Het kwartier van Zutfen
(1958)–E.H. ter Kuile– Auteursrechtelijk beschermdGroenloGa naar margenoot+ Litteratuur: J.H. Hofman, Het kerspel van den H. Calixtus te Groenlo in Archief Aartsbisdom Utrecht XXI (1894) blz. 419 en XXII blz. 1; W.G.A.J. Röring, Het oude St. Calixtuskerspel van Groenlo, Groenlo 1896; Staats Evers blz. 149. Ga naar margenoot+ VESTINGWERKEN. Van de omwalling met zes hoekbastions zijn rondom overblijfselen aanwezig. Zij omsluiten nog steeds het grootste deel van de stad, die zich tot dusver weinig buiten de oude vestinggordel heeft uitgebreid. Het best bewaarde stuk van de omwalling bevindt zich aan de noordzijde. Hier is op een van de bastions | |||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||
een oude ijzeren vuurmond opgesteld, waarschijnlijk XVII, op een kort geleden nieuw gemaakt affuit.
DE HERVORMDE KERK, eertijds gewijd aan de H. Calixtus, is een laatgotischeGa naar margenoot+ pseudobasiliek van aanzienlijke afmetingen. De kerk is eigendom van de kerkelijke gemeente, de toren behoort aan de burgerlijke gemeente. Fig. 28, pl. LXXXI afb. 254 afb. 255 afb. 256 afb. 257 afb. 258-LXXXIV afb. 266. Groenlo behoort tot de oorspronkelijk Munsterse parochies. De oudste ons bekende vermeldingGa naar margenoot+ van de parochie is van 1246 (Sloet 665). In 1371 schenkt Ghese, de vrouw van Jan Haghe(n) een som geld die betaalbaar zal zijn veertien dagen nadat men het bouwen aan de toren zal hebben hervat. In 1470 geeft Gijsbert van Bronkhorst, heer van Borkelo, een hooimaat ten behoeve van de ‘tymmeringe der kerspelkercken to Gronllo’ (Archief Aartsbisd. Utrecht XXI blz. 436 en 460). In de kerk waren 12 vicarieen gevestigd. De kerk bestaat uit een ingebouwde toren, een driebeukig schip waarvan de middenbeukGa naar margenoot+ door zuilen van de zijbeuken is gescheiden, een enkelvoudig koor, en een nevenkoor of kapel aan de noordzijde van het koor in het verlengde van de zijbeuk. Ingangen bevinden zich onder de toren, in de vierde en de zevende travee van de zuiderzijbeuk en in de zesde travee van de noorderzijbeuk. In de zuidmuur van het eerste koorvak was voor de restauratie een dichtgemetselde priesteringang aanwezig. Bij de restauratie is de consistoriekamer in het zijkoor verwijderd en een nieuwe consistoriekamer gebouwd in de hoek van koor en zuiderzijbeuk. Kerk en toren bestaan in hoofdzaak uit baksteen, formaat 26/27 × 13/13,5 × 7/7,5.Ga naar margenoot+ Een zachtrood gekleurde steen die beneden in de oostelijke partijen is gebruikt bereikt een dikte van 8 cm bij gelijke lengte en kopmaat als de overige. Alleen het beneden- | |||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||
stuk van de muren van de einden van de zijbeuken oostelijk van de beide spitsboogingangen is tot ruim 1 m door en door van natuursteen, en wel onbehakte brokken zandsteen waartussen enkele stukken baksteen voorkomen. Overigens zijn de muren van de zijbeuken uitwendig bekleed met tufsteen. Hoekblokken, vensterkanten en -harnassen, lijstwerken, zuilen, draagstenen, gewelfribben e.d. zijn in het algemeen in Baumbergersteen uitgevoerd. Fig. 21 Groenlo Hervormde Kerk
Ga naar margenoot+ De toren bestaat uit drie geledingen. In de eerste geleding bevindt zich de geprofileerde segmentboog-ingang met bovenvenster, de tweede is vlak, en de derde heeft aan elke zijde twee ondiepe spitsboognissen waarin kleine galmgaten met segmentbogen zijn gevat. De spits loopt uit in een achtkant dat door een koepeldak met toppaviljoen wordt gedekt. Van de spits die in 1836 verloren ging is een afbeelding bewaard op een tekening door Jan de Beyer van 1743 in de verz. - Van Haersma de With (pl. LXXXI afb. 154). Ga naar margenoot+ De oorspronkelijke venstertraceringen in Baumbergersteen waren voor de restauratie nog vrijwel volledig voorhanden. Bij de restauratie heeft men zoveel mogelijk van het oude werk gehandhaafd, ook al was het nogal verweerd. De opgaande vensterstijlen zijn voor een groot deel vernieuwd en wel in tufsteen. Het vierde vak van de zuiderzijbeuk is boven de ingang steeds blind geweest. De vensters van de noorderzijkapel bleken bij de restauratie de eigenaardigheid te bezitten, dat in het midden van elk licht een horizontale ijzeren staaf door de brugstaven is gevoerd, iets wat voor zover ons bekend nog nergens in ons land is aangetroffen. Het venster in de westmuur van de zuiderzijbeuk had zijn stenen harnas al lang verloren. Waarschijnlijk is het oorspronkelijk vierdelig geweest, bij de restauratie is het driedelig gemaakt evenals de overige vensters. De spitsboogingangen in het zesde vak van de noorder- en van het corresponderende zevende vak van de zuiderzijbeuk geven door hun hele gedaante te | |||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||
kennen dat zij uit een vroegere periode dagtekenen dan de overige ingangen en dan het gebouw in het algemeen. Vóór de restauratie werden de noorderzijbeuk, de zijkapel van het koor en de traptoren in de hoek van deze kapel en het koor door één doorlopend dakschild gedekt. Dat dit niet de oorspronkelijk bedoelde afsluiting van de traptoren kan zijn geweest ligt voor de hand, en ook, dat de veelhoekige sluiting van de kapel met een andere afdekking zal zijn ontworpen, immers bij het maken van het doorgaande dakschild had men de kapelsluiting met schuin oplopend metselwerk tegen de kap moeten ophogen. De bekapping is tijdens de restauratie herzien waarbij de kapelsluiting een eigen dakje heeft gekregen. De traptoren is toen een eind hoger opgebouwd en van een slanke spits voorzien. Eigenaardig is het, dat in het metselwerk van de traptoren een eind boven de goothoogte van de kapel een oorspronkelijke doorgang naar de zijde van de kapel voorkomt. Vóór de restauratie bereikte men daardoor de zolder van de kapel, thans is hij dichtgemetseld omdat hij buiten de bekapping is komen te vallen. Aangezien, naar onze mening, koor, kapel en traptoren tegelijkertijd en volgens eenzelfde ontwerp zijn uitgevoerd, komen wij tot de gevolgtrekking, dat de vorm van het dak, die bij de restauratie is gekozen, bezwaarlijk de oorspronkelijke kan zijn geweest. Welke vorm de oorspronkelijke kap wel zal hebben gehad, is ons niet duidelijk. Het gewelf over het torenportaal is verloren gegaan behoudens de aanzetten met restenGa naar margenoot+ van geprofileerde draagstenen in de hoeken. Middenbeuk en zijbeuken worden gescheiden door zuilen van Baumbergersteen, die bogen dragen welke in hoofdzaak uit tufsteen bestaan. De wanden van de middenbeuk zijn voorzien van muralen. Bij de restauratie zijn scheibogen en muralen als ‘schoon werk’ behandeld, wat zeker niet oorspronkelijk het geval zal zijn geweest. De twee oostelijke vakken van het schip zijn niet alleen dieper dan de overige, ook wijkt het meest oostelijke paar zuilen in gedaante van basement en kapiteel een weinig af van de andere. De gewelven ontspringen overal op draagstenen of op kapitelen die korte stukjes wandkolonnet bekronen. In de z.o.-hoek van de zuiderzijbeuk en tussen vak 2 en 3 van de noorderzijbeuk bevinden zich draagstenen met laatromaans rankornament, welke uit een ouder bouwwerk afkomstig moeten zijn. Een aantal sluitstenen van de zijbeuken is van figuraal beeldhouwwerk voorzien, te weten:
In de noorderzijbeuk bevinden zich twee piscina's. De triomfboog, die vrijwel geheel is vernieuwd en de muralen van het koor zijn bijGa naar margenoot+ de restauratie als ‘schoon werk’ behandeld. De gewelven van het koor rusten op slanke kolonnetten die kapitelen hebben met buitengewoon zorgvuldig bewerkte | |||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||
dubbele bladkransen, behalve in de hoeken bij de triomfboog waar de bladkransen enkel zijn. De kolonnetschachten tussen het tweede vak en de sluiting zijn uitgestoken op draagstenen met gebeeldhouwde mansfiguren, waarvan de zuidelijke een monnik met rozenkrans weergeeft (pl. LXXXIV afb. 265 en 266). Een doorgang, voorzien van een laatgotische deur met vierpassen verbindt het koor met de zijkapel. Bij de restauratie geeft men de losse vulling in de boog tussen kapel en zijbeuk uitgebroken evenals de naderhand gemaakte houten zoldering, waardoor de kapel in een boven- en benedenruimte was verdeeld. Ga naar margenoot+ Tegen de oostzijde van de toren is de moet te zien van een kerkdak, waarvan de nok ter hoogte van de lijst was gelegen die de eerste torengeleding afsluit, even boven de muurplaten van het middenschip. Onder de bekappingen van de zijbeuken zijn de muren van de middenbeuk voorzien van ondiepe spaarnissen met segmentbogen. Ga naar margenoot+ De toren is ongetwijfeld dezelfde als waarvan in 1371 wordt vermeld, dat hij nog moet worden voltooid. De moet van een kerkdak tegen de oostelijke torenmuur aanmerkelijk beneden het tegenwoordige dak geeft duidelijk aan dat het schip later dan de toren tot stand is gekomen. Ga naar margenoot+ In de kerk worden bewaard twee eikenhouten wangstukken van een koorgestoelte, versierd met laatgotisch decoratief snijwerk, alsmede enkele andere fragmenten van dit gestoelte, o.a. scheidingsschotten tussen de zetels. Omstreeks 1500. Litteratuur: J.S. Witsen Elias, De Nederlandse koorbanken, blz. 81. Pl. LXXXV afb. 268. Ga naar margenoot+ De Bentheimerstenen romaanse doopvont van Groenlo, die jarenlang in het Rijksmuseum te Amsterdam heeft gestaan, is met de restauratie in de kerk teruggekeerd. Zoals wijlen Ligtenberg heeft betoogd, is het bovenstuk van de kuip kennelijk weggehakt (Bulletin van den Nederl. Oudheidk. Bond 1915 blz. 187). De stam is rond en voorzien van vier schematisch uitgehouwen dragende figuren. Pl. LXXXV afb. 269. Ga naar margenoot+ De eenvoudige zeskante eikenhouten preekstoel, omstreeks 1820, is met de restauratie ontdaan van de verf, maar zeker oorspronkelijk bestemd om in een lichte tint geschilderd te zijn. Ga naar margenoot+ Verspreid in de kerk liggen verschillende grafzerken, XVI en later, vele met wapens, meest alle zeer afgesleten. Verreweg de voornaamste grafzerk, die met de relieffiguur te voeten uit van de stadscommandant Nicolaus Boringer van Lunhorst, † 1638, is bij de restauratie van het koor overgebracht naar het vak ten noorden van de toren. Zie | |||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||
overigens voor de zerken het artikel van J.W. Banning in Archief De Graafschap III, 1 (1946) blz. 11. Op de noordwand van het koor ter plaatse van de trapkoker zijn drie figuren op deGa naar margenoot+ wand geschilderd met teksten erboven (pl. LXXXV afb. 267). Het zijn van links naar rechts de apostelen Johannes, Jacobus de mindere en Philippus, alle naar links gaande, en de middenfiguur op de rug gezien. De figuren worden gescheiden door dunne zuiltjes die een fries dragen van rechthoekig omlijste vakken met de opschriften in Latijnse kapitalen. Hoewel dit vak muurschildering zeer is beschadigd bij het blootleggen, treffen de figuren door levendige houding. Ongetwijfeld zijn de overige apostelen op de andere muurvakken aan weerskanten van het rechte koordeel afgebeeld geweest. Hoogewerff, die de voorstelling uitvoerig beschrijft (I blz. 227-229) geeft als datering XV B, wat ons eer te vroeg dan te laat voorkomt. Het is niet zeker wanneer deze schildering te voorschijn is gebracht. In een relaas van D. van de Kellen over muurschilderingen die niet lang voor 1865 op de sluitgevel van de zuiderzijbeuk waren ontdekt, en die te fragmentarisch waren om behouden te blijven, wordt van de apostelfiguren in het koor niet gerept (Ned. Spectator 1866 blz. 381). Op de noordwand van de noorderzijbeuk bevinden zich op manshoogte nog enige overblijfselen van zeer grove en late figurale voorstellingen (midden XVI?). Schilderstuk, voorstellende vier bakerkinderen met onderschrift betreffende de geboorteGa naar margenoot+ van een vierling in 1648. Paneel, 86 × 56. Twee koperen kaarsenkronen, elk met twee rijen van zes armen, XVIII.Ga naar margenoot+ In de nieuwe consistoriekamer ten zuiden van het koor staat een eikenhouten bolpoottafel,Ga naar margenoot+ XVII. Op het kerkhof bevindt zich dicht bij het koor van de kerk een graf met gietijzerenGa naar margenoot+ hek en een gietijzeren obelisk, volgens opschrift voor Esther Marie van Dissel geb. Le Normant † 1835. | |||||||||||||||||||
Particuliere gebouwenLievelderstraat A 67. Huis waarvan de bakstenen voorgevel, XVI, is verminkt doorGa naar margenoot+ sloping van de geveltop, door bepleistering en door inbreken van een moderne winkelpui. Boven de winkelpui een zandstenen waterlijst, vier vensters met ellipsvormige togen en zeven sierankers.
Notenboomstraat A 297. Huis waarin sinds 1953 het Grols Museum is ondergebracht. De muren bestaan gedeeltelijk uit stijl-en-regelwerk met bakstenen vullingen, de achterzijde heeft een dakschild, de straatzijde een houten geveltop. De oude inrit aan de linkerzijde is bij de bestemming tot museum vervangen door een houten inrit in boogvorm met opschrift uit 1623, welke poortboog afkomstig is uit een huis in de Lievelderstraat.
Nieuwe Straat A 366. Zandstenen poortje met daarboven alliantiewapens van Mr.Ga naar margenoot+ Hendrik van Basten en Margaretha Geertruida van Asbeck, gehuwd 1760. Nieuwe Straat A 344. In deze nieuwe gevel is opgenomen een oude houten inrit met uitgeschulpte kant, jaartal 1622 en merk. | |||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||
MUSEUMGa naar margenoot+ In het bovenvermelde huis Notenboomstraat A 297 is sinds 1953 het Grols Museum ondergebracht. De inventaris bestaat uit plaatselijke en regionale oudheden, w.o. praehistorica als Germaanse grafurnen, twee zilveren bekers (XVII) van het voormalige kleermakersgilde (Cat. Tentoonst. Gelders zilver Zutfen 1955 nr. 122), het achterstuk van een ijzeren vuurmond, munten, topografica. Zie: De Nederlandse Musea. 2e dr. 1954 blz. 143. |
|