Het kwartier van Zutfen
(1958)–E.H. ter Kuile– Auteursrechtelijk beschermdHengeloHengeloGa naar margenoot+ DE HERVORMDE KERK, een geheel vrijliggend laatgotisch gebouw, is eigendom van de kerkelijke gemeente met uitzondering van de toren die aan de burgerlijke gemeente behoort. Volgens van der Aa was de kerk voor de Hervorming waarschijnlijk aan St. Remigius gewijd. Positieve gegevens aangaande de patroonheilige zijn ons niet bekend. Ga naar margenoot+ Hengelo behoorde tot de Munsterse kerspelen. Het kerspel wordt het eerst vermeld in 1152 (Sloet nr. 300). Dat de kerk vrij belangrijk was kan blijken uit de omstandigheid dat er op zijn minst vier vicarieën waren gevestigd (Archief Aartsbisd. Utrecht 6 blz. 385 vlg), waarvan die van de Drie Koningen in 1496 werd gesticht (als voren 30 blz. 36). In 1839 werd de kerk, die bouwvallig was, hersteld (v.d. Aa). In 1930 werd het pannendak van de noorderzijbeuk door een leiendak vervangen en is het inwendige opgeknapt, waarbij de zandsteen van gewelfribben e.d. is schoongemaakt van de witkalk. Bij deze gelegenheid werden in het koor en de n.zijbeuk muurschilderingen gevonden, die ook al in 1911 waren ontdekt, maar toen waren overgewit. De wandschilderingen zijn daarop geconserveerd door Jacob Por te Utrecht. Nadat in 1951 de torenspits was hersteld, is in 1955 een begin gemaakt met een algehele restauratie van kerk en toren door de architect G. Feenstra te Arnhem. De navolgende beschrijving houdt nog geen rekening met de restauratie. Ga naar margenoot+ De kerk is een pseudobasiliek met een kloeke toren die aan drie zijden door de kerk wordt omvat. De noorderzijbeuk is breder dan de zuiderzijbeuk. In het verlengde van de noorderzijbeuk en daarmee onder één dak gelegen bevindt zich de voormalige sacristie. Fig. 29, Pl. LXXXVI afb. 270-LXXXVII afb. 271. Ga naar margenoot+ Het hoofdmateriaal is baksteen. Uitwendig geheel met tufsteen bekleed zijn de muren van de eerste geleding van de toren en die van de zijbeuken met uitzondering van het meest oostelijke vak van de noorderzijbeuk. Op verschillende plaatsen is aan de zijbeuken deze tufsteenbekleding bij herstellingen verloren gegaan. De tweede en de derde geleding van de toren vertonen banden van tufsteen. De blinde harnassen in de nissen van de toren zijn in Bentheimer- en Baumbergersteen uitgevoerd. De gewelfribben bestaan uit tufsteen en Baumbergersteen. De baksteen is van het formaat 27/29 × 13,5 × 5,5/7 cm. De daken hebben alle leien in Rijnse dekking. Ga naar margenoot+ Het benedendeel van de toren is aan de westzijde voorzien van een rijzige spitsboognis, die ongetwijfeld oorspronkelijk een gotische ingang en een venster daarboven omvatte, maar thans gevuld is met een latere bakstenen muur. In die bakstenen muur bevindt zich een ongeprofileerde boogingang met een ronde lichtopening. De beide overige torengeledingen hebben driedelige spitsboognissen. De kanten van de nissen zijn met een kwarthol geprofileerd. Enkele vakken van de nissen bevatten kleine galmgaten. | |
[pagina 101]
| |
Fig. 29 Hengelo Hervormde kerk
| |
[pagina 102]
| |
Op de torenspits staat een sierlijk gesmeed ijzeren kruis. Het veelhoekige uitbouwsel van de trap die naar de verdieping boven het portaal leidt heeft zijn bekapping verloren.Ga naar margenoot+ De vensters missen hun oorspronkelijke stenen harnassen en zijn met gietijzeren ramen bezet. De vensters van de zijbeuken zijn aanvankelijk niet alle van dezelfde breedte geweest. Aan de noordzijde zijn het derde en het vijfde venster van het westen gerekend, aan de zuidzijde het tweede en het vijfde venster oorspronkelijk smaller geweest dan de overige. Te eniger tijd, wellicht bij de herstellingen van 1839, heeft men geprobeerd ze te uniformeren door versmalling van de brede vensters. Onder het vierde venster van de zuiderzijbeuk bevond zich eertijds een ingang, die later een vak meer naar het westen is verplaatst. Op het dak van het koor staat een gotisch kruis. Ga naar margenoot+ Drie hoge spitsbogen verbonden de benedenruimte van de toren oorspronkelijk met middenbeuk en zijbeuken. Thans zijn de noorder- en de zuiderboog dichtgemetseld en is de boog aan de zijde van het middenschip gevuld met het orgel. De benedenruimte van de toren heeft oorspronkelijk een stergewelf gehad, waarvan de aanzetten nog op draagstenen in de hoeken rusten. Ga naar margenoot+ Tussen middenbeuk en zijbeuken staan zuilen, uit welker schachten de scheibogen zonder overgangslid ontspringen, en die vervolgens in de middenbeuk als wandzuilen opgaan. Op de kapitelen met bladornament ontspringen de gewelfribben van de middenbeuk. De gewelven van de zijbeuken rusten aan de buitenzijde op wandpijlers, en aan de binnenzijde op plaatselijke kapiteellijsten met lovertjes aan de zuilen. De gewelven van het koor, die van muralen zijn voorzien, ontspruiten op draagstenen. De sluitsteen van het meest oostelijke vak van de noorderzijbeuk vertoont in relief een manskop. De overige sluitstenen hebben alle een blank wapenschildje behoudens het derde vak van de zuiderzijbeuk waarop op het schildje de letter W voorkomt, en het vierde vak van dezelfde zijbeuk, waar het schildje ontbreekt. De beide westelijke vakken van de noorderzijbeuk zijn afgeschoten en dienen als kolenhok, de overeenkomstige vakken aan de zuidzijde zijn tot catechisatieruimte ingericht, en de voormalige sacristie, een tijd als arrestantenlokaal gebruikt, is thans zonder bestemming. In de sacristie bevindt zich een overhoeks geplaatst zeer eenvoudig sacramentskastje en een piscina. Ga naar margenoot+ De muren van de middenbeuk zijn boven de gewelven van de zijbeuken voorzien van spaarnissen met segmentbogen ter diepte van een steen. Boven het eerste en het laatste vak van de noorderzijbeuk is een dichtgemetselde doorgang naar het kerkruim te zien, welke in het eerste vak wordt vergezeld van een venstertje dat eveneens is dichtgemetseld. De betekenis van deze doorgangen en van dit venstertje ontgaat ons. Het gewelf van het laatste vak van de noorderzijbeuk blijkt in tufsteen te zijn gemetseld. Boven de gordelboog tussen het voorlaatste en het laatste vak van de noorderzijbeuk is nog een steunbeer van het koor bewaard. Aan de westelijke zijde van deze steunbeer is de moet te bespeuren van een lessenaardak, dat aanmerkelijk lager was dan het dak van de tegenwoordige zijbeuk ooit kan zijn geweest. Ga naar margenoot+ Het koor van de kerk is kennelijk het oudste gedeelte, en kan omstreeks 1400 zijn gebouwd. Tegelijk met het koor bouwde men aan zijn noordzijde de sacristie en tevens een daaraan grenzende kapel die later het uiterste vak zou worden van de noorderzijbeuk. Toen het schip werd opgetrokken bestond van de toren in ieder geval al het benedenstuk, zij het ook misschien nog maar heel kort, want de aanleg en opbouw van de toren houden rekening met een kerkschip als het bestaande. Waarschijnlijk is de toren niet veel ouder dan midden XV. | |
[pagina 103]
| |
Op de wanden van het koor bevinden zich geschilderde voorstellingen van de apostelen,Ga naar margenoot+ te weten aan de noordzijde een groep van vijf figuren, Petrus, Paulus, Andreas, Johannes en Jacobus de meerdere (pl. LXXXVII afb. 274), in de koorsluiting vervolgens Simon en Jacobus de mindere, Philippus en Bartholomeus (pl. LXXXVII afb. 273), en aan de zuidzijde Mattheus, Thomas en Judas Thaddeus (pl. XXXVII afb. 272). De figuren hebben banderollen met teksten uit het Credo, en zijn gevat tussen slanke kolonnetten, die baldakijnen van verschillende gedaante dragen. De schilderingen hebben vrij sterk geleden en moeten sinds zij in 1930 werden ontdekt en geconserveerd merkbaar zijn verflauwd. Op de oostmuur van de noorderzijbeuk bevinden zich twee taferelen, namelijk links een aanbidding van de Drie Koningen (pl. LXXXVIII afb. 275) en rechts de heiligen Margaretha en Agatha (pl. LXXXVIII afb. 276), die eveneens in 1930 zijn ontdekt en geconserveerd. Litteratuur: Jacob Por in Oud Holland 1932 blz. 18 en G.J. Hoogewerff, De Noord-Nederl. Schilderkunst I blz. 229. Wij verenigen ons gaarna met de datering van Hoogewerff: de apostelfiguren in het koor begin XV, de figuren op de oostmuur van de noorderzijbeuk een weinig later (XV b?). In de toren hangen twee klokken, te weten:Ga naar margenoot+
Klok van 109 cm middellijn. Opschrift: Gedenckt den sterfdag wan gij hoert den clockenslag Peter van Trier heeft mij gegoeten Anno 1612.
Klok van 109 cm middellijn met opschrift in gotische minuskels: Dum trahor audite, voco vos ad gaudia vite. int jaer ons heren ihesu xri m.cccc xlvj. Thonis IJser ende Gherit van der Voerst karckmeisters Aernt Doegh (Anthonis IJseren en Gerrit van Voorst waren kerkmeesters van de Grote Kerk te Zutfen).
Tot de inventaris van de kerk behoren:Ga naar margenoot+
Eikenhouten preekstoel waarvan de zeskante kuip toogpanelen heeft, XVII. Klankbord en voet zijn niet oud.
Een koperen kaarsenkroon met twee rijen van acht armen, XVII.
Twee koperen kaarsenkronen met twee rijen van zes armen, XVIII.
Wandluchters van koper, ten getale van 21, waarschijnlijk XVII, sommige niet volledig.
Een romaanse doopvont in het museum te Enschede, die bekend staat als afkomstig uit Hengelo in Twente (dat in de m.e. nooit een parochie is geweest), is volgens betrouwbare mededelingen inderdaad uit Hengelo in Gelderland afkomstig (niet vermeld door Ligtenberg Bulletin Oudh. Bond 1915).
Halverwege Ruurlo ligt het rechthoekige huis Het Zelle, waarvan de bouwtijd waarschijnlijkGa naar margenoot+ wordt aangegeven door het jaartal 1792 in de windvaan midden op het huis. Oorspronkelijk zal het huis boven een laag souterrain niet meer dan één verdieping hebben gehad. Omstreeks 1830 moet het aan de voorzijde met een tweede verdieping zijn verhoogd. In de vestibule eenvoudig stucwerk uit de stichtingstijd, eind XVIII. Voor het herenhuis twee bijbehorende bouwhuizen. | |
KeienburgTot de inventaris van de moderne R.K. kerk behoren twee in eikenhout gesneden laatgotische corpora. Het ene, pl. LXXXVIII afb. 277, in de kerk hangend, hoog 60 cm | |
[pagina 104]
| |
is vrijwel gaaf en bevat een reliekenruimte bovenin. Het andere, in de sacristie bewaard, heeft de armen verloren terwijl de voeten zijn bijgemaakt, en is hoog 71 cm, pl. LXXXVIII afb. 278. Beide waarschijnlijk begin XVI. Litteratuur: Gildeboek 1932 blz. 17; Bouvy blz. 125. |
|