Ga naar margenoot+ Bij de verbouwing in 1863 heeft men het tufsteenwerk aan het oog onttrokken door bemetseling en bepleistering en de muren verhoogd met een gedeelte van louter gepleisterde baksteen. De aanzetten van de zandstenen stijlen die de vensters in twee | |||||||
[pagina 110]
| |||||||
lichten verdeelden zijn aangetroffen op de overblijfselen van de vensterdorpels. De steunberen zijn gedeeltelijk afgehakt. In het derde vak van de noordzijde bevindt zich een dichtgemetselde ingang. Van de koorpartij is alleen het eigenlijke priesterkoor nog middeleeuws, de flankerende aanbouwsels zijn er in 1950 aan toegevoegd. Ten tijde van de restauratie kwamen de sporen van oudere nevenruimten aan het licht. Deze wezen uit, dat zich oorspronkelijk tegen de oostzijde van de noorderkapel een kleine ruimte met afgeschuinde hoek en zonder steunberen heeft bevonden, welke ruimte ongetwijfeld voor sacristie heeft gediend. Aan de zuidzijde vond men de fundering en een stuk opgaand werk van een nagenoeg vierkante kapel zonder steunberen. Ga naar margenoot+ Van het priesterkoor is de tweede travee geheel blind. De vensters van de koorsluiting zijn bij de restauratie weer hersteld in hun oude tweedelige gedaante. De steunberen die in 1863 waren ingekort, zijn bij de restauratie aangevuld. De plint, die thans een afdekking heeft in de vorm van een halfsteens rollaag van baksteen, moet eertijds in ijzeroer-steen afgedekt zijn geweest. Ga naar margenoot+ Het oorspronkelijke tufstenen kruisgewelf zonder ribben over de benedenruimte van de toren, dat vrijwel volledig was uitgebroken, is in 1938 in baksteen gereconstrueerd. De boog naar de kerk is toen in baksteen bijgewerkt. Ga naar margenoot+ Er zijn allerlei sporen gevonden van de gemetselde overwelving van middenschip en zijbeuken die in 1862 heeft moeten plaatsmaken voor stucgewelven. De pijlers tussen de drie beuken hebben hun tegenwoordige gedaante gekregen door afhakken van de oorspronkelijke. Van een schip dat aan het huidige laatmiddeleeuwse voorafging zijn moeten zichtbaar tegen de torenmuur. De nok lag ongeveer 4,5 m lager dan de bestaande en de dakhelling was iets minder steil dan nu. De vensters van het schip zijn aan de binnenzijde gevat in nissen met een hol profiel. Bij de verhoging van de lange muren en de vensters in 1868 zijn de nissen doorbroken behalve die in de westelijke eindmuren van de zijbeuken. Tegen de oostwand van de noordelijke zijbeuk is naderhand een nis opgetrokken. Ga naar margenoot+ Het koor had al vóór 1868 al zijn gewelven verloren. In dat jaar werden de vlakke houten zolderingen vervangen door gewelven van stuc, die op hun beurt in 1950 weer zijn vervangen door gemetselde gewelven in overeenstemming met de moeten die de oorspronkelijke tegen de wanden hadden nagelaten. De geveltop boven de tromfboog is geheel en al weggebroken. In 1947 zijn binnen het koor de funderingen ontgraven van een ouder koor, welke funderingen bestonden uit brokken moeras-ijzererts. Van opgaand werk in tufsteen waren nog enkele resten aanwezig. Doordat deze funderingen zeer sterk waren geschonden was het niet met zekerheid uit te maken of dit koor recht of halfrond gesloten was, al pleiten de meeste aanwijzingen voor een vlakke sluitmuur. Ga naar margenoot+ De toren met zijn ontwikkeld-romaanse vormen zal ongetwijfeld uit de XII dagtekenen. De funderingen van een priesterkoor die binnen het bestaande koor zijn aangetroffen, kunnen veel ouder zijn dan de toren. Van de kerk is het koor het oudste deel, XV. Enige tijd later, eind XV of begin XVI moet het laatgotische schip zijn gebouwd ter vervanging van een ouder welks dak zijn moeten tegen de toren heeft achtergelaten. Ga naar margenoot+ Het orgel, dat met het wapen van het geslacht Van Rouwenoort prijkt, is volgens een opschrift onder het orgel in 1777 geschonken door W.H. vrijheer van Rouwenoort, heer van den Ulenpas. | |||||||
[pagina 111]
| |||||||
In de noorderwand van het koor is ingemetseld een priesterzerk uit 1558. Aan de zuidzijde van de toren ligt een gebroken sarkofaagdeksel van rode zandsteen waarop niets bijzonders meer te onderscheiden valt.
In de toren hangen twee klokken, te weten: Klok van 135 cm middellijn met jachtfries en een tekst volgens welke zij in 1646 voor het kerspel Dremt werd gegoten in Deventer door Hendrik ter Horst ten tijde dat Johan van Leeuwen stadhouder, Petrus Fabricius predikant, en Gerrit Bartols en Hendrik Clover kerkmeesters waren. Klok van 110 cm middellijn, met het lakonieke opschrift: De gemeente hebben mi laten gieten 1637 M.F.S.
Tot het avondmaalsgerei behoren: Twee eendere zilveren avondmaalsbekers, hoog 16 cm, elk van beide versierd met twee gegraveerde medaillons waarvan het ene het opschrift ‘Drempt’ en het andere een jaartal bevat, voor de oudste 1683, voor de jongste andere die kennelijk is bijgemaakt, 1774. Merken van de oudste beker: Schild met staande keper vergezeld van drie lelieen of klaverbladen en een onleesbaar teken. Merken van de jongste beker: Zutfen, meesterteken H.I.W., voorts blokje met s y. Schelkblad van zilver met een rand die vier grote en vier kleine lobben vertoont, grootste middellijn 31 cm. Opschrift: Drempt Anno 1724. Merken: Zutfen, eekhoorn, jaarletter S. | |||||||
Hoog-KeppelDE HERVORMDE KERK, eertijds gewijd aan de H.H. Petrus en Paulus, is een laatgotische pseudo-basiliek welke is verminkt door het slopen van de zijbeuken, en die van een voorafgaande kerk de toren heeft overgehouden. De kerk is eigendom van de Hervormde gemeente, de toren van de burgerlijke gemeente. Pl. XCIV afb. 298-300. De oudste vermelding van de kerk van de destijds nog ongescheiden parochie Keppel is een akte vanGa naar margenoot+ 1310 waarbij Wolter van Keppel goed schenkt aan het nieuwe altaar dat in de kerk van Keppel was opgericht ter ere van Maria (A.J. van de Ven, Het Oud-archief der gemeente Doesburg II blz. 80 nr. 12). In 1350 werd de vicarie van St. Laurens en Ste. Brigida gesticht (Archief Aartsbisd. Utrecht 40 blz. 324). Beide genoemde vicarieen werden overgebracht naar Laag-Keppel, toen de kapel tegenover het slot aldaar in 1494 tot een parochiekerk werd verheven (J.S. van Veen, Bijdragen tot de kerkelijke geschiedenis der beide Keppels in Archief Aartsbisd. Utrecht 54 blz. 70 vlgg.). In 1392 gaf de bisschop verlof om de kerk en de toren af te breken en te verbouwen of door een nieuwe kerk en toren te vervangen (aldaar blz. 72). Lindeborn vermeldt niet minder dan 10 vicarieen behalve een officium der Drie Koningen en een door Wijnaendts van Resandt genoemde vicarie van St. Anna. De toren is opgetrokken van tufsteen behoudens de kop die een afwisseling vertoontGa naar margenoot+ van baksteen en tufsteen. Overigens bestaat de kerk uit baksteen. De baksteen van toren en kerk is van één soort en meet 26/28 × 13,5/14 × 6,5/7,5. Het tufstenen benedenstuk van de toren is geheel vlak en loopt een weinig taps toe.Ga naar margenoot+ In de westelijke gevel bevindt zich de rondbogige romaanse ingang, ingehoekt en voorzien van een omlopende ronde staaf (pl. XCIV afb. 300). De gelaagde kop van de toren is voorzien van hoek- en middenlisenen. Elk aldus gevormd vak heeft een rondbogig galmgat met ingehoekte buitenkant. Aan noord- en oostzijde eindigt het metselwerk van de toren met een oorspronkelijke lijst. Aan west- en zuidzijde is deze lijst ver- | |||||||
[pagina 112]
| |||||||
vangen door een latere van Bentheimersteen welke op consoles rust. Aan de noordelijke hoeken bevinden zich waterspuwers. De top van de torenspits is ingeknikt. De benedenruimte van de toren wordt overdekt door een hangkoepel van tufsteen waarvan de kruin in baksteen is vernieuwd. In het midden van die vulling bevindt zich een opening. Een boog in de oostelijke torenmuur, thans dichtgemetseld, verbond eertijds kerk en toren. Ter hoogte van de orgelgalerij begint een trap in de oostelijke torenmuur, stijgend van zuid naar noord, en toegang gevend tot de ruimte boven het gewelf. Waar de trap eindigt, wordt de toren lichter van metselwerk. Bij de sprong is het metselwerk afgebrokkeld en komt de kern van kiezelstenen in een bed van mortel aan het licht. Aan de binnenzijde krijgt men de indruk van een naad in het metselwerk ter hoogte van de terugsprong. Aan de buitenzijde is daarvan niets te zien. Men kan alleen vaststellen dat het taps toelopen van de muren eindigt ter hoogte van de sprong aan de binnenkant. De dubbele klokkestoel is leeg. Ga naar margenoot+ De noord- en zuidmuur van het tegenwoordig eenbeukige schip vertonen de dichtgemetselde pijlerarcaden die eertijds de lage zijbeuken verbonden met het middenschip. In de vulmuren van de wijde bogen bevinden zich vensters met gietijzeren harnassen. Aan de buitenzijde vertonen de vierkante pijlers nog de geprofileerde kraagstenen waarop de gewelven van de zijbeuken ontsprongen. Aan de noord-westzijde is te zien dat de ribben van deze gewelven van baksteen waren gemetseld. Ga naar margenoot+ Het koor vertoont aan noord- en zuidzijde dichtgemetselde bogen die eertijds uitkwamen in de rechtgesloten zijruimten die het hoofdkoor begeleidden over de beide rechthoekige vakken en langs het rechte gedeelte van het sluitingsvak. Enkele jaren geleden bleek dat in het baksteenwerk van de zuidzijde het gemeenschappelijke steunpunt van de eerste en de tweede boog in de vorm van een zandstenen zuil verborgen zat. De sluiting zelf bestaat uit drie zijden van de achthoek. De koorsluiting is voorzien van vier steunberen. De vorm van de steunberen bij welke de eindgevels van de zijruimten van de koorpartij hebben aangesloten wijst erop dat deze zijruimten tegelijk met het hoofdkoor zijn opgetrokken. Ook hier zijn de vullingen van de boogopeningen voorzien van vensters. Het uiterste vak tegen de noordzijde van het koor is ongetwijfeld de sacristie geweest naar men o.a. kan opmaken uit een dichtgemetselde deur die de verbinding met het priesterkoor moet hebben gevormd. Ga naar margenoot+ Het gepleisterde interieur met zijn stucplafond vormt een zaalkerk van de toren tot de wand die de koorsluiting afscheidt. Van de verdwenen triomfboog en zijbogen, welke uitwendig wel sporen hebben nagelaten, is inwendig niets meer te bespeuren. Ook is er niets te zien dat aan de uitgebroken gewelven herinnert. Ga naar margenoot+ Het tufstenen en uitwendig vlakke deel van de toren zal uit XII dagtekenen. Aangezien de bovenste geleding van de toren aan de oostzijde dezelfde behandeling met lisenen en galmgaten vertoont als de overige moet de kerk die aan de huidige voorafging met haar daknok niet boven de lijst die de beide torengeledingen scheidt zijn uitgekomen. Ongetwijfeld is de bestaande kerk gebouwd spoedig nadat men in 1392 van de bisschop verlof had gekregen om de oude kerk te vervangen. Ga naar margenoot+ Tot de inventaris van de kerk behoren: Een orgel dat, te oordelen naar het alliantiewapen-Van Pallandt-Van Lintelo tussen 1731 | |||||||
[pagina 113]
| |||||||
en 1758 moet zijn geschonken. Het is intussen duidelijk, o.a. uit de gietijzeren krulvleugels aan weerszijden, dat dit orgel XIX nogal enige veranderingen heeft ondergaan.
Eikenhouten preekstoel, achtkantig, met toogpanelen en Jonische hoekpilasters, naar de stijl te oordelen XVII B. Aan de preekstoel bevestigd zijn een koperen zandloperhouder en een koperen lezenaar met wapen en naam van C (arel) W (illem) vrijheer van Pallandt, sinds 1711 bannerheer van Voorst en Keppel, † 1729.
Een avondmaalsbeker van 37,5 cm hoogte, voorzien van gegraveerde alliantiewapens en het opschrift: De Heer en Vrouw van Uilenpas hebben deesen Beker gegeven aan de kerk van Olden Keppel in den jaere 1773. Merken: Zutfen, meesterteken AVS (Antony van Sandbergen, zie Gelre 1954 blz. 243); jaarletter 5 Y.
DE ULENPAS is een oude havezate die het eerst naar ons weten wordt vermeld bijGa naar margenoot+ verkoop in 1396 door Dirk van Baak aan Herman Ruwenoert, waarna het goed tot in de vorige eeuw in handen van het geslacht Rouwenoort bleef (Maandblad De Nederl. Leeuw 1884 blz. 54). Het herenhuis (pl. XCV afb. 301 en 302), bestaande uit een middenblok en vleugels aan weerszijden, heeft zijn tegenwoordige gedaante ongetwijfeld gekregen bij een verbouwing eind XVIII. Op de litografie in De Cloet, Châteaux et Monumens des Pays-Bas, verschenen kort vóór 1830, wordt het al in de bestaande vorm weergegeven. Een tekening door Jan de Beyer van 1743 in de verzameling-Van Haersma de With geeft het middenblok minder ingesloten weer en in een 17e-eeuwse gedaante met zadeldak tussen trapgevels (afb. 302). Als oudste kern moet men een vierkant gedeelte van het middenblok beschouwen dat thans een kamer aan de achterzijde vormt. Bij een ingrijpende inwendige herstelling in 1950 bleek het muurwerk van die kern een middeleeuws karakter te hebben, baksteenformaat 28 × 14 × 7 cm. In een aangrenzende kamer bevinden zich een Lodewijk-XV schoorsteen en twee open porceleinkastjes, XVIII b. | |||||||
HummeloDE HERVORMDE KERK is een zeer eenvoudig rechthoekig bakstenen gebouw metGa naar margenoot+ toren, opgetrokken in 1838 in neo-gotieke stijl ter vervanging van de middeleeuwse parochiekerk.
Tot de inventaris behoren twee zilveren avondmaalsbekers, te weten:
Beker van 17 cm hoogte. De bovenrand vertoont een gegraveerde ornamentering met drie afhangende medaillons. In het eerste medaillon staat: Dezen Becker is geven tot een gedachtenis in de kerck; in het tweede: Berent Komis 1669, terwijl in het derde merktekens voorkomen. Meesterteken: schild met een keper en drie klaverbladen 2, 1, jaarletter M. Cat. Tentoonst. Gelders Zilver Arnhem 1955 nr. 80. Beker van 17 cm hoogte, aan de bovenrand versierd met gegraveerde slingers en afhangende vruchten, aan de onderrand met vogels. Zilvermerken: Amsterdam, schild waarin C P of G P met een kruisje erbij, jaarletter H (1660?). | |||||||
[pagina 114]
| |||||||
Fig. 32 Huis Keppel plattegronden
| |||||||
[pagina 115]
| |||||||
Laag-KeppelHUIS KEPPEL. Tussen de hoofdloop van de Oude IJssel en een zijstrang ligt een eiland,Ga naar margenoot+ dat de straatweg van Hummelo naar Weel doormidden deelt. De oostelijke helft van het eiland wordt ingenomen door het huis Keppel met zijn park. Het huis zelf is een samenstel van vleugels, dat ongeveer een vierkante plattegrond heeft met een binnenplaats in het midden, geheel is omgracht, en de ingangszijde op het n.w. heeft. Het voorplein, dat recht voor de ingangszijde is gelegen, heeft van de beide flankerende stal- en dienstvleugels alleen de n.o. behouden met een lage vierkante toren op de noordhoek. De toegang, die oorspronkelijk recht voor het huis lag, is in de vorige eeuw bij het maken van een ‘Engelse’ parkaanleg verlegd naar het z.w. ter plaatse van het verdwenen rechter bouwhuis. Fig. 32; pl. XCVI afb. 303-C afb. 313. P. Nijhoff, De Heeren en de Heerlijkheid van Keppel in Bijdr. v. Vaderl. Geschied. en OudheidkundeGa naar margenoot+ IX (1854) blz. 65; H.M. Werner, Het kasteel Keppel in Het Huis Oud en Nieuw X (1912) blz. 201; Buiten 1922 blz. 364; Moes en Sluiterman, Nederlandse kastelen I blz. 1. Duidelijk is het verschil tussen de dieprode baksteen van de delen welke uit het beginGa naar margenoot+ XVII dagtekenen en de meer grauwe steen van de toevoegingen en moderniseringen uit XVIII en later. Wat de baksteen van de gedeelten uit XVII A aangaat, deze is hoogst onregelmatig van vorm. Er komen bijna geen hele stenen in voor. Men moet wel aannemen dat bij het herbouwen van het slot onder Johan van Pallandt vrijwel uitsluitend materiaal is gebruikt dat beschikbaar kwam uit afbraak. De natuursteen van banden, lijsten, pilasters, klauwstukken en andere sierdelen is in hoofdzaak Baumbergersteen. De bekappingen van het hoofdcomplex zijn kennelijk omstreeks 1900 voor het grootste deel vernieuwd. Zij zijn gedekt met leien in Maasdekking behoudens de gewelfde torenspitsen die in koeverdak zijn uitgevoerd. | |||||||
[pagina 116]
| |||||||
Ga naar margenoot+ De hoektoren van rechthoekige grondvorm die rechts van de ingangspartij oprijst vertoont in het midden van de brede voorzijde een steen met opschrift: Dit werck/het gemackt/mr. Willem van/Bommel Ao 1614Ga naar voetnoot1. De beide muren die ingebouwd zijn en zich boven de aangrenzende vleugels verheffen zijn bovenaan, ter hoogte van de duivenzolder, anders behandeld dan de vrijstaande gevels; zij hebben een overkraging op een lager peil dan de bovenste waterlijst aan de overige torenzijden, en kort onder het dakoverstek een lijst van Baumbergersteen die aan de andere gevels ontbreekt (pl. IC afb. 310). Ga naar margenoot+ De vooruitspringende ingangspartij maakt door de vormgeving van de geveltop veeleer een 16e eeuwse dan een 17e eeuwse indruk. De bouwtijd wordt bepaald door het jaartal 1615 dat door ankers is gevormd. Aan de rechterzijde bevindt zich een steen met het opschrift: Dit huis hef/t gemackt Wi/llem van Bo/mmel. Oorspronkelijk had de ingangspartij een veel lagere ingang dan de huidige die uit begin XIX dagtekent. De oorspronkelijke ingangspoort lag rechts uit de as van de gevel en werd alleen aan de linkerkant door een venster geflankeerd. In het rechtopgaande deel van de gevel daarboven bevonden zich eertijds twee verdiepingen met kruisvensters, waar er nu maar één is (zie de tekening van Jan de Beyer, pl. XCVI afb. 304). Ongetwijfeld zijn deze veranderingen in de voorgevel veroorzaakt door het verlangen een hoge vestibule te maken, hetgeen leidde tot het opofferen van een volledige verdieping. In de zijmuren treft men de oorspronkelijke vensters in dichtgemetselde toestand duidelijk sprekend aan. Merkwaardig zijn de zeer brede ontlastingsbogen boven de vensters van de tweede verdieping (de tweede gerekend van de kelder), welke vensters dus aanvankelijk bijzonder breed schijnen te zijn geweest. Niet minder merkwaardig is dat de verdiepingen van de ingangspartij en die van de rechthoekige toren steeds op sterk verschillende hoogten hebben gelegen. Het metselwerk van de ingangspartij maakt de indruk naderhand tegen dat van de rechthoekige toren te zijn opgetrokken. De ingangspartij heeft aan de zijde van de binnenplaats een halve trapgevel aanleunend tegen de zeer slanke traptoren die waarschijnlijk gelijktijdig is gebouwd. Deze traptoren is niet in verband gemetseld met de linkerzijvleugel. Ga naar margenoot+ De linkervleugel op het noord-oosten heeft op de beide buitenhoeken sierlijke torentjes waarvan de plattegrond door onregelmatige achthoeken wordt gevormd. Het meest noordelijke van deze hoektorentjes is boven de gracht uitgebouwd op draagstenen in Renaissance-vormen en daarop rustende lateien die op laatgotische wijze getoogd zijn (pl. XCVIII afb. 308). De overkraging van dit torentje herinnert op levendige wijze aan die van de arkeltorentjes aan de achterkant van het stadhuis van Venlo. Geheel ten onrechte is wel beweerd (Moes en Sluyterman blz. 20) dat deze overkraging een staal van de 19e eeuws restauratiewerk zou zijn en dat het hele daarop rustende torentje zo goed als nieuw zou wezen. Wel is het opmerkelijk dat het hangtorentje vrijwel te lood is opgetrokken terwijl de korte voorzijde van de linkervleugel sterk ‘vliegt’ evenals trouwens ook de ingangspartij. Dit doet vermoeden dat de kern van de smalle voorgevel ouder is dan het hangtorentje. Naar uit oude afbeeldingen duidelijk is op te maken is de grote zwaar geprofileerde | |||||||
[pagina 117]
| |||||||
korfboognis in de voorgevel van de linkervleugel ontstaan na het midden van XVIII door vereniging van twee korfboognissen die elk een venster omsloten. De vensterindeling van de lange buitengevel is niet geheel regelmatig. In het midden van de smalle achtervleugel ontwikkelt zich tussen de vensters op echt gotieke wijze een schoorsteen waarvan het buitendakse gedeelte sterk is verminkt. Aan de zijde van de binnenplaats heeft de linkervleugel een reeks dichtgemetselde vensters. Ankers vormen er het jaartal 1615. De rechtervleugel vertoont uitwendig vrijwel geen opmerkelijke kenmerken. Aan deGa naar margenoot+ zijde van de binnenplaats is hij voorzien van een steen met het opschrift: Renovatum 1750. De kelderruimte onder de rechthoekige toren wordt overkluisd door troggewelven opGa naar margenoot+ twee segmentbogen. Hoewel de buitenmuren van de rechterzijvleugel achter deze toren tot de eerste verdieping zeker op zijn minst uit begin XVII dagtekenen, zijn de keldergewelven van deze vleugel: vlakke ton- en kruisgewelven, rustend op wandpijlers en bogen van ‘schoon’ baksteenmetselwerk, ongetwijfeld eerst aangebracht bij de verbouwing van 1750. Ook de kelderruimten in de vooruitspringende ingangspartij zijn kennelijk XVIII nieuw overwelfd. De linkervleugel heeft in het voorste gedeelte ter diepte van ruim 17 m een kelder met een tongewelf, waarin later dunne scheidingsmuren zijn aangebracht. Daarachter bevinden zich troggewelven op drie dwarse bogen van half-ellipsvormige gedaante. De wanden en het plafond van de vestibule vertonen stucwerk in de vormen vanGa naar margenoot+ begin XIX. Uit dezelfde tijd zal de trap dagtekenen die langs de achterwand van de vestibule omhoog voert naar de zaal in de linkervleugel. De rechthoekige toren bevat een zaal met twee ribloze kruisgewelven, gescheiden door een gordelboog welke ontspringt op zandstenen consoles in Renaissance vormen. De schoorsteen en het stucwerk van wanden en gewelf vertonen op blauwe grond een wit relief-décor in de trant van de late XVIII (pl. C afb. 313). Waarschijnlijk is deze decoratie niet ouder dan omstreeks 1800. De tweede kamer achter deze zaal is voorzien van een grof geschilderd wandbehangsel; vakken met ornament, omstreeks 1750. In de hoekkamer daarachter zijn de wanden bekleed met een tapijtbehangsel, verdure, XVIII, en is de schoorsteen versierd met een portret van de admiraal Van Wassenaer-Obdam. In de grote zaal bevindt zich een rijk gesneden schouw, XVII c, met de wapens en kwartierwapens van Adriaan Werner van Pallandt, 1659-1711 heer van Keppel, en zijn vrouw Anna Charlotte Elisabeth van Wassenaar (pl. C afb. 312). Tegen de boezem is het portret van Adriaan Werner aangebracht, trant van Jan de Baan. Verder komen in het huis nog enkele sobere 18e eeuwse schoorstenen voor. Op het huis bewaart men een reeks portretten van leden van het geslacht Van Pallandt en van aanverwante geslachten, XVII-XIX. Daaronder zijn twee levensgrote portretten te voeten uit van Christiaan Carel van Lintelo van de Eze, van 1700 tot 1713 ambassadeur te Berlijn en zijn vrouw Clara Elisabeth van Nagell, het mansportret getekend: F.W. Weidemann pinx. Met deze familieportretten is van het huis de Eze gekomen een reeks portretten van vorsten uit het begin XVIII: Czaar Peter de Grote, Karel XII van Zweden, Frederik August I van Saksen, Frederik I van Pruisen, Frederik Willem I van Pruisen e.a. (zie Werner in Het Huis Oud en Nieuw 1912 blz. 229 vlg). In het voorhuis staat de kuip van een vroeggotische doopvont (pl. CI afb. 315) die als bloembak heeft dienst gedaan, op een niet bijpassende ronde steen met 17e eeuws op- | |||||||
[pagina 118]
| |||||||
schrift. Onder de meubelen verdienen vermelding een ovaal koelvat van roodgeaderd marmer op een gesneden voetstuk met dolfijnen (XVII), en twee gesneden tafels in Régence-stijl met bladen van witgeaderd marmer (pl. CI afb. 314).
Ga naar margenoot+ Het linkse voorgebouw, dat alleen is overgebleven, dagtekent uit verschillende perioden en vertoont een geknikt beloop. De lange gevel aan het voorplein is XVIII B gemoderniseerd. De korte voorzijde, hoewel van de geveltop beroofd die Jan de Beyer nog kon tekenen (pl. XCVI afb. 104) heeft toch een laatgotisch karakter behouden met de twee smalle vensters in het grove metselwerk. De overhoeks geplaatste toren (pl. IC afb. 311) daarnaast vertoont tot halve hoogte hetzelfde grove metselwerk (omstreeks 1600?) en daarboven een kleine steen. De benedenruimte van deze toren wordt overdekt door een ribloos kruisgewelf. Ga naar margenoot+ Het komt ons waarschijnlijk voor, dat Johan van Pallandt toen hij XVII a Keppel ging herbouwen, nog enkele delen van het oude slot, dat in 1582 was verwoest, in het nieuwe bouwwerk kon opnemen, gezien de afwijkingen die de ingebouwde muren van de rechthoekige toren vertonen. Ten opzichte van de beide vrije buitengevels en te oordelen ook naar de aanzienlijke zwaarte van de muren van deze toren, ongeveer 2 m in kelder en eerste verdieping, en nog 1,25 op de derde verdieping, nemen wij aan dat de muren van deze toren in hoofdzaak dagtekenen van vóór 1582. De buitengevels zullen dan in 1614 met nieuw werk zijn bekleed. Dat de gewelven van kelder en zaal ouder zijn dan de herbouw van 1614 achten wij hoogst onwaarschijnlijk. De korte voorgevel van de linkervleugel zou gelijk wij al vermeldden, gezien zijn hellende stand waarin het hangtorentje niet deelt, een restant kunnen zijn van het oude slot. Ditzelfde geldt dan voor althans de kern van de ingangspartij, die in overeenstemming met de korte voorgevel van de linkervleugel voorover helt. In hoeverre overigens nog restanten van het oude, in 1582 vernielde slot zijn opgenomen in het vroeg-16e eeuwse werk, is bezwaarlijk meer na te gaan. | |||||||
DiversenIn de enige straat, die het hele vlek Laag-Keppel, in XV al een stad genoemd, uitmaakt, staan enkele goede huizen uit begin XIX. In het midden van de straat staat een Bentheimerstenen pomp, bekroond door het alliantiewapen-Van Pallandt-van Heeckeren, waarschijnlijk XVIII d. Buiten het vlek aan de weg naar Doesburg ligt op een kromming van de weg een deftig huis uit begin XIX, gesticht door de eigenaar van de toen al bestaande ijzergieterij. |
|