Het kwartier van Zutfen
(1958)–E.H. ter Kuile– Auteursrechtelijk beschermdDingsperloDE HERVORMDE KERK is vrij gelegen op een plein in het midden van het dorp. Zij behoort aan de kerkelijke gemeente met uitzondering van de toren die eigendom is van de burgerlijke gemeente. In 1260 behoorde Dingsperlo nog tot de parochie Bocholt, dat even over de tegenwoordige grensGa naar margenoot+ in Duitsland ligt, maar in 1281 wordt het als een zelfstandige parochie vermeld (Sloet nrs. 827 en 1029). Volgens Tibus (blz. 1022) was de kerk aan St. Liborius gewijd; Van der Aa noemt Maria als patrones. Het schip van de kerk moet te oordelen naar het verdwenen opschrift van de zuidelijke ingang van 1509 dagtekenen. Dingsperlo behoorde tot 1561 onder de diocees Munster. De kerk is een laatgotische pseudobasiliek, gebouwd tegen een wat oudere gotischeGa naar margenoot+ toren. Fig. 17; pl. XLV afb. 125-128. De toren is van baksteen met enkele onderdelen van natuursteen. Het schip is eveneensGa naar margenoot+ in hoofdzaak van baksteen opgetrokken met toepassing van Baumbergersteen voor zuilen, bogen, ribben, lijsten e.d. De muren van het koor zijn uitwendig tot wisselende hoogten bekleed met tufsteen en verder in baksteen uitgevoerd. Voor het nieuwe steenhouwwerk als vensterharnassen e.d. is bij de restauratie gebruik gemaakt van Franse kalksteen. Het formaat van de baksteen is zowel aan de toren als aan het schip ongeveer 27 × 13 × 6/7 cm. Kerkdak en spits zijn gedekt met leien in Rijnse dekking. De toren, rechthoekig van plattegrond, wordt door lijsten in vier geledingen verdeeld,Ga naar margenoot+ waarvan alleen de tweede wordt verlevendigd door nissen met gekoppelde spitsbogen. De zeer korte vierde geleding boven de galmgaten is kennelijk met de hoge spits | |
[pagina 50]
| |
Fig. 17 Dingsperlo Hervormde Kerk
| |
[pagina 51]
| |
gebouwd om een redelijke verhouding te krijgen tegenover de jongere kerk met haar hoge dak. Zoals hierboven al werd opgemerkt is het zandsteenwerk van de toreningang bij de restauratie geheel in de oude vormen vernieuwd. Bij het verwijderen van het pleisterwerk, dat zich op het vlakke boogveld bevond, bleek dit boogveld volgens mededeling een zeer verweerd oppervlak te hebben, hetgeen niet anders dan bevreemdend kan worden genoemd. De derde geleding heeft aan elke zijde een tweedelig galmgat met ronde bogen. Het galmgat van de oostzijde gaat schuil onder het hoge kerkdak. De vensters zijn naderhand, ongetwijfeld terwille van de galerijen in de zijbeuken,Ga naar margenoot+ benedenwaarts verlengd. Het middenvenster aan de zuidzijde is breder dan de overige. Onder de middenvensters hebben zich vroeger ingangen bevonden. Van de zuideringang zijn de geprofileerde latei en gelijk geprofileerde stukken van de rechtstanden in 1949 uit de muur genomen. Het opschrift van deze latei: Anno dni m cccccix (Gelre XV blz. XXVII) was omstreeks 1935 al weggehakt. Aan de noordzijde deed voor de restauratie een overeenkomstige latei dienst als dorpel van een latere ingang in de eerste travee. Deze droeg het opschrift Jhesus Maria. In de sluitmuren van de zijbeuken zijn de meest westelijke steunberen van het koor opgenomen. Bij de restauratie kwamen zij in 1949 bloot met zorgvuldig afgewerkte volle voegen die met witkalk overgepenseeld waren. Het traceerwerk van de kalkstenen vensterharnassen is bij de restauratie geheel nieuw ontworpen, daar van de oude harnassen niets meer over was. De vensters van het koor zijn evenals die van het schip naderhand benedenwaartsGa naar margenoot+ verlengd. Het middenvenster van de koorsluiting overtreft de andere in breedte. De vensters van het rechte gedeelte zijn naderhand versmald. Op een tekening uit 1743 door Jan de Beyer in de verzameling-Van Haersma de With is het eerste rechte vak van de zuidzijde van het koor blind weergegeven. Aan de noordzijde kwam in het meest westelijke vak een dichtgezette ingang voor den dag. De benedenruimte van de toren wordt overdekt door een vernieuwd bakstenen tongewelfGa naar margenoot+ dwars op de as van de kerk. Tegenover de ingang bevindt zich een gedrukt rondbogige, thans dichtgemetselde doorgang naar de kerk. In de noordwand bevindt zich een spitsboognis, in de zuidwand de toegang tot de trap in de dikte van de torenmuur en daarnaast een nis met halfronde boog. De deelpijlertjes van de galmgaten zijn bij de restauratie van 1941-'42 in zandsteen vernieuwd behalve dat van de oostgevel, hetwelk van trachiet is. Door het zuidelijke van de beide openingen in de oostgevel bereikt men de kerkzolders. De kerk is geheel overwelfd met kruisribgewelven op geprofileerde kraagstenen. DeGa naar margenoot+ zuilen, welke de middenbeuk scheiden van de zijbeuken hebben geen kapitelen: de profielen van de zandstenen scheibogen lopen te niet in de zuilschachten. De wanden van de middenbeuk zijn voorzien van muraalbogen, die even boven de geboorte van de scheibogen op sierlijke wijze worden opgevangen. De vormen van de kraagstenen in het schip verschillen slechts weinig van die in het koor. Op de zuilschachten komen enkele steenhouwersmerken voor: . Boven de gewelven is duidelijk te zien, dat de muren van het schip ‘koud’ tegen het wat oudere metselwerk van het koor zijn opgetrokken. De gevel boven de triomfboog is op het westen als buitengevel afgewerkt. Dat het schip jonger is dan de toren blijkt heel duidelijk, ofschoon wij geen sporen van een lager kerkdak tegen de torenmuur hebben kunnen bespeuren. | |
[pagina 52]
| |
Ga naar margenoot+ De toren kan eind XIV of begin XV zijn gebouwd, het schip is van 1509, en het koor kan slechts weinig ouder zijn dan het schip. Ga naar margenoot+ In het schip kwamen bij de restauratie sporen aan den dag van zwarte banden langs gordelbogen en ribben, en van banden dwars over de einden van de ribben en van de toppen van de gordelbogen. In het koor vond men langs de gewelfribben, gordelbogen en sluitstenen hier en daar resten van een spichtig rankornament in rode oker. Ga naar margenoot+ Bij een vernieuwing van de inwendige bepleistering in 1874 kwamen op verscheiden plaatsen muurschilderingen aan het licht. Toen de secretaris van de Commissie van Rijksadviseurs ter plaatse kwam, was een gedeelte al verdwenen. De vondst wordt in het verslag van de Commissie van Rijksadviseurs aldus beschreven:
‘Op de muren en tussen de ramen van het koor bevonden zich levensgrote figuren, waarschijnlijk van de twaalf apostelen, twee aan twee gegroepeerd en onder rijk geschilderde baldakijnen geplaatst. Ook op de pilasters, die tegen het koor aansluiten en op de ronde zuilen bevonden zich figuren. Eindelijk trof men in het boogveld dat tegen de toren aansluit een groot tafereel aan, de legende van St. Christoffel voorstellende. Wat de figuren in het koor betreft, vier daarvan waren reeds in veel vroegeren tijd bij het aanbrengen van een kraak (galerij) vernield; vier andere had onlangs de moedwil der werklieden voor 3/4 weggehakt, vier eindelijk tegen den Noordwal’ (bedoeld is natuurlijk de noordwand) ‘waren behouden gebleven, en een van deze werd aanstonds als die van Philippus herkend. Onder twee dezer beelden trof men nog twee kleine figuren in nissen aan, waarvan de een Tobias voorstelde. De beelden op de zuilen gemaald, konden niet gedefinieerd noch in teekening gebracht worden. Goed bewaard daarentegen en hoogst merkwaardig is het tafereel van de H. Christophorus, dat achter het orgel zich bevindt en een breedte van 6,20 m beslaat. De reus, het Christuskind dragend, doorwaadt den snellen stroom. Regts een eremiet met een lantaarn, die hem den weg aanwijst; links een edelman, wellicht de schenker van het schilderwerk of de patroon der kerk, in het verschiet een zeer uitvoerig gezigt op eene versterkte stad, met afbeelding van wallen, poorten, huizen, kerken, water- en windmolens, voor de geschiedenis van de architectuur van groot belang.’ De Rijksadviseurs vroegen daarop een som van fl. 500 om de in aanmerking komende schilderingen met instemming van kerkvoogden te laten conserveren welk bedrag werd toegestaan. Als gevolg van deze conserveringsmaatregelen zijn de navolgende schilderingen nog in goede staat aanwezig:
1. Op de noordwand van het koor tussen de triomfboog en het eerste venster twee heiligen (pl. XLVI afb. 129), waarvan de linkse figuur in violet gewaad met groene mantel door zijn attribuut, een winkelhaak, als de apostel Thomas wordt gekenmerkt. De rechtse in paars gewaad met een purperen mantel die groen gevoerd is en een kruis in de rechterhand houdend is naar alle waarschijnlijkheid de apostel Philippus. Vooral de kop van de laatstgenoemde figuur is fraai van uitvoering. Merkwaardig zijn de wijze waarop de schaduwen met arceringen zijn aangegeven en in het algemeen de sterk sprekende lijnen. De figuren zijn voorgesteld staande op een stenen vloer, terwijl | |
[pagina 53]
| |
achter de schouders een gordijn is aangeduid. Het bovengedeelte van het tafereel ontbreekt. Het bestond ongetwijfeld uit een baldakijn, rustend op de kolonnetten die aan weerszijde nog te zien zijn.
2. Rechts van voorgaande, wat lager en op veel kleiner schaal twee heiligenfiguren in vroeg-Renaissance omlijsting (pl. XLVI afb. 130). De linkse figuur, een monnik in grauwe pij met staf is waarschijnlijk Antonius Abt, de rechtse in wereldlijke dracht van omstreeks 1530 St. Rochus.
3. Op de westelijke wand achter het orgel het grote tafereel van St. Christoforus. Het middenstuk van de voorstelling is niet meer te zien doordat de orgelkast er vlak tegenaan staat. Links een edelman die staat te vissen. Onder het tafereel een opschrift in Gotische minuskels, waarvan alleen nog maar het eind in overgeschilderde staat te lezen in: ‘... mors lubitanea ledat’. De l van lubitanea zal ongetwijfeld een s moeten zijn. In schilderwijze sluit dit tafereel geheel aan bij nr 1. Litteratuur: Tweede Jaarverslag van de Rijksadviseurs voor de monumenten van geschiedenis enGa naar margenoot+ kunst, 1875 blz. 17; Gelre XV blz. XXVIII; Hoogewerff I blz. 226. Tot de inventaris van de kerk behoren:Ga naar margenoot+
Eikenhouten preekstoel met toogpanelen, XVII b. De preekstoel is blijkbaar wit geschilderd toen hij werd gecombineerd met het orgel dat van 1931 dagtekent. Twee koperen kaarsenkronen, onderscheidenlijk met drie rijen van acht armen en twee rijen van acht armen, volgens schildjes bovenaan in 1775 gemaakt door Johan Sterneman te Wezel. |
|