Het kwartier van Zutfen
(1958)–E.H. ter Kuile– Auteursrechtelijk beschermdDeutekomLitteratuur: S.H. Lovink, De geschiedenis van Doetinchem, z.j. (1944?); StaatsGa naar margenoot+ Evers blz. 110. De ‘villa’ Duetinghem met haar kerk wordt al genoemd in een oorkonde van 838 (Sloet nr. 33).Ga naar margenoot+ Wanneer de plaats tot stad werd verheven is niet bekend; het moet voor 1228 zijn geschied in welk jaar richter en schepenen van Deutekom worden vermeld (Sloet nr. 277). In 1527 werd een groot deel van de stad waarbij de parochiekerk door een zware brand verwoest. In het laatste dertigtal jaren van de 16e eeuw ging Deutekom herhaaldelijk uit de handen van de eene partij in die van de andere over. | |
StadsversterkingenDe overblijfselen van de laat-middeleeuwse ommuring met vier poorten zijn omstreeksGa naar margenoot+ het midden van de vorige eeuw gesloopt. Het beloop van de middeleeuwse vestinggordel is echter nog duidelijk in de stadplattegrond te volgen (pl. XXX afb. 85). Enkele stukken metselwerk van de bakstenen stadsmuren zijn nog aanwezig aan de Nieuwstad bij de Hamburgerstraat en in een reeks lage huizen langs de Lange Kapoeniestraat. | |
Openbare gebouwenDe voormalige GEVANGENIS van het landdrostambt Zutfen, in midden XVIII voorGa naar margenoot+ rekening van de provincie gebouwd, is een rechthoekig gebouw, Nieuwstad 74-76, waarvan het linkerdeel kennelijk altijd voor woning is bestemd geweest. Het gevangenisgedeelte heeft een zandstenen ingang met getralied bovenlicht bekroond door het Gelderse wapen. | |
[pagina 36]
| |
Kerkelijke gebouwenGa naar margenoot+ DE HERVORMDE KERK, eertijds gewijd aan St. Catharina, is aan alle zijden vrij gelegen op het marktplein in het midden van de stad. Fig. 13. Pl. XXX afb. 86 afb. 87 afb. 88 afb. 89-pl. XXXII afb. 90 afb. 91. Ga naar margenoot+ Gelijk bij de geschiedenis van de stad al werd vermeld is het oudste bericht over het bestaan van de kerk van Deutekom van 838. Overigens is bij ons weten niets bekend aangaande de lotgevallen van het kerkgebouw dan dat het geteisterd werd door de eveneens al genoemde stadbrand van 1527, waarbij klokken verloren gingen. In 1761 stortte een van de pijlers met een deel van het gewelf in. De toren, die in een ernstige staat van bouwvalligheid verkeerde, werd in de jaren 1918-'23 gerestaureerd onder leiding van de architect Wolter te Riele. Plannen tot restauratie van de kerk bestonden ook al eer kerk en toren het slachtoffer werden van het bombardement van 21 maart 1945. De toren stortte ineen, alle daken gingen verloren, de gewelven behalve die van het koor, de kruising en het voormalige noorderdwarspand werden vernield of werden dermate ernstig beschadigd, dat zij niet te behouden waren, maar de muren van de kerk bleven vrijwel volledig staan. In 1945 werd een begin gemaakt met de eerst noodzakelijke herstellingen. Een algehele restauratie van de kerk onder leiding van de architect J.G.A. Heineman te Velp begon in de zomer van 1948 en was voltooid in het laatst van 1950. De toren werd niet herbouwd. Het vak dat hij had ingenomen werd bij het middenschip getrokken met de bedoeling op den duur een nieuwe toren aan de westzijde tegen de kerk op te trekken. Fig. 13 Deutekom Hervormde Kerk (gestippeld de omtrek van de verdwenen toren)
Ga naar margenoot+ De kerk bestaat uit een schip van drie nagenoeg even brede en hoge beuken, een dwarsschip dat niet meer uitspringt sinds het schip op de huidige breedte werd gebracht, een koor met een sluiting van drie achthoekszijden, en twee rechthoekige kapellen aan weerszijden van het koor. Aan weerszijden van het schip bevindt zich een | |
[pagina 37]
| |
portaal met verdieping, van welke portalen het zuidelijk is voorzien van een aangebouwde spiltrap. De overblijfselen van de toren die opgenomen zijn in de westelijke gevel van de kerkGa naar margenoot+ bestaan aan binnen- en buitenzijde uit regelmatig tufsteenmetselwerk waartussen zich een vulwerk bevindt van brokken steen in specie. Het schip vertoont uitwendig afwisselend banden van baksteen en tufsteen, te weten aan de noorderzijbeuk telkens vier lagen baksteen en twee lagen tufsteen, en aan de zuiderzijbeuk telkens drie lagen baksteen en evenveel lagen tufsteen. De beide armen van het dwarsschip zijn uitwendig geheel in tufsteen uitgevoerd. Aan het koor ziet men beneden de vensterdorpels telkens één laag baksteen en een laag tuf, vervolgens uitsluitend tuf tot even boven de toppen van de vensters, waar het muurwerk aanvankelijk ophield, en in de kop die later werd toegevoegd en die bij de restauratie getrouw in de vroegere staat is vernieuwd telkens twee lagen baksteen en vier lagen tufsteen. Voor vensterharnassen, banden, bogen, ribben e.d. is meest Baumbergersteen gebruikt maar ook wel trachiet en tufsteen. Het middendeel van de westergevel van de kerk bevat nog een groot stuk muurwerkGa naar margenoot+ van de overigens verdwenen laat-romaanse toren. In deze romaanse torengevel is naderhand een hoge spitsboognis uitgebroken, die een dubbele ingang en een groot venster daarboven omvat. Aan weerszijden van de ingangsnis ontwaart men sporen van teruggekapte halfronde siertogen die uit de hoeklisenen ontsprongen. Van de zes vrijstaande pijlers is er maar één helemaal oud, namelijk de meest oostelijkeGa naar margenoot+ van de zuiderrij. Op 2,22 m boven het basement van deze pijler en van de beide westelijke kruispijlers was bij de restauratie duidelijk te zien dat daar de geboorte was geweest van scheibogen, welker profielen in deze pijlerschachten te niet hadden gelopen, terwijl hogerop de sporen waren te vervolgen van weggekapt muurwerk tussen de pijlers (pl. XXXII afb. 91). Hieruit blijkt duidelijk, dat deze pijlers oorspronkelijk hebben behoord tot een basilikaal of pseudo-basilikaal schip. Van die twee mogelijkheden vervalt bij nader inzien de eerste: de hoogte van de middenbeuk is niet voldoende om te kunnen aannemen dat hij van vensters voorzien is geweest boven de aanleunende daken van de lage zijbeuken. Hoewel de kruispijlers dezelfde doorsnede hebben als die van het schip, vertonen zij een andere profilering van de basementen. Bij het maken van de nieuwe gewelven over het middenschip bleek dat de westelijke kruisboog naar de zijde van het middenschip een schuin kantprofiel had verloren door weghakken. Hieruit volgt, dat de gewelven van het middenschip die door de ramp van 1945 verdwenen, jonger zijn geweest dan deze kruisboog die terwille van deze gewelven is bijgewerkt. De enige oude pijler van het schip is voorzien van een geprofileerde kraagsteen onder de aanzet van het gewelf van de middenbeuk. Op deze kraagsteen waren sporen te zien van weggehakt, waarschijnlijk vegetatief ornament. Ter hoogte van deze kraagsteen bleek de pijlerschacht een geschilderde band te hebben van laatgotisch zwart bladornament op de witte pleister. In de zijbeuken rusten de gewelfaanzetten op fijn geprofileerde kraagstenen, waarvan de meeste al vóór 1945 sterk waren verminkt. Van de sluitstenen in het middenschip zijn die in de vakken 2, 3 en 4 oud. De eerste | |
[pagina 38]
| |
beide zijn versierd met bladornament, die van vak vier, bij het neerstorten zwaar gehavend, vertoont in relief een Christusfiguur. Het portaalgebouw aan de zuidkant bestond volgens mensenheugenis uit één hoge ruimte. Bij de restauratie kwamen echter moeten aan het licht van een gewelf, dat een lage ingangsruimte scheidde van een verdieping. Naar de aanwijzingen die gevonden werden is daarop in 1950 weer een nieuw ribgewelf aangebracht. Hoe de verdieping oorspronkelijk bereikbaar was, blijft onzeker, aangezien de trap aan de oostzijde koud tegen het overige muurwerk staat en kennelijk later is toegevoegd. De enige aannemelijke oplossing lijkt ons, dat men al bouwende zijn plan heeft veranderd, een verdieping heeft gemaakt, die aanvankelijk niet was ontworpen, en toen de trap heeft uitgevoerd. In den beginne stond de ruimte op de verdieping door een wijde spitsboog in verbinding met de kerk. Al spoedig heeft men deze boog toegemetseld, en daarin slechts twee vierkante lichtopeningen uitgespaard die in de kerk zijn voorzien van ijzeren tralien met laatgotische lelievormen. Op het netgewelf van de verdieping zijn bij de restauratie overblijfselen gevonden van decoratief schilderwerk: rode en zwarte ranken. Het noorderportaal, dat nog een oorspronkelijk netgewelf heeft over de eigenlijke ingang, was XIX of al vroeger verlaagd. Bij de restauratie is er weer een volledige verdieping opgezet, welke bereikbaar is door een trapopgang aan de westzijde. De vensters van het schip hadden alle lang voor 1945 hun stenen harnassen verloren. De nu nog aanwezige zijn alle nieuw ontworpen. De profielen van de vensterkanten en druiplijsten van de beide zijbeuken verschillen onderling. Die van de zuidzijde zijn wat gecompliceerder en delicater dan die van de noordzijde. Ga naar margenoot+ Dat het noorderdwarspand oorspronkelijk in zijn oostmuur een hoog spitsboogvenster had eer de kapel ertegenaan werd gebouwd is duidelijk te zien aan een moet boven de later ingebroken verbindingsboog. De sluitsteen van de noordarm is voorzien van een Christuskop, beschadigd doordat men een gat door deze sluitsteen heeft geboord. In het nieuwe gewelf van de zuidarm is de oude sluitsteen weer opgenomen, die met een H. Catharina prijkt. De sluitring en de einden van de ribben over het kruisingsvak zijn voorzien van resten van een ornamentale beschildering in bruin en zwart. Ook in het dwarsschip waren alle vensterharnassen al lang voor de restauratie verdwenen. Ga naar margenoot+ Het koor onderscheidt zich inwendig door de forse wandschalken, die ter hoogte van de vensterdorpels beginnen en eindigen met geprofileerde kapitelen. De ribben van de sluiting zijn halverwege voorzien van schijven die het profiel breken. De sluitstenen van de twee rechte vakken hebben de gedaante van rozetten, die van de sluiting is niet oud. In het noorder- en het zuidervenster van de koorsluiting bevinden zich nog de oorspronkelijke vensterharnassen van tufsteen en trachiet in vrij strenge vormen. De bogen van het middenvenster en van het sluitingsvenster ten n. daarvan zijn niet radiaal gemetseld: de voegen van het muurwerk lopen horizontaal door tot de vensteropening. Deze eigenaardigheid was al vóór de restauratie op te merken. Ga naar margenoot+ Van de beide vensters in de zuidgevel van de zuiderkapel is het meest oostelijke nog voorzien van het oorspronkelijke harnas met flamboyant traceerwerk. Bij het optrekken van deze kapellen zijn steunberen van het koor gesloopt en vensters daarvan dichtgemetseld. | |
[pagina 39]
| |
Ongetwijfeld was de toren wat zijn benedenhelft betreft het oudste deel van het gebouw, omstreeksGa naar margenoot+ 1200. Vervolgens komt het koor, dat zeker nog wel uit XIV dagtekent. Het dwarsschip zal, wanneer wij mogen aannemen dat de kruispijlers uit dezelfde tijd zijn als het muurwerk, niet veel ouder kunnen zijn dan het midden XV. Een weinig later moet men een pseudobasilikaal schip hebben opgetrokken. In een zeer late periode van de Gotiek heeft men het schip in hallevorm uitgebreid. Het ligt voor de hand zulks in betrekking te zien met de brand van 1527, maar zekerheid dat de verbouwing onmiddellijk daarna tot stand kwam, is er geenszins. Gelijk al werd opgemerkt, vertoont het profielwerk van de noorderzijbeuk een iets minder verfijnd karakter dan dat aan de zuidzijde. In dezelfde tijd, dat het schip aldus werd verbouwd, moet men de kop van de toren hebben gebouwd, te oordelen naar de zeer weke vormen die dit werk kenmerkten. De eikenhouten preekstoel, voorzien van enig grof gesneden ornament, dagtekentGa naar margenoot+ volgens opschrift op de kuip van 1744. Aan de kuip een zeer eenvoudige koperen lezenaar. Het klankbord is niet oud. In de vloer liggen verscheiden grafzerken, meest zeer sterk afgesleten. Zij zijn bij deGa naar margenoot+ restauratie in 1950 opnieuw gelegd. Enkele vertonen laatgotische vormen. Zie R.T. Musschart in Gelre 1944, blz. 173 vlg. Niet door Musschart vermeld is de zerk met wapens en kwartierwapen op het koor van Frederik van Baer van Slangenburg † 16(22?) en zijn weduwe Judit Ripperda van Buxbergen † 163(6?). Het epitaaf van zwart en wit marmer voor Quirijn Maurits Ver Huell † 1788 en zijnGa naar margenoot+ vrouw Judith Elsabee Anna van Rouwenoort † 1785, hetwelk in 1829 door hun zoon de admiraal Ver Huell werd opgericht is in 1950 van het koor overgebracht naar het westelijk einde van de noorderzijbeuk. Tot de inventaris van de kerk behoren de volgende stukken oud avondmaalszilver: Beker (pl. XXXIV afb. 97) van 16 cm hoogte met gegraveerde arabesken om de bovenrand en opschrift: Ecklesia Doethemensis Ao 1595. De merken zijn waarschijnlijk verloren gegaan bij een vernieuwing van de onderrand. Cat. tentoonst. Zutfen 1928 nr. 21, id. tentoonst. Gelders zilver Arnhem 1955, nr. 250. Beker (pl. XXXIV afb. 98) van 19,5 cm hoogte met gegraveerde arabesken en vogels om de bovenrand en opschrift: Gerhard van Zelst kerckm. geeft desen beker an de kerck van Dotinchem Ao 1689. Daarbij wapen: doorsneden, rechts drie maal drie balken, links gedeeld, I een lelie en drie mispelbloemen, II drie harten. Aan de andere zijde nog een wapen: twee gekanteelde balken. Merken: een gedeeld wapenschild, I drie palen, en voorts een merk: (Cat. tentoonst. Zutfen als voren nr. 22).Blad (pl. XXXIV afb. 99), 46,5 × 34,8 cm met bewerkte rand in Régence-stijl en gegraveerd wapen, volgens opschrift in 1735 gegeven door Elisabeth van Zelst. Merken: Zutfen, meesterteken HIW (Hendrik Jurrien Wolters), en 5X (1772). Cat. tentoonst. Zutfen als voren nr. 23, tentoonst. Gelders zilver Arnhem 1955 nr. 124.
DE EVANGELISCH-LUTHERSE KERK is een laatgotische eenbeukige kapel (Fig. 14,Ga naar margenoot+ pl. XXXII afb. 92 en pl. XXXIII afb. 93). De kapel behoorde oorspronkelijk tot het Gasthuis, dat in 1341 of 1364 voor het eerst genoemdGa naar margenoot+ wordt (Lovink blz. 210). Over het bouwen van de kapel is niets bekend. In 1762 werd de kapel die in zeer vervallen staat moet hebben verkeerd, aan die van de Augsburgse confessie afgestaan. Bij het bombardement van 21 maart 1945 liep het gebouw ernstige schade op. Het leidak ging verloren, het meest westelijke gewelfvak stortte neer, het tweede vak verloor zijn gehele ribbenstel, en het gewelf van de sluiting werd sterk ontzet. In 1949 werd de restauratie onder leiding van de architect F.H. Bruininkweerd te Arnhem begonnen en in 1950 kon de herstelde kerk weer in gebruik worden genomen. | |
[pagina 40]
| |
Ga naar margenoot+ Het gebouw is opgetrokken van baksteen, formaat 27 × 14 × 7 cm. Voor kraagstenen, gewelfribben en dergelijke onderdelen is Baumbergersteen gebruikt. Dat men dadelijk de bedoeling heeft gehad deFig. 14 Deutekom Evangelisch-Lutherse Kerk (Gasthuiskapel)
kapel westwaarts langer te maken blijkt duidelijk hieruit, dat de westgevel een wijde boog bevat, die dichtgemetseld is, en dat er tanden zijn te zien aan weerszijden van de boogopening, waar de muren van een schip zouden moeten aansluiten. Alleen de vijf wandvakken van de sluiting hebben vensters, de overige wandvakken zijn steeds blind geweest. Het middenvenster is breder dan de andere en driedelig terwijl de overige tweedelig zijn. De vensterharnassen waren al lang voor 1950 door ijzeren harnassen vervangen, maar de voeten van de vensterstijlen in Baumbergersteen waren bewaard gebleven. De kenmerkend Nederrijnse netgewelven, die in de oude gedaante zijn vernieuwd, rusten op de oorspronkelijke zeer fijn geprofileerde kraagstenen. Datering XV B of XVI A. Ga naar margenoot+ Tot de inventaris behoort een kistje van zilverfiligraan, hoog 9,8 cm, zonder merken. Waarschijnlijk Indisch werk en niet ouder dan XVIII. Wellicht mag men het identificeren met een ‘silvere oblatekistje’, dat volgens aantekening in het protocolboek van de kerkelijke gemeente in 1769 door een Amsterdamse broeder aan de Deutekomse gemeente werd vereerd. | |
Particuliere gebouwenEen huis in de Korte Kapoeniestraat, oneven zijde, vlak bij de Waterstraat (nummers ontbreken) is voorzien van een gevelsteen met een cartouche die het opschrift draagt: Ao 1642/et mihi et / aliis. | |
HavezatenFig. 15 Deutekom Havezate Hagen
Ga naar margenoot+ HUIS HAGEN. Halverwege de Kruisberg, ongeveer 1 km van de stad verwijderd, leidt een oprijlaan links naar het huis Hagen, tegenwoordig meer bekend onder de eigenaardige naam De Kelder. Tot 1662 was Hagen een allodiaal goed, in genoemd jaar werd het een leen van de provincie (Craandijk, Wandelingen in Nederland, 3e dr. Gelderl. en Ov. blz. 131-133; Register Leenaktenboeken Kwartier v. Zutfen blz. 247). Fig. 15, pl. XXXIII afb. 94 afb. 95 afb. 96. Een brand in december 1934 was aanleiding voor de N.V. Drukkerij C. Misset te Deutekom om het huis op lange termijn te huren en te laten restaureren door de architect N. de Wolf te Doesburg, welke restauratie in 1935-'36 tot stand kwam in | |
[pagina 41]
| |
overleg met de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg. De edelmanswoning werd nu ingericht tot streekmuseum, welk museum sinds 1952 wordt beheerd door de stichting ‘Havezathe Hagen’. Het huis heeft een rechthoekige plattegrond, en bevat een overwelfde kelder en daarbovenGa naar margenoot+ één verdieping. Het wordt gedekt door een pannen dak tussen twee trapgevels. De vensters van de voorgevel met hun zandstenen kruisen zijn bij de restauratie geheelGa naar margenoot+ nieuw gemaakt. De ingang bevindt zich merkbaar uit het midden van de gevel. De gegevens over welke men voor de restauratie van deze vensters beschikte waren de oorspronkelijke venstertogen en de resten van neggen met stukken van de windijzers daarin. De korte zijgevels hebben meer van hun oorspronkelijke toestand bewaard. In het midden vertonen zij elk een even uitgebouwde schoorsteen en voorts aan weerszijden daarvan smalle vensters met bakstenen togen, welke vensters in hoofdzaak oud zijn. De achtergevel is blind behoudens de aanwezigheid van een keldervenster. Deze achtergevel is bijzonder slordig gemetseld en toont op de einden en een weinig links uit het midden tanden voor aansluiting van muren die nooit schijnen te zijn uitgevoerd geweest. De kelderruimte wordt in vierkante vakken verdeeld door gordelbogen die in hetGa naar margenoot+ midden rusten op een rij vierkante pijlers. De vakken zijn gedekt met ribloze kruisgewelven. Een nieuwe eikenhouten spiltrap leidt uit de kelder naar verdieping en zolder. De verdieping bestaat uit één enkele ruimte. Wel waren er vóór de restauratie binnenmuren, maar men stelde vast dat deze los stonden van de buitenmuren en later moesten zijn aangebracht, terwijl men geen enkele aanwijzing vermocht te vinden voor enige oorspronkelijke binnenmuur. Aan elk van de beide korte zijden is bij de restauratie een laatgotische schouw aangebracht, waarvan er één, uit Baumbergersteen, oud is. De zoldering van moerbalken en kinderbintjes rust op geprofileerde laatgotische sleutelstukken. De museuminventaris bevat ook de oudheden van de gemeente Deutekom, welkeGa naar margenoot+ vroeger op het gemeentehuis werden bewaard. Tot deze inventaris behoren o.a. pieken, hellebaarden en dergelijke wapenen die eigendom zijn van de gemeente, voorts drie harnassen onderscheidenlijk XV, omstr. 1500 en omstr. 1600, een gotische kistzetel, oud huisraad e.d.
BARLHAM. Niet ver van de linkeroever van de Oude IJsel ongeveer 3,5 km benedenstroomsGa naar margenoot+ van de stad bevinden zich de grachten en de terreinverheffing van het middeleeuwse huis Barlham. Uit een onderzoek, ingesteld in 1943 door het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden is gebleken, dat in de omgrachte heuvel de bakstenen funderingen aanwezig waren van een rechthoekig gebouw dat met zijn brede zijde tegenover het terrein van de voorburcht was gelegen. Ook vond men sporen van een houten gebouw en aardewerk die wijzen op een bewoning die tot X-XI teruggaat. Een onderzoek op het terrein van de voorburcht, dat onvolledig moest blijven, leverde niets bijzonders op (W.C. Braat in Oudheidk. Mededelingen uit het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden N.R. XXVI, 1945, blz. 17).
DE SLANGENBURG is gelegen aan de weg van Deutekom naar Varseveld. Het huisGa naar margenoot+ dient thans als gastenverblijf van het Benedictijnerklooster St. Willebrordsmunster op | |
[pagina 42]
| |
enige afstand in een hoek van het landgoed. Pl. XXXV afb. 100 en pl. XLI afb. 114. Ga naar margenoot+ Litteratuur: A.W.H. Beekman, Het kasteel Slangenburg en zijn kunstschatten, Gelre XLVIII, 1946, blz. 101; H. Hoppenbrouwers, De wandschilderingen van de Slangenburg, Gelre LII, 1952, blz. 79. Ga naar margenoot+ Het huis bestaat uit drie vleugels die even vele zijden van een pleintje voor de ingang omsluiten. Op de beide achterhoeken verrijzen ronde torens, waarvan het muurwerk een verdieping hoger opgaat dan dat van de rest van het huis, en die voorzien zijn van klokvormige bekappingen. De buitenmuren staan met hun voet in een gracht, die mede een ruim voorplein omringt. Dit voorplein is aan weerszijden bezet met de bouwhuizen. Volgens het prentje van 1743 in Het Verheerlijkt Nederland was een gedeelte van de ingangszijde van het voorplein vroeger ook nog bezet met paviljoens die aansloten bij de nog bestaande bouwhuizen. Houten bruggen verbinden de oprijlaan met het voorplein en het voorplein met het herenhuis. De toren op de westelijke hoek en de aansluitende buitengevels ter lengte van telkens twee vensters zijn geheel van helderrode moppen opgetrokken. Verder bestaan alle muren uit een vrij grauwe baksteen met dien verstande, dat een deel van de uit de gracht oprijzende voet van het herenhuis ook nog rode moppen en een band van blokken zandsteen bevat. Hoog in het westelijke eind van de achtergevel bevindt zich de reeds hierboven vermelde wapensteen met het jaartal 1612, aan het andere eind van dezelfde gevel een steen met het wapen-Steengracht uit het eind van de 18e eeuw. | |
[pagina 43]
| |
Bij de toegangsbrug van het herenhuis en bij de brug naar het voorplein staat telkens een paar zandstenen siervazen, XVIII b, op latere voetstukken. De kelders onder de beide torens worden overdekt door ribloze stergewelven. OverigensGa naar margenoot+ vertonen de gewelfde kelderruimten niets opmerkelijks. De gevel, waarmee de linkervleugel van het herenhuis aan het ingangsplein grenst, loopt als binnenmuur door tot de achterzijde van het huis en scheidt deze linkervleugel scherp van de rest van het huis. De achtervleugel tot deze inwendige scheiding en de rechtervleugel zijn inwendig op onbekrompen wijze uitgemonsterd met wandbetimmeringen, geschilderde wandbehangsels, schoorstenen en plafonds, alle, tenzij anders vermeld, dagtekenend uit de tijd van de generaal Van Baar van Slangenburg. De linkervleugel bevat niets van oude afwerking en is waarschijnlijk onvoltooid en min of meer leeg gebleven tot het eind van de vorige eeuw toen er o.a. een ruim trappenhuis in werd gemaakt. De vestibule (pl. XXXVIII afb. 106) heeft een rijk stucplafond met een decor vanGa naar margenoot+ ranken en takken waarin een schild voorkomt met het wapen Van Baar en twee monogrammen F J V B. De wanden zijn voorzien met ‘en camaieu’ geschilderde doeken, waarvan de grote vakken Olympische goden voorstellen en de kleine vakken boven de deuren allegorische groepen van putti, alles werk van Johan Stortenbeker (1821-'99). Op welke wijze de wanden waren afgewerkt vóór ze door Stortenbeker werden versierd, is niet bekend. De grote zaal die het hele gedeelte rechts van het binnenplein beslaat (pl. XXXVI afb. 102)Ga naar margenoot+ is voorzien van een rijk gesneden schouw met twee ingelaten schilderstukken (pl. XXXVI afb. 103), een stucplafond dat twee rechthoekige schilderstukken in het midden en vier ronde in de hoeken bevat (pl. XLI afb. 113), en een wandbetimmering die grote vakken openlaat, welke vóór 1892 gevuld moeten zijn geweest met wandtapijten die taferelen uit de geschiedenis van Don Quichotte voorstelden. De wandbetimmering is ongetwijfeld pas enige tijd na de dood van de generaal Van Slangenburg tot stand gekomen. De schilderingen van schoorsteen en plafond zijn ongetwijfeld werk van Gerard Hoet. Zij stellen alle mythologische onderwerpen voor, welke, naar pater Hoppenbrouwers heeft uiteengezet, toespelingen zijn op gebeurtenissen uit het leven van de generaal Van Baar van Slangenburg, in de eerste plaats op zijn huwelijk en de vroege dood van zijn vrouw. Het grote stuk in de schoorsteen verbeeldt de roof van Proserpina (pl. XXXVI afb. 103), het kleinere daaronder Meleager en Atalante. Het ene rechthoekige plafondstuk is een bruiloft van Bacchus en Ariadne, het andere een geboorte van Jupiter. De ronde plafondstukken, te beginnen bij de ingangsdeur en meedraaiende met de zon stellen voor Ceres en Jasion, Vulcanus van de Olympus gegooid, Prometheus, en Aurora met Memnon. Voorts treft men twee dessus-de-porte aan, waarvan dat boven de ingangsdeur zo vervallen is dat men geen voorstelling kan onderscheiden, en dat boven de deur aan de grachtzijde, welke deur omstreeks 1892 nieuw is gemaakt, een van elders afkomstig anonym stuk is: nymf en satyr. De Speelkamer die naast de Grote Zaal is gelegen heeft gesneden lijstwerken om deGa naar margenoot+ deuren en de dessus-de-porte en ter afsluiting van de wandbetimmering, welke wandbetimmering zelf pas XIX is gemaakt, ongetwijfeld ter vervanging van verdwenen geschilderde of geweven behangsels. Aan de zijde van de Grote Zaal bevindt zich een betrekkelijk eenvoudige schoorsteen met ingelaten schilderstuk in de boezem: alle- | |
[pagina 44]
| |
gorische voorstelling met een figuur van Ceres of Ops in het midden. De vlakke houten zoldering is beschilderd met een hemelgezicht waarin de vier jaargetijden zijn gepersonifieerd temidden van engeltjes. Zowel het doek in de schoorsteenboezem als de plafondschildering zullen het werk zijn van Gerard Hoet. De drie vakken boven de deuren bevatten doeken met voorstellingen van putti, XIX, ongetwijfeld werk van een der gebroeders Stortenbeker. Ga naar margenoot+ De Opkamer op de westelijke hoek, waardoor men toegang heeft tot de westelijke toren, is voorzien van een rijk gesneden schoorsteen, lage lambris en gesneden lijstwerken om deuren en dessus-de-porte (pl. XXXVIII afb. 107). De schoorsteenboezem bevat een schilderstuk: Oordeel van Paris, de drie dessus-de-porte verbeelden Juno, Minerva en Venus, alle doek. Op het vlakke houten plafond is een hemel met de Olympische goden weergegeven. Alle tot dusverre in deze kamer genoemde schilderingen ongetwijfeld door Gerard Hoet. De grote wandvakken zijn bespannen met geschilderde behangsels voorstellende fantasielandschappen naar Isaac de Moucheron, XIX, sterk uit de toon vallend, ongetwijfeld door een der gebroeders Stortenbeker. Ga naar margenoot+ De beneden-torenkamer op de westelijke hoek is voorzien van een laag lambris alsmede van een schoorsteen, een deur en een dessus-de-porte met gesneden lijsten. Het vlakke houten plafond is beschilderd met een allegorie der Deugden, verbeeld in zeven vrouwenfiguren met de Liefde in het midden, zeker werk van Gerard Hoet. De geschilderde stukken in de wanden, de schoorsteenboezem en boven de deur zijn uit XIX, genre-Stortenbeker. Ga naar margenoot+ De Dido-zaal, rechts achter de vestibule gelegen, ontleent deze benaming aan de sage van Dido en Aeneas, die het onderwerp uitmaakt van de geschilderde taferelen. De schoorsteen is met snijwerk versierd, de deuren en de dessus-de-porte hebben gesneden omlijstingen. De schilderingen, die alle van de hand van Gerard Hoet moeten zijn, hebben de volgende voorstellingen: Tegenover de vensters naast de deur: Venus met Ascanius op haar schoot terwijl Amor de uitrusting van Ascanius aantrekt. Het rechtse tafereel op deze wand stelt voor hoe Venus Aeneas en Achates op een gunstig voorteken van zes zwanen wijst. Links van de schoorsteen: Aeneas en Dido minnekozend in onweerslandschap. Rechts van de schoorsteen: Aeneas en Achates bewonderen de tempel van Juno in Karthago. Naast het linkervenster: Achates met de als Ascanius verklede Amor en een dienaar die een koffer draagt. Tussen beide vensters: Aeneas op jacht. Boven de deur naar de Opkamer: feestmaal bij Dido (pl. XL afb. 111). Groot stuk tegenover de schoorsteen: Dido en Aeneas trekken uit ter jacht. Boven de deur naar de vestibule: Aeneas en Achates door Dido ontvangen. Schoorsteenstuk: Dido's dood. Het houten plafond, beschilderd met engeltjes, heeft in het midden een verdiept vak waarop weergegeven hoe Mercurius op verzoek van Venus door Jupiter naar Karthago wordt gezonden. In het algemeen verkeren de stukken in een bedenkelijke toestand van verval. Ga naar margenoot+ De Ontvangkamer links achter de vestibule heeft een schoorsteen met Korintische hoekpilasters, een laag lambris en deuren met dessus-de-porte in gesneden onlijstingen (pl. XXXVII afb. 104). Van het schilderwerk behoort tot de inrichting onder de generaal van Slangenburg alleen dat op het vlakke houten plafond. Het ovale middengedeelte daarvan geeft Adonis slapend op de wolken weer terwijl Venus haar toilet | |
[pagina 45]
| |
maakt (pl. XXXVII afb. 105). Daaromheen een geschilderde decoratieve toestel die enigszins herinnert aan plafonds van Daniel Marot. Het middenstuk kan men aan Gerard Hoet toeschrijven. De grote wandvakken zijn bespannen met geschilderde behangsels die in 1794 werden geleverd door J.H. Breckenheimer uit den Haag. Zij stellen een serie wapenfeiten voor uit de middeleeuwse geschiedenis van Frankrijk: rechts van de ingang Jeanne d'Arc in het leger, rechts naast de schoorsteen inneming van Calais door de Engelsen, tussen beide vensters gevangenneming van Jacques de Molay, laatste grootmeester der Tempeliers, en tegenover de schoorsteen de slag bij Bouvines. In de schoorsteenboezem en boven beide deuren doeken van een onbekende hand, omstreeks 1700, te weten boven de haard de terugkomst van Ulysses en boven de deuren scènes uit de Decamerone. Het bovenportaal heeft een geornamenteerd stucplafond (pl. XLI afb. 114).Ga naar margenoot+ Boven het voorste deel van de Grote Zaal ligt de Muziekkamer, aldus genaamd naarGa naar margenoot+ de muziekinstrumenten op het geschilderde behangsel (pl. XXXIX afb. 109). Uit de tijd van de generaal van Slangenburg dagtekenen de schoorsteen met het vaste schoorsteenstuk, het lage houten lambris dat met vrij grove ranken en putti is beschilderd, en het stucplafond, waarvan het middenstuk zijn geschilderde bespanning heeft verloren. Het schoorsteenstuk, Minerva en Amor met de slapende Hercules, is naar alle waarschijnlijkheid van Gerard Hoet. De wandvakken zijn bespannen met een ornamentaal behangsel waarop festoenen met muziekinstrumenten voorkomen, XVIII d. Het Boudoir naast de Muziekkamer heeft nog een gedeelte overgehouden van de inrichtingGa naar margenoot+ omstreeks 1700, te weten een dessus-de-porte, voorstellende Kallisto, en het stucplafond, waarvan het schilderstuk in het midden wegens zijn slechte toestand is uitgenomen, maar welks vier ronde doeken in de hoeken nog aanwezig zijn. Het grote plafondstuk stelt de Drie Gratiën voor, op de vier hoekstukken paren dansende putti. Van de gesloopte schoorsteen is nog het schoorsteenstuk bewaard: Venus en de stervende Adonis. Al dit schilderwerk door of in de trant van G. Hoet. De Alkoofkamer die de ruimte boven de Opkamer en de Speelkamer inneemt, ontleentGa naar margenoot+ haar naam aan de nog aanwezige alkoof en heeft in hoofdzaak de inrichting uit eind XVII bewaard (pl. XXXIX afb. 110). Deze bestaat uit een schoorsteen met schoorsteenstuk, wandbetimmering, vijf dessus-de-porte, het beschilderde plafond van de alkoof en uit de beschildering van het lage lambris. Het schoorsteenstuk stelt een scène uit de Decamerone voor, het plafondstuk van de alkoof Jupiter en Kallisto, de dessus-de-porte mythologische taferelen van liefde en genegenheid, op het lambris vindt men Ovidius' Metamorfosen geïllustreerd. Het grote plafondstuk, dat wel wegens zijn slechte toestand is uitgenomen maar op het huis wordt bewaard, verbeeldt Leda met de zwaan. Een der schilderstukken is getekend en wel de Pomona en Vertumnus in de alkoof, te weten: Van Malsen (een te Heusden woonachtig schilder Van Malsen is in 1692 te Gorkum aanwezig, zie Thieme-Becker). De torenkamer die men bereikt door de alkoofkamer is voorzien van een stucplafondGa naar margenoot+ waaruit het plafondstuk is verdwenen. De Kamer van de Eeuwige Liefde, aldus genaamd naar het verheven karakter van deGa naar margenoot+ mythologische taferelen van liefde en genegenheid op de schilderingen, is gelegen boven de Didozaal. Schoorsteen en deuren zijn met snijwerk versierd. In de boezem van de schoorsteen schilderstuk voorstellende Juno Pronuba, boven de drie deuren mythologische liefdesallegorieen in personificaties van sterrebeelden. Het stucplafond | |
[pagina 46]
| |
bevat een middentafereel met voorstelling Selene en Endymion, in de hoeken vierkante stukken met personificaties van de vier elementen. Het schilderwerk in deze kamer dagtekent wel uit de tijd van Gerard Hoet maar schijnt van een minder bekwame hand. Ga naar margenoot+ De Kamer van de Frivole Liefde, aldus genaamd naar de lachwekkende of demoraliserende liefde die hier wordt uitgebeeld, is gelegen boven de ontvangzaal. De vrij eenvoudige schoorsteen bevat een schoorsteenstuk: Venus en Amor. Boven de beide deuren schilderstukken voorstellende de Verloren Zoon en de ‘ouderlingen’ die Suzanne bespieden. In het midden van het rijke stucplafond een schilderstuk: Venus die verliefd kijkt naar de zeer oud weergegeven Narcissus (pl. XXXVIII afb. 108). Ook deze schilderstukken zijn wel uit de tijd van Gerard Hoet maar blijkbaar van een andere hand. Ga naar margenoot+ Tot de inventaris van het huis behoren: Twee schilderstukken, doek, door Gerard Hoet Jr, namelijk een Diana met badende gezellinnen in een Arcadisch landschap, doek, 26 × 34 cm en een zelfportret van Gerard Hoet Sr, kniestuk, in park met beeld van Hercules. Slagklok van 46 cm middellijn met de naam van Frederik Johan van Baar en het jaartal 1696. Ga naar margenoot+ De westelijke hoektoren en de muren van rode moppen ter lengte van twee vensters aan weerszijden van die toren zijn ongetwijfeld het oudste deel van het huis, dat oorspronkelijk klaarblijkelijk de gedaante had van een winkelhaak met een toren op de buitenhoek. De beide vleugels van dit oorspronkelijke huis zijn zeker vrij smal geweest, en in de binnenhoek heeft naar alle waarschijnlijkheid een traptorentje gestaan, een en ander zoals men nog op het Huis te Vorden kan zien. Er zijn geen bepaalde détails die een vrij nauwkeurige datering toelaten, maar in het algemeen kan men wel zeggen dat dit oudste gedeelte niet vóór het begin XVI zal zijn gebouwd. De vergroting van het huis waardoor het de tegenwoordige vorm kreeg en de bouwhuizen aan het voorplein zijn zonder enige twijfel het werk van de generaal Van Slangenburg, eind XVII. |
|