Het kwartier van Zutfen
(1958)–E.H. ter Kuile– Auteursrechtelijk beschermdDoesburgLitteratuur: A. Huygen. Beschrijving van het Begin, Opkomst en Aanwas der stad Doesburg, 1e drukGa naar margenoot+ 1753, 2e druk 1761; A.J. van de Ven, Het Oud-Archief der gemeente Doesburg, 2 delen, 1950; O. Opperman, Kölnisch-Geldrische Urkundenstudien zur Geschichte des 13 Jahrhunderts, 1952, blz. 50 en 136. | |
[pagina 54]
| |
In 1607 gaf Prins Maurits last de middeleeuwse stadsmuren en torens tot een bepaalde hoogte af te breken. Ter vervanging van deze verouderde vestingwerken werd in de eerstvolgende jaren een omwalling met 9 bastions en met vier ravelijnen aan de landzijde aangelegd. Deze vestingwerken werden gecompleteerd door een hoornwerk aan de noordzijde en een hoornwerk aan de zuidzijde (Van de Ven I blz. 233). | |
VestingwerkenVan de omwalling met bastions en ravelijnen uit begin XVII is het beloop nog in grote trekken te volgen doordat de gracht gedeeltelijk in stand is gebleven, en wel voornamelijk aan de noordzijde van de voormalige Meipoort (eigenlijk Hameipoort). Veel beter bewaard en bij een restauratie in 1948-'49 door de Stichting ‘Menno van Coehoorn’ weer onder profiel zijn gebracht zijn de wallen van het Retranchement van Doesburg, bestaande uit de Hoge Linie van dubbele lunetten aan de oostzijde en de Lage Linie van enkelvoudige lunetten langs de Oude IJsel aan de zuidzijde, alles aangelegd tussen 1701 en 1730 (Heemschut 1933 blz. 139). Zie fig. 18. | |
Openbare gebouwenHET STADHUIS is een gotisch gebouw gelegen op de hoek van de Roggestraat en de Koepoortstraat. Fig. 18 no 2, en fig. 19; Pl. XLVII afb. 131-pl. IL afb. 138. Ga naar margenoot+ Het stadhuis wordt enkele keren genoemd in de oudste stadsrekening die uit XIV dagtekent, en naar alle waarschijnlijkheid over 1373-'74 loopt. Daarbij is een post voor het maken van een goot tussen het stadhuis en een huis ernaast (Gelre 1943 blz. 118). In het begin XVII moet het raadof schepenhuis zijn vergroot met het huis dat er naast lag aan de Koepoortstraat. In 1654 en volgende jaren overweegt men het stadswijnhuis bij het raadhuis te trekken (Register Resolutieboeken Magistraat II blz 145 op Gem. Archief). Deze vereniging van raadhuis en wijnhuis schijnt in 1663 haar beslag te hebben gekregen te oordelen naar het voorkomen van dat jaartal op de schoorsteen in de raadzaal. In de 19e eeuw werd het stadhuis sterk verminkt. In de jaren 1939 en 1940 onderging het een algehele restauratie onder leiding van de architect N. de Wolf te Doesburg. Bij die | |
[pagina 55]
| |
restauratie heeft o.a. de achtergevel zijn kantelen teruggekregen, zijn de gevels ontdaan van hun 19e eeuwse bepleistering, hebben de vensters die in de vorige eeuw waren gemoderniseerd weer natuurstenen kruiskozijnen gekregen in gotieke vormen en zijn de weggemetselde nissen, waarin de benedenvensters van het voorste deel waren gevat, in de oude staat hersteld. Fig. 18 Doesburg
Het Stadhuis bestaat uit het voormalige Schepen- of Raadhuis met geveltop aan deGa naar margenoot+ Koepoortstraat, het voormalige Wijnhuis daarachter en een nieuw aanbouwsel aan deGa naar margenoot+ noordzijde van het Schepenhuis dat de plaats inneemt waar zich eertijds de Hoofdwacht bevond welker fraaie Renaissance-gevel in 1821 is gesloopt. De beide oude delen zijn opgetrokken van baksteen, formaat 28/29 × 13/14 × 7 cm met toepassing van trachiet voor vensterstijlen en lateien. Bij de restauratie heeft men nieuw aangebrachte delen van de vensters in tufsteen inplaats van trachiet uitgevoerd. Het is niet wel mogelijk de baksteen van het Schepenhuis van die van het Wijnhuis te onderscheiden en zelfs niet uitwendig een stuiknaad tussen beide te vinden. Dit laatste is waarschijnlijk het gevolg van wijzigingen die in de loop der tijden hebben plaatsgevonden. Bij het restaureren heeft men gebruik kunnen maken niet alleen van de gegevens | |
[pagina 56]
| |
omtrent de oude toestand welke het gebouw zelf bood maar ook van die welke te halen waren uit een pentekening uit 1743, ongetwijfeld door Jan de Beyer, die in het gemeentemuseum te Arnhem berust (pl. XLVII afb. 131. Op één punt is men nogal afgeweken van wat op die tekening is te zien, namelijk bij het maken van de nieuwe gelijkstraatse vensterkozijnen. Inplaats van vierlichtsvensters zoals de Beyer ze afbeeldt heeft men namelijk kozijnen gemaakt met drie lichten in de hoogte en twee in de breedte. Men is tot deze afwijking gekomen omdat men meende dat de hoogte te groot
Fig. 19 Doesburg Stadhuis
was dan dat men met één kalf zou kunnen volstaan en aannam dat de vensterkruisen die de Beyer afbeeldde niet meer de oorspronkelijke stenen maar later ingezette houten kruiskozijnen zouden zijn geweest. Het lijkt ons hoogst twijfelachtig of deze zienswijze juist is geweest. Het voormalige Schepenhuis is aan beide vrije zijden voorzien van een versiering van nissen die een omvatting van de vensters vormen. Deze nissen hebben het geijkte kwarthol-profiel van de late Gotiek in het Nederrijnse. Dat de meest noordelijke van de gelijkstraatse nissen aan de Koepoortstraat oorspronkelijk vensterloos is geweest, gelijk de Beyer haar afbeeldt, werd bij de restauratie bevestigd. Het voormalige Wijnhuis, welks achtergevel bij de restauratie weer is opgehaald boven de dakschilden overeenkomstig meergemelde tekening van de Beyer, heeft alleen in deze achtergevel een versiering met nissen. Ze zijn ongeprofileerd, tweedeling en altijd zo goed als geheel blind zijn geweest. Een foto, gemaakt toen deze achtergevel | |
[pagina 57]
| |
van de 19e-eeuwse bepleistering en van enkele opvullingen in de nisvelden was ontdaan, bewijst dat de velden van de nissen oudtijds, d.w.z. vóór die opvulling en dus waarschijnlijk van de aanvang wit gepleisterd zijn geweest. Een opmerkelijkheid zo van de vóór- als van de achtergevel is dat ze niet zuiver symmetrisch zijn. De architectonische as is een eind zuidwaarts uit het meetkundige midden geschoven. Dientengevolge is van de trapgevel aan de Koepoortstraat de eerste trede aan de rechterzijde aanmerkelijk breder dan die aan de linkerkant. De vrije hoek waar de Roggestraat en de Koepoortstraat bijeenkomen is over een zekere hoogte afgeschuind, ongetwijfeld om plaats te verschaffen voor een heiligenbeeld. Bij de restauratie heeft men daar een nieuw stuk beeldhouwwerk aangebracht: St. Maarten. De oorspronkelijke ingang van het Wijnhuis is in dichtgemetselde staat nog in de achtergevel te zien. Wellicht vervangt de bestaande 17e eeuwse zandstenen ingangspoort aan de Roggestraat een laatgotische op dezelfde plaats. Deze Bentheimerstenen ingangspoort draagt op de fries het jaartal 1663 in vergulde cijfers. Bij de linkerhoek van de voorgevel aan de Koepoortstraat ligt een ronde blauwe steen met een gat in het midden, enig overblijfsel van een draaikooi voor het rondtollen van hoeren welke nog afgebeeld staat op meergemelde tekening van Jan de Beyer. Het voormalige stadswijnhuis is volledig onderkelderd. De bakstenen gewelven vanGa naar margenoot+ de kelder rusten in het midden op een rij van vier zandstenen pijlers. Thans dient deze kelder voor archiefbewaarplaats. Een doorgang die al lang geleden moet zijn dichtgemetseld verbond deze kelder eertijds met een nu ontoegankelijke kelder onder het achterste deel van de vestibule. Gebrek aan middelen was oorzaak dat men bij de restauratie heeft afgezien van het herstellen van die kelder onder de vestibule. De moerbalken van de zoldering van het wijnhuis rusten met gotisch geprofileerde sleutelstukken in noord- en zuidmuur, hetgeen bewijst dat het Wijnhuis oorspronkelijk geen onderverdeling kende. Thans verdeelt een tussenmuur de Raadzaal in het noordelijke gedeelte van de secretarie aan de zuidzijde. In het Schepenhuis bestaat de overzoldering uit een vloer op kinderbalken welke kinderbalken worden gedragen door moerbalken evenwijdig aan die van het Wijnhuis. De moerbalken worden echter hier op hun beurt ondersteund door drie stellen van telkens twee onderslagbalken in elkanders verlengde. De einden van de onderslagbalken rusten in het midden met gotische sleutelstukken in de scheidingsmuur welke het Schepenhuis in oostelijke en een westelijke helft deelt. Van de drie stellen onderslagbalken is dat in het midden verreweg het zwaarste. Volgens mededeling van de architect N. de Wolf behoort alleen dit middenstel zware onderslagbalken tot het oorspronkelijke werk, en rustten de einden in het midden aanvankelijk, toen er nog geen tussenmuur was, in het midden op een standvink. Voortzettingen van die standvink zijn op de zolder nog aanwezig. De gotische sleutelstukken tonen aan dat scheidingsmuur en secundaire onderslagbalken vóór midden XVI zullen zijn aangebracht. De onderverdeling van de noordelijke helft dagtekent in de huidige vorm van de restauratie. De gevel tussen de beide kappen vertoont aan de zijde van de Schepenhuis-zolder een viertal ongeprofileerde siernissen die ongetwijfeld bewijzen dat die zijde de buitenzijde is geweest, m.a.w. dat het Wijnhuis ouder is dan het Schepenhuis. Toen het Schepenhuis tegen het Wijnhuis werd aangebouwd, heeft men deze gevel enigszins moeten verhogen. | |
[pagina 58]
| |
Ga naar margenoot+ Het komt ons voor dat het Wijnhuis nog wel tot XIV kan teruggaan. Het Schepenhuis zal uit XV dagtekenen. De vormen laten o.i. geen nadere geprecisering van bouwtijd toe. Ga naar margenoot+ In de Raadzaal, geplaatst tussen de twee vensters in de achtergevel bevindt zich een schouw (pl. IL afb. 138). De boezem is geheel met decoratief pleisterwerk bedekt en rust op een tweetal houten Toskaanse zuilen. Aan de voorzijde is in het pleisterwerk Salomo's Eerste Recht verbeeld volgens de compositie van Rubens' schilderstuk in het Museum te Kopenhagen. Het pleisterwerk, zeer onbeholpen van uitvoering, werd op 8 maart 1663 aangesteed aan Robert Middewinter (A. Staring in Nederl. Kunsthist. Jaarboek 1948-'49 blz. 334). Als tijdstip van voltooiing komt het jaartal 1665 op de schouw zelf voor. In de Raadzaal hangt een schilderstuk, voorstellende een waarzeggingstafereel, romanistisch-Nederlands werk, XVII, ter gelegenheid van de restauratie geschonken door baron Vivian Brantsen. Voorts bevinden zich in het stadhuis drie geschilderde gezichten in en op de stad door Jacob van Elten, gedagtekend 1794, 1803 en 1805 (pl. IL afb. 140). In de kamer van de Secretaris bevinden zich vier gewone stoelen en een leunstoel, XVIII A, min of meer sterk gerestaureerd en voorts een Hercules-figuur van gebronsd terra-cotta, hoog 62 cm, Nederlands werk, eind XVII of begin XVIII (zie A. Staring in Oudheidkundig Jaarboek 1943 blz. 28 en 29 met afbeelding). Tenslotte behoren tot de inventaris een viertal pieken, waarschijnlijk alle XVII, een ijzeren lantaarn, XVII en een aantal leren brandemmers met gildenamen.
DE VOORMALIGE WAAG, Koepoortstraat-hoek Gasthuisstraat, oorspronkelijk het stadsbierhuis, oudtijds ook bekend onder de naam ‘Het hoge huis Gelria’, tot 1943 eigendom van de gemeente en toen verkocht aan de Uitgeverij Misset te Doetinchem, in 1947 aangekocht door de Stichting tot Instandhouding van de goederen en rechten van het huis Berg, is in 1947-'49 door de architekt N. de Wolf te Doesburg vrijwel herbouwd in de laatgotische stijl waarvan het gebouw nog enkele kenmerken had bewaard. Het is thans een café-restaurant. Fig. 18 no 3. De enige ons bekende oude afbeelding is de meergemelde tekening van Jan de Beyer uit 1743 welke het stadhuis voorstelt met rechts op de voorgrond de zijgevel van Het hoge huis Gelria (pl. XLVII afb. 131). Het gebouw was toen blijkbaar al grotendeels afgebroken indien het al ooit voltooid is geweest. Volgens het bord op de hoek, dat de Beyer duidelijk weergeeft, was het destijds het ‘Stads-Caffe’. Zoals de zijgevel in de tijd van de Beyer was, slechts weinig hoger dan de waterlijst die de afsluiting vormt van het gelijkstraatse, was hij nog toen de restauratie zou beginnen, alleen wat meer verminkt. Het is opmerkelijk dat de velden van de nissen op De Beyers tekening gepleisterd zijn. Het begin van de nissen van de verdwenen of nooit voltooide verdieping had dit pleisterwerk nog bewaard toen de restauratie begon. | |
[pagina 59]
| |
HET HOTEL HOF GELRIA, Koepoortstraat 1 naast het stadhuis, is een laatgotisch huis, waarin gedurende een deel van XVIII, en voortdurend sinds 1815 een herberg gevestigd is geweest (vr. meded. van de gemeente-archivaris, de heer W. Zondervan). Nadat het in de vorige eeuw vrij sterk was verminkt werd het in 1952-'53 gerestaureerd door architect N. de Wolf te Doesburg. Pl. LI afb. 139. Het laatgotische huis is in de lengte langs de straat gelegen en wordt gedekt door een zadeldak tussen twee trapgevels met gemetselde ezelsruggen. De gevel aan de straat is verlevendigd door vier korfboognissen die telkens een beneden- en een bovenvenster omvatten. Aan de rechterzijde bevindt zich een aanbouwsel, dat bij de restauratie vrijwel geheel nieuw is opgetrokken, en waarin men toen de ingang heeft gemaakt. Volgens meergemelde tekening van de Beyer uit 1743 was de ingang destijds in de tweede nis van het gothische huis van links gerekend, alwaar hij is gebleven tot de restauratie. Overigens is deze tekening niet in alle opzichten te vertrouwen; het onderzoek tijdens de restauratie heeft uitgewezen dat er nooit twee rijen nissen gescheiden door een lijst zijn geweest. De kelder die zich onder driekwart van het gotische kerngedeelte uitstrekt wordt door twee gemetselde pijlers en twee stellen segmentvormige bogen in drie vakken dwars op de straat verdeeld. Elk vak heeft een troggewelf. De kelder onder de vestibule heeft een dergelijk troggewelf. Door het uitbreken van latere binnenmuren heeft men bij de restauratie het kerngedeelte weer tot één onverdeelde ruimte gemaakt zoals het ook oorspronkelijk moet zijn geweest. In de middenscheidingsmuur vond men een bint met korbeels nog vrijwel volledig verborgen. De overige zijn daarnaar bijgemaakt. De korte zijgevel aan de kant van het stadhuis springt boven de eerste balklaag om onnaspeurlijke redenen naar binnen, steunend op lisenen en bogen. De bestaande gotische schouw aan deze zijde, waarvan enkele stukken oud zijn, is eerst bij de restauratie aangebracht, maar het is zeker dat ter plaatse al heel vroeg zoniet steeds een schouw is geweest. | |
Kerken en kloostersDE HERVORMDE KERK, eertijds gewijd aan St. Maarten, is een laatgotische basiliek van het Nederrijnse soort, waarvan de hoge, aan drie zijden ingebouwde toren op 15 April 1945 door de Duitse bezetting werd opgeblazen tengevolge waarvan ook de aanpalende gedeelten van de kerk zijn verwoest. Fig. 20 en 21; pl. IL afb. 140 afb. 141-pl. LI afb. 145. Litteratuur: W. Zondervan ‘De Geschiedenis van de St. Maartenskerk’ in: Doesburgs StreekbladGa naar margenoot+ 27 I en 10 II 1956. | |
[pagina 60]
| |
ook wel in of omstreeks 1343 hebben plaatsgevonden. In 1286 ging het patronaatrecht van het klooster Bethlehem over op het Duitse Huis te Utrecht (Sloet nr. 1111). | |
[pagina 61]
| |
1521-'22. Mr. Evert van Tiel neemt aan ‘dat berchvrede op rede te maken’ voor 18 goudgulden (bergvrede betekent naar alle waarschijnlijkheid hier klokkestoel). De kerk is een geheel vrijliggende laatgotische basiliek met een enkelvoudig koor datGa naar margenoot+ door drie zijden van de achthoek wordt gesloten. Zij heeft vlakgesloten zijbeuken, pijlers tussen middenbeuk en zijbeuken, netgewelven over de zijbeuken en houten kruisgewelven ter vervanging van de verdwenen oorspronkelijke gewelven over de middenbeuk. Vóór de Duitse bezetting op 15 april 1945 een springlading tot ontploffing bracht was de kerk voorzien van een forse ingebouwde toren welks zijden de volle breedte van de middenbeuk tot maat hadden. Thans staan van de toren en van de aangrenzende delen van de kerk ter lengte van twee vakken slechts bouwvallen (fig. 18 no 1). Tegen de zuidmuur van het meest oostelijke vak van de zuiderzijbeuk is een sacristie uitgebouwd met een verdieping, welke ruimten van netgewelven zijn voorzien. De verdieping en de zolder daarboven worden bereikt door trappen in de zware westelijke zijmuur van de sacristie. In de noord-westelijke binnenhoek van de noorderzijbeuk, nu een bouwval, zijn de overblijfselen aanwezig van een trapkoker die eertijds leidde naar de kerkzolders en vandaar naar de verdiepingen van de toren. Behalve de hoofdingang onder de toren heeft de kerk altijd twee andere ingangen gehad, te weten in het vierde vak van elk van de beide zijbeuken. Naderhand heeft men een ingang gemaakt in de middenzijde van de koorsluiting. | |
[pagina 62]
| |
Fig. 20 Doesburg Hervormde Kerk, plattegrond
| |
[pagina 63]
| |
Het hoofdmateriaal van kerk en toren is baksteen, formaat 28/29 × 14 × 7. DeGa naar margenoot+ toren is geheel met tufsteen bekleed geweest, van de kerk hebben alleen de vier westelijke vakken altijd een uitwendige tufsteenbekleding gehad. De pijlers, schalken, gewelfribben, lijsten, vensterdorpels en -neggen en de geringe overblijfselen van de oorspronkelijke vensterharnassen bestaan uit Baumbergersteen en trachiet. Fig. 21 Doesburg Hervormde Kerk, doorsnede
Het lange meest westelijke vak van elk der beide zijbeuken had aan noord- en zuidzijdeGa naar margenoot+ telkens een tweetal vensters. De kantprofielen van de vensters zijn overal kwarthollen. De vensters van het tweede vak van de middenbeuk, gerekend van de toren, hebben nog de oorspronkelijke flamboyante harnassen, de overige korte vensters die uitsteken boven de daken van de zijbeuken zijn voorzien van kennelijk niet-oorspronkelijke zandstenen harnassen welker traceerwerk bestaat uit elkander snijdende cirkelsegmenten van gelijke straal. Verder zijn alle bestaande vensters voorzien van flamboyante gietijzeren harnassen die uitmunten door voortreflijke vormen. De enkelvoudige zuidelijke ingang die niet veel uitkomt boven de vensterdorpels, vertoont dierfiguren in relief op de consoles van de latei. Hij is gevat in een spitse nis met blind traceerwerk welke nog eens zo hoog reikt als de eigenlijke ingang, tengevolge waarvan het venster in dit vak zeer kort is uitgevallen. De noordelijke ingang is dubbel, rijker van uitvoering, en gevat in een systeem van muurversiering dat zich uitstrekt over de volle breedte van het vak en ruimschoots dubbel zo hoog is als de ingang zelf. Van de bovenzone van deze muurversiering zijn de twee nissen met draagstenen voor | |
[pagina 64]
| |
niet aanwezige beelden echt laatgotisch werk, maar de velden aan weerszijden daarvan 19e eeuwse aanvullingen in pleisterwerk. De consoles van de lateien vertonen ook hier beeldhouwwerk. Kolonnetten in de hoeken bij de steunberen doen vermoeden dat aanvankelijk het voornemen heeft bestaan hier een overwelfd portaal uit te bouwen. Zonder verwijdering althans van een deel van de gepleisterde decoratie uit de vorige eeuw is aangaande de oorspronkelijke opzet bezwaarlijk zekerheid te verkrijgen. Ga naar margenoot+ De pijlers hebben als kern een zuiver ronde schacht waartegen aan weerszijden gelijke schalken in middenbeuk en zijbeuk uitsteken. De profielen van de in baksteen uitgevoerde scheibogen lopen te niet in de cilindervlakken van de pijlerkernen. De schalken tegen de wanden van de zijbeuken gaan anders geprofileerd op dan die tegen de pijlerkernen, maar dicht onder de kapitelen veranderen zij met behulp van enig vegetatief ornament van doorsnede zodat zij gelijk worden aan de schalkvormige delen van de pijlers. De ornamentering van de kapitelen waarop de gewelfribben van de zijbeuken ontspruiten loopt vrij sterk uiteen. De hoge vensters van de middenbeuk zijn gevat in diepe spitse boognissen welke neerdalen tot niet ver boven de toppen van de scheibogen. In de zijbeuken dalen de kwartholprofielen van de vensterkanten tot de grond neer langs de verdiepte muurvakken onder de vensterdorpels. In de koorsluiting zijn onder de vensterdorpels korfboognissen uitgespaard. Muren ter hoogte van ongeveer 4,5 m in de beide oostelijke vakken der bogenrijen scheiden het ingebouwde deel van het voormalige priesterkoor van de einden der zijbeuken. De benedenruimte van de toren stond door spitse bogen in verbinding met de aangrenzende vakken van de zijbeuken. Een veel hoger opgaande spitse boog in de oostmuur van de toren zal oorspronkelijk open zijn geweest naar het middenschip maar was later voor het grootste deel dichtgemetseld. De benedenruimte van de toren reikte met haar stergewelf tot de hoogte van de dorpels van de hoge vensters van de middenbeuk, zulks in overeenstemming met de uitwendige indeling waarbij de scheiding tussen de eerste en de tweede torengeleding op hetzelfde peil ligt. Ga naar margenoot+ De kerk en haar toren in de gedaante welke zij hadden eer de Duitse bezetting de toren opblies, vertoonden een buitengewoon sprekende eenheid van stijl. Die eenheid is zelfs zo sterk, dat men naar wij aannemen, bij het bouwen steeds één oorspronkelijk ontwerp heeft gevolgd, of, indien het oorspronkelijke ontwerp nog niet het bouwen van een volledige nieuwe kerk omvatte, dit aanvulde in onveranderde geest. | |
[pagina 65]
| |
waarschijnlijk ook naar ontwerp van Gijsbert Schairt (J.J.W. van Agt, De Sint-Stevenskerk te Nijmegen in Bulletin Kon. Ned. Oudheidk. Bond 1954 blz. 110 vlgg.). De profielen zijn identiek. Wellicht mist de middenbeuk al sinds de instorting van 1552 zijn gewelf, al is het denkbaar dat het gewelf toen maar gedeeltelijk is neergekomen en evenals de ingezakte pijler werd hersteld, en dat het later is verwijderd al of niet na herhaling van de instorting. Tot de inventaris van de kerk behoren:Ga naar margenoot+ Rijk gesneden eikenhouten preekstoel, midden-XVII of XVII c met koperen lezenaar. Pl. LII afb. 150. Gedeelten van een doophek en van gestoelten, alles midden tot eind XVII, en nu meest opgetast in de noorderzijbeuk. Twee koperen kaarsenkronen met twee rijen armen elk, XVII B. Voor de grafzerken, waarvan een deel bij het opblazen van de toren is vernield of ernstig beschadigd, en die voor een deel ook door het optassen van beschadigde banken en andere meubelen voor het oog verborgen zijn, verwijzen wij naar de uitvoerige beschrijving door R.T. Musschart in Gelre 1938 blz. 275 vlgg. Van de klokken zijn er twee bewaard gebleven en opgehangen in een houten klokkestoel die achter het stadhuis is opgericht. De grootste klok heeft een middellijn van 130 cm en is volgens opschrift gegoten in 1639 door Peter van Trier, Johan Philipsen en Willem Eevers. Deze heeft langs de bovenkant een fries van wingerdranken en midden op het lijf het wapen van Doesburg. De andere klok heeft een middellijn van 80 cm en is volgens opschrift in 1725 gegoten door Jan Albert de Grave te Amsterdam. Zij heeft langs de bovenzijde een rand van bladmotieven en engelen. Voor de klokken die in de laatste oorlog verloren zijn gegaan na wegvoering naar Hamburg of tengevolge van het opblazen van de toren zie Bijdr. en Meded. ‘Gelre’ XV blz. XLV.
DE LUTHERSE OF GASTHUISKERK is het enige deel van het gasthuis dat nog uit de Middeleeuwen dagtekent. De kerk ligt langs de Gasthuisstraat op de hoek van de Paardenmarkt (fig. 18 no 4). Zij vormt de zuidzijde van het gasthuisbinnenplein, welks overige zijden bezet zijn met vleugels uit de vorige eeuw. Fig. 22, pl. LII afb. 146 en 148. Litteratuur: J.H. Hofman, Het Gasthuis te Doesburg in Archief Aartsbisd. Utrecht XXX blz. 17;Ga naar margenoot+ J.M. Berger, Overzicht der geschiedenis van de Evangelisch-Luthersche Gemeente te Doesburg, 1947. Het Hospitaal of Gasthuis werd tussen 1337 en 1354 gesticht. Aanvankelijk was het blijkbaar nietGa naar margenoot+ van een eigen kapel voorzien al waren er twee altaren en al werd er de mis bediend. Wanneer de gasthuiskerk of -kapel werd gesticht is ons niet duidelijk geworden. Voor het eerst vonden wij de gasthuiskerk met zoveel woorden vermeld in 1489 (V.d. Ven, Oud-Archief, Regesten nr. 1153). Na de Hervorming schijnt het gebouw lang zonder bepaalde bestemming te zijn geweest. In de tijd van de Franse bezetting 1672-'74, toen de Rooms-Katholieken de Grote Kerk in gebruik hadden, kerkten de Hervormden in de Gasthuiskerk. In 1708 werd deze ingericht voor het verblijf van Franse krijgsgevangenen, bij welke gelegenheid in de toren een secreet werd gemaakt. Toen in 1717 de Grote Kerk door het instorten van de kap tijdelijk buiten gebruik werd gesteld, behielpen de Hervormden zich weer met de Gasthuiskerk. In 1735 werd aan de Luthersen verlof gegeven van de Gasthuiskerk gebruik te makem. In 1778 stelde de magistraat de kerk voor altoos ter beschikking van de Lutherse gemeente, welke sindsdien zonder onderbreking in het feitelijk bezit van de kerk is gebleven waarvan de blote eigendom aan het Gasthuis toekomt. | |
[pagina 66]
| |
In 1929-'31 is de kerk met uitzondering van de toren vanwege de Evangelisch-Lutherse gemeente gerestaureerd door de architekt N. de Wolf te Doesburg. Fig. 22 Doesburg Evangelisch-Lutherse Kerk (Gasthuiskapel)
Ga naar margenoot+ De kerk heeft oorspronkelijk bestaan uit een vlakgesloten hoofdbeuk van drie gewelfvakken, een evenlange noorderzijbeuk van geringer breedte en hoogte welke ook een vlakke sluiting had en in zes gewelfvakken was verdeeld, en uit een slanke toren geheel zuidwaarts uit de as voor de westelijke gevel van de hoofdbeuk geplaatst. De noorderzijbeuk is te eniger tijd gesloopt. De scheiboog tussen de vierde en de vijfde travée is nog bewaard in een provenierswoning van het Gasthuis die de twee laatste vakken beslaat. De kerk is geheel van baksteen opgetrokken. In de 19e eeuw is het muurwerk aan de buitenkant bepleisterd met uitzondering van de toren, maar deze bepleistering is bij de restauratie weer verwijderd. De eerste geleding van de toren is uitwendig met machinale baksteen beklampt. De vensters hebben bij de restauratie bakstenen harnassen gekregen ter vervanging van de storende ramen welke in de vorige eeuw waren aangebracht. Onder het venster van de sluitgevel, evenwel niet in het midden geplaatst, bevindt zich uitwendig een dubbele nis, gedekt door telkens twee tegenelkander op gezette bakstenen. De gewelfvakken van de overgebleven hoofdbeuk worden gescheiden door gordelbogen welke neerkomen op forse wandpijlers. Langs de wanden zijn muralen geslagen. De wandpijlers hebben kapitelen die versierd zijn met een kleine krans van bladornament. De vulmuren van de eerste vier bogen die oorspronkelijk uitkwamen in de zijbeuk zijn bij de restauratie voorzien van moderne vensters. Over de portaalruimte in de toren is een gewelf geweest waarvan sporen langs de wanden zijn terug te vinden. De toren bevat klok noch klokkestoel meer. Kerk en toren zijn ongetwijfeld tezamen ontworpen, al is het duidelijk dat het bovenste deel van de toren niet gelijktijdig met de kerk omhoog is gebracht maar wat later daartegenaan is opgetrokken. De wat stugge vormen doen ons vermoeden dat de kerk begin XV is gebouwd.
Ga naar margenoot+ DE ROOMS-KATHOLIEKE KERK VAN ST. MARTINUS, gebouwd in 1813 (Kalf, Kath. Kerken blz. 90), is een neo-klassicistische pseudo-basiliek met pijlers en ge- | |
[pagina 67]
| |
stuukte gewelven. Zij is naderhand aan de koorzijde vergroot. Tot de inventaris behoren: Verguld-zilveren kelk met zeslobbige voet, volgens opschrift onder de voet in 1637 geschonken door Catharina Winckelman. De voet vertoont zes gedreven figuren, te weten Jezus, een mannelijke heilige, St. Jozef, Maria, St. Katharina en een abt met boek. Merken niet meer te ontcijferen. Pl. LII afb. 149.
Zilveren wierookscheepje met rococo ornament, voorzien van initialen en jaartal 1762. Merken niet meer te ontcijferen.
GROTE CONVENT. Op het terrein tussen de Kloosterstraat, de R.K. kerk en deGa naar margenoot+ Huishoudschool liggen enige gebouwen die deel hebben uitgemaakt van het Begijnenhuis, later Tertiarissenklooster dat meestal met de naam Grote Convent, ook wel Convent van St. Maria opten Grave (aan de gracht) wordt vermeld. Fig. 18 no 5. Litteratuur: Dalmatius van Heel, De Tertiarissen van het Utrechtsche Kapittel, Archief Aartsbisd.Ga naar margenoot+ Utrecht 1939, nr. 21, blz. 124; V.d. Ven, Oud-Archief a.w. I blz. 311. Het voornaamste overblijfsel van het klooster is een langgestrekt en hoog rechthoekigGa naar margenoot+ op zichzelf staand gebouw dat op enige afstand van de Kloosterstraat en dwars daarop is gelegen. Het heeft lang als arsenaal gediend en is thans particulier eigendom (nalatenschap notaris B.J. Ramspek te Doesburg). Pl. LIII afb. 151 en 152. Dit kloostergebouw ter lengte van ongeveer 33 m en breed ongeveer 9 m, opgetrokken van baksteen van het formaat 28 × 13 × 7, is over de volle uitgestrektheid onderkelderd en bevat verder een hoofdverdieping en twee bovenverdiepingen. Van de kap en de twee geveltoppen is het bovenste gedeelte afgesloopt en vervangen door een platte afdekking. In het gebouw bevindt zich een woning; verder dient het voor opslag van allerlei materialen. Het toont sporen van verzakking en verkeert in deerniswekkende toestand van verval. De kelder wordt overdekt door twee rijen ribloze kruisgewelven die in het midden worden gedragen door een reeks gemetselde vierkante pijlers. Alle oorspronkelijke binnenmuren, balklagen, vloeren en trappen zijn verdwenen. De bestaande balklagen en trappen maken de indruk niet ouder te zijn dan omstreeks 1700. Bijna alle oorspronkelijke vensters zijn in dichtgemetselde of anderszins verminkte toestand nog bewaard. Zij zijn geheel in baksteenmetselwerk uitgevoerd. De vensters van de hoofdverdieping waren hoge zeslichtsvensters ten getale van tien aan elke lange zijde, die van de beide verdiepingen daarboven smalle tweelichtsvensters ten getale van telkens vijftien per lange zijde. In de lange westelijke gevel bevindt zich een ingangspoortje, XVII, waarvan de sluitsteen met leeuwemasker is uitgevallen en in de kelder wordt bewaard. Het is geenszins onmogelijk dat dit kloostergebouw van aanzienlijke afmetingen het nieuwe huis is waarover in 1434 wordt gerept. | |
[pagina 68]
| |
Langs de Kloosterstraat staat een gebouw met dubbele kap evenwijdig aan de straat dat vroeger als kazerne heeft gediend, eigendom van de gemeente en thans nog in gebruik bij het Ministerie van Defensie. Het achterste deel daarvan, dat nog weer van een dwarsvleugel is voorzien, behoort nog tot de middeleeuwse kloostervleugels en is als zodanig o.a. kenbaar door de gotische geveltoppen met gemetselde ezelsruggen. In het verlengde van het voormalige kazernegebouw en bijna rakend aan het voormalige arsenaal staat nog een laag middeleeuws gebouwtje, met zadeldak tussen eenvoudige gotische geveltoppen. | |
BegraafplaatsenDE R.K. BEGRAAFPLAATS buiten de Meipoort heeft een ingang met twee hardstenen hekpijlers die door rococo vazen worden bekroond. Pl. LVIII afb. 170.
DE ALGEMENE BEGRAAFPLAATS bij de Meipoort heeft een witgepleisterd poortgebouw welks vóór- en achterzijde prijken met een sterk ‘aerostyle’ Dorische orde. Begin XIX. Pl. XVIII afb. 168. | |
WoonhuizenBergstraat 17. Verminkte trapgevel waarin leeuwemasker en lelie-anker. XVII A. Bergstraat 43. Huis met trapgevel van zeer geringe afmetingen, sterk gerestaureerd, XVII A. Bergstraat 67-69. Gotisch huis met zadeldak evenwijdig aan de straat tussen twee trapgevels met gemetselde ezelsruggen. De gevel aan de straat is geheel bedorven en gepleisterd. Het huis verkeert in bouwvallige staat. Bergstraat 8. Middeleeuws huis met lange zijde aan de straat, begin XIX voorzien van een nieuwe gevel aan de straat met deur in het midden en twee vensters aan weerszijden. De bovenstrook van de vensterramen is op eigenaardige wijze versierd met gesneden draperieen.
Boekholtstraat 13. Geheel verminkt middeleeuws huis waarvan de topgevel aan de rechterzijde is voorzien van een klein venster met spitse boog in de geveldriehoek.
Gasthuisstraat 3. Tegen de achtergevel van dit huis waarvan de muren nog voor een groot deel laat-middeleeuws zijn is naderhand, waarschijnlijk XVI, een veelhoekige trapkoker toegevoegd. Gasthuisstraat 20. Middeleeuws huis met lange zijde aan de straat. Het huis is begin XIX vrij sterk gemoderniseerd, waarbij de togen van de zes gotische korfboognissen aan de straat werden weggebroken. De voorgevel, die vervolgens werd gepleisterd, vertoont sindsdien lisenen met kwarthol-profiel op de kanten, welke lisenen doorlopen in de kroonlijst. Aan de zijde van de Herenstraat eindigt het zadeldak tegen een topgevel met in- en uitgezwenkte rollagen en twee vlakke pinakels op kraagstenen die met een fijn akantusornament zijn bewerkt, wellicht XVI c. Gasthuisstraat 22. Huis met aan de achterzijde een gotische trapgevel, afgedekt door gemetselde ezelsruggen. | |
[pagina 69]
| |
Herenstraat 2. Verminkte en gepleisterde trapgevel voorzien van vijf sierankers. Herenstraat 22. Huis dat thans als Christelijk-Gereformeerde kerk dient. De trapgevel aan de straatzijde is bij de inrichting tot kerk voorzien van een drietal spitsboogvensters en witgepleisterd. Op de treden van de top 6 kleine klauwstukken. Zeven sierankers. VII a. Pl. LIV afb. 153.
Kerkstraat 9. Huis met trapgevel, waarschijnlijk einde-XVII. De pui is nieuw. Pl. LIV afb. 154. Kerkstraat 11, voormalig hof van de Duitse Orde en residentie van de commandeurpastoor. Het hof, juist achter het koor van de Grote Kerk gelegen, is onherkenbaar verbouwd en verminkt. Aan de achterzijde bevindt zich een verminkte achtkante traptoren waarin een wapensteen voorkomt: een balk en drie schelpen, 2, 1, gedekt door een steil fronton met een uitstekende manskop, midden XVI. Voorts aan de achterzijde een lage vleugel met twee gotische trapgevels. Kerkstraat 2. Gepleisterd huis met trapgevel, omstreeks 1600. Pl. LIV afb. 155.
Kloosterstraat 5. Huis met brede vlakke voorgevel en enigszins bewerkte omlijsting van de ingangsdeur, XVIII b. De ingangsdeur zelf en het bovenlicht XIX A.
Koepoortstraat 29-31. Oorspronkelijk ongetwijfeld twee huizen, die verenigd waren toen de tegenwoordige dubbele voorgevel werd gebouwd en die later weer zijn gescheiden. De beide trapgevels aan de straatzijde verschillen in vensterhoogten doordat de verdiepingen ongelijk zijn, maar zij stemmen volkomen overeen in hun bouwkunstige vormentaal en zijn ongetwijfeld gelijktijdig gebouwd. Alleen in de toppen zijn de oorspronkelijke vensters bewaard gebleven, overigens zijn alleen de togen met zandstenen sluitstukken over. In de rechtse gevel bevindt zich nog de oorspronkelijke zandstenen ingang; de linkse gevel, die oorspronkelijk geen eigen ingang had, kreeg de zijne bij een verandering XIX A. In de fries onder het gebroken fronton van de rechtse gevel staat het jaartal 1649, de uiterste top van de linkse gevel is verminkt. Een restauratie is tans (1955) in voorbereiding. Het huis is lang in het bezit geweest van het geslacht Baarken. Pl. LIV afb. 156. Koepoortstraat 39. Deftig hoekhuis met omgaande kroonlijst, omstr. 1800. Pl. LV afb. 157. Koepoortstraat 12. Middeleeuws huis waarvan de verminkte voorgevel de overblijfselen vertoont van een versiering door middel van drie doorgaande korfboognissen met kwartholprofielen. Van de middennis, die hoger opging dan de zijnissen, is de boog afgesneden toen begin XIX de geveltop werd vervangen door een houten kroonlijst. Pl. LV afb. 158. Koepoortstraat 26. Middeleeuws huis met zadeldak evenwijdig aan de straat tussen twee topgevels. Het huis is in 1955 gerestaureerd door de architekt N. de Wolf. De voorgevel is versierd met twee rijen van vier korfboognissen welker kanten een kwartholprofiel vertonen. In de vorige eeuw waren boven- en ondernissen verenigd en was alles bedekt met pleister, hetgeen bij de restauratie weer ongedaan is gemaakt. De linkse van de geveltoppen is in het voorjaar van 1955 weer tot een trapgevel gemaakt; de rechtse zal ook in een trapgevel worden herschapen. De zeer hoge oorspronkelijke ruimte gelijkstraats is XIX door een vloer in tweeën verdeeld, hetgeen bij de restauratie niet veranderd zal worden, evenmin als het 19e eeuwse karakter van de vensters. Achter het hoofdblok bevindt zich langs de Hogestraat een lage achtervleugel met | |
[pagina 70]
| |
gotische trapgevel. Onder het huis zijn kelders met tongewelven. Pl. LV afb. 159 en 160.
Koetsveldstraat 11, 13 en 15. Huis met zadeldak evenwijdig aan de straat, verdeeld in drie woningen. Aan de korte rechterzijde een laatgotische trapgevel, links een trapgevel in de trant van begin XVII, de voorgevel geheel gepleisterd.
Kosterstraat 19. Gevelsteen met opschrift ‘Per Angusta ad Augusta’, omstreeks 1640, in een gevel van omstreeks 1880. Kosterstraat 36-38. Laatgotisch huis met trapgevel, gedekt door ezelsruggen, aan de zijde van de Markt. Pl. LVI afb. 161.
Meipoortstraat 37. Vlakke trapgevel, eind XVII of misschien nog wel later. Meipoortstraat 41-43. Huis met trapgevel, later gepleisterd. In ankers jaartal 1623. Op de eerste verdieping twee- en vierlichtsvensters met zandstenen kozijnen, waarvan de bovenlichten zijn dichtgezet. Meipoortstraat 59. Laatgotisch huis welks voorgevel in de top is versierd met twee nissen die halfronde bogen en kwartholprofielen hebben. Overigens is de gevel zowel ten aanzien van de pui als van de afdekking van de top later sterk gewijzigd. De achterzijde heeft een trapgevel met gemetselde ezelsruggen. Achter deze trapgevel is naderhand een aanbouwsel opgetrokken, waarin eertijds een rosmolen was gehuisvest, en dat in de gevel aan de Bergstraat in ankers het jaartal 1611 toont. Deze rosmolen heeft verminkte kruisvensters met bakstenen togen. Het huis aan de Meipoortstraat verkeert in vervallen toestand, de rosmolen in een uiterste staat van bouwvalligheid. Pl. LVI afb. 162. Meipoortstraat 32-34. Aan de linkerzijkant in de Zandbergstraat eindigt het zadeldak tegen een geveltop met in- en uitgezwenkte voluten van baksteen. De geveltop heeft overhoekse pinakels die gekanteelde dekstukken van zandsteen dragen. Het bovenstuk is sterk door inwatering en verwering aangetast. De voorgevel aan de Meipoortstraat is kennelijk XVIII B of begin XIX herbouwd. Pl. LVI afb. 163.
Nieuwstraat 9, 11 en 15. Eenvoudige huizen zonder verdieping. De brede voorgevels, afgesloten door kroonlijsten, zijn voorzien van enigszins bewerkte ingangen. Alle omstreeks 1800. Pl. LVII afb. 164 en 165.
Ooipoortstraat 15. Middeleeuws huis met zadeldak evenwijdig aan de straat tussen twee trapgevels met ezelsruggen. Verder XIX onherkenbaar verbouwd.
Philippus-Gastelaarstraat 7. Gevel met gesneden consoles aan de kroonlijst, midden-XVIII. Philippus-Gastelaarstraat 9. Vlakke brede gepleisterde gevel met karakteristieke deur, XIX b. Pl. LVIII afb. 169. Philippus-Gastelaarstraat 19 en 21. Goede voorgevels midden-XIX met ingangsdeuren uit die tijd.
Roggestraat 1. Aan de achterzijde een gotische trapgevel. Roggestraat 5 en 7. In de achtergevels zes rijke sierankers, XVI. Roggestraat 15. Middeleeuws huis met zadeldak evenwijdig aan de straat tussen twee vervallen gotische trapgevels. | |
[pagina 71]
| |
Veerpoortstraat 31. Middeleeuws huis met zadeldak evenwijdig aan de straat. De voorgevel, XIX gepleisterd, is voorzien van vijf hoge korfboognissen met kwartholprofiel. Pl. LVII afb. 167. Veerpoortstraat 22. Middeleeuws huis dat begin XIX sterk is gewijzigd o.a. door slopen van de geveltoppen aan de straat en aan de achterzijde, en door de voorgevel te pleisteren en af te sluiten met een forse kroonlijst. De rechterzijgevel, die vrijstaat aan een gang vertoont twee rijen van korfboognissen met kwartholprofielen en gotische waterlijsten van baksteen. In deze zijgevel overblijfselen van twee zandstenen kruiskozijnen. Baksteenformaat 28 × 14 × 7 cm. De gang langs de rechterzijde van het huis is aan de straat afgesloten door een poortje met leeuwemasker, XVII. Pl. LVII afb. 166. |
|