Het kwartier van Zutfen
(1958)–E.H. ter Kuile– Auteursrechtelijk beschermdBergBeekDE TOREN VAN DE R.K. KERK VAN ST. MARTINUS, overblijfsel van de middeleeuwseGa naar margenoot+ parochiekerk, wordt voor meer dan de helft van zijn benedenomtrek omgeven door de tegenwoordige neogotische kerk uit het eind van de vorige eeuw. De parochie Beek bestond al in het begin XIV: in 1313 wordt de priester van Beek genoemd en in 1339 wordt een aflaat geschonken o.a. ten voordele van de kerkfabriek (J.W. Berkelbach v.d. Sprenkel, Regesten v. Oork. betr. de bissch. v. Utrecht 1301-'40 nr. 269 en 1263). De toren is eigendom van de R.K. parochie. Pl. XIII afb. 37. De toren wordt door waterlijsten verdeeld in drie geledingen. Aan de zuidzijde bevindtGa naar margenoot+ zich een rechthoekig uitbouwsel voor de trap die naar de eerste verdieping voert. De achtkante spits met vierkant uitlopende schoot is een voortbrengsel van de Neogotiek in de vorige eeuw. De eerste geleding van de toren is uitwendig in tufsteen uitgevoerd, overigens bestaat de toren uit baksteen behoudens de tufsteen die is gebruikt voor de harnassen van galmgaten en nissen. De baksteen meet 27 × 13 × 6 cm. Het bovenste deel van het metselwerk ter hoogte van ongeveer één m is kennelijk vernieuwd toen de toren XIX B werd hersteld en de tegenwoordige spits kreeg. De eerste geleding vertoont aan de westzijde een nis met spitse boog, welke nis een ingang met korfboog en een venster met een spitse boog daarboven omvat. Het venster heeft zijn oorspronkelijke harnas verloren. De tweede geleding is aan noord- en west- | |
[pagina 14]
| |
zijde telkens van een tweetal nissen voorzien welke met eendere blinde harnassen zijn versierd. De zuidzijde, met haar half uitgebouwde en tans door de neogotische zijbeuk bedekte trapkoker, bezit maar één dergelijke nis. Aan elke zijde van de derde geleding bevindt zich een tweetal galmgaten. Waar eertijds de nok van het kerkdak aansloot, is op de torenmuur een kruis van pleisterwerk bewaard gebleven (fig. 6 bij A). Ga naar margenoot+ De waterlijsten die de toren uitwendig in geledingen verdelen kloppen met houten zolderingen. Van een overwelving van de benedenruimte in de toren, die er wel geweest zal zijn, is geen spoor te zien. Fig. 6 Beek Toren van de R.K. kerk
Te oordelen naar zijn vormen moet de toren XV B zijnGa naar margenoot+ gebouwd met uitzondering van de tegenwoordige spits (XIX B). Aan de Kerkhuisstraat ten noorden van de kerkGa naar margenoot+ staat een hagelkruis: een ijzeren kruis met leliepunten, niet ongelijk aan gotische torenkruisen of kruisen op het dak van een kerkkoor, is op een houten staak gezet. Het ijzeren kruis maakt de indruk niet zeer oud te zijn. Vroeger heeft dit hagelkruis op enige afstand van hier gestaan. In deze gemeente bevinden zich nog twee andere hagelkruisen, die bepaald niet oud zijn maar oudere vervangen. Het ene staat onder Vethuizen, hemelsbreed vrijwel precies tussen de oude kerktorens van Zeddam en Etten, het andere te Kilder vlak ten zuiden van de kerk in de hoek tussen de weg naar Deutekom en die naar Zeddam. Het kruis van Vethuizen is een ijzeren staak met een vrij nieuw kruis erop, dat van Kilder bestaat uit een houten staak en een ijzeren kruis dat misschien een halve eeuw oud is. | |
's-HerenbergGa naar margenoot+ De plaats die zich bij het slot Berg had ontwikkeld en die oorspronkelijk evenals dat slot (de) Berg heette, kreeg in 1379 stadsrecht. Ga naar margenoot+ In de late Middeleeuwen, ongetwijfeld na de verheffing tot stad in 1379, werd 's-Herenberg omringd met een muur die voorzien was van twee poorten en een aantal muurtorens. Van deze muur zijn enkele overblijfselen bewaard. Op de fundering van een der kleine vierkante torens aan de noordzijde is enige jaren geleden een soort wachthuis herbouwd. (Zie voor een en ander de plattegrond bij A.P. van Schilfgaarde, Het Huis Bergh, blz. 60). Vóór de stadsmuur lag een gracht. Op de kaart van Jacobus van Deventer ligt er voorts een wal buiten deze gracht, welke wal zowel de stad als het kasteel omgaf, en vóór die wal lag weer een gracht. Wij vermoeden dat deze wal en de buitengracht XVI A zijn aangelegd toen de laatmiddeleeuwse versterkingen verouderd waren. De wal is aan de west- en de noordzijde tans nog aanwezig, en treft door zijn bijzondere zwaarte en hoogte. Wij nemen aan dat hij sinds de tijden van Jacobus van Deventer aanmerkelijk is verhoogd. | |
[pagina 15]
| |
HET SLOT BERG is gelegen aan de westzijde van het stadje en bestaat uit het eigenlijkeGa naar margenoot+ slot en de voorburcht aan de noordzijde daarvan. Fig. 7; Pl. XIII afb. 38-pl. XV afb. 44. A.P. van Schilfgaarde, Het Archief van het Huis Bergh, 1932; J.H. van Heek, Schets der wordings-Ga naar margenoot+ en bouwgeschiedenis van het kasteel Bergh te 's-Heerenberg; A.P. van Schilfgaarde, Het Huis Bergh, 1950. Het omgrachte hoofdslot heeft in plattegrond de gedaante van een vrij regelmatigeGa naar margenoot+ veelhoek die op één punt, nl. aan de n.o.-zijde, uitschiet en daar een rechte hoek vormt. In grove trekken schetsend kan men zeggen dat de oostelijke helft van deze veelhoek wordt ingenomen door woongebouwen. Aan de noordzijde, in de hoek tussen | |
[pagina 16]
| |
Fig. 7 Huis Berg Kelderplattegrond van het hoofdslot met ontgraven funderingen
| |
[pagina 17]
| |
woonkwartier en de overblijfselen van de ringmuur, verrijst een zware vierkante toren. Naast die toren bevindt zich de ingangspoort. De voorburcht, evenals het hoofdcomplex door een gracht omgeven, heeft de vorm van een trapezium. De z.w.-hoek, de n.w.-hoek en de n.o.-hoek zijn bezet elk met een ronde toren. Aan de z.o.-hoek bevindt zich de poort van de voorburcht. De oostelijke en de noordelijke zijde van de voorburcht zijn bezet met dienstvleugels. Aan de buitenzijde van de gracht staat nog een elegante voorpoort, vanwaar een houten brug naar de ingangspoort van de voorburcht leidt. Van de voorburcht naar het hoofdslot voert een dam door de gracht. Het metselwerk dat de buitenomtrek vormt van het veelhoekige hoofdslot is benedenGa naar margenoot+ het loopvlak van het binnenplein voor een groot deel nog overblijfsel van de zware bakstenen ringmuur met weergang op bogen. Aan de n.o.-zijde is het oorspronkelijke beloop van de schildmuur vastgesteld bij ontgravingen ter gelegenheid van de herbouwing na de brand van 1939. Het was duidelijk dat het woonkwartier daar naderhand in de gracht was uitgezet. Op een aantal plaatsen langs het binnenplein en ook in de woonvleugels is de binnenzijde van de schildmuur aan den dag gekomen. Te oordelen naar verschillende oude afbeeldingen waren de hoeken om de ander voorzien van arkeltorens, behalve aan de noordzijde waar zich ter plaatse van de zware vierkante toren oorspronkelijk de ingang bevond. Bij de laatste restauratiewerken is naast de grote toren een nieuw poorthuis opgetrokken en aansluitend daarbij een stuk ringmuur met gekanteelde borstwering. Er zijn nog oudere delen muurwerk gevonden dan de grondslagen van de veelhoekige bakstenen ringmuur. In het einde van 1938 ontdekte men op het binnenplein vóór de ingangsstoep van het woonkwartier grote brokstukken muurwerk in tufsteen (pl. XV afb. 44), zonder twijfel afkomstig van een ronde verdedigingstoren. Opgaand werk van deze verdwenen toren bleek ook nog te zitten in de gevel van het woonkwartier. De middellijn van deze toren moet, buitenwerks gerekend, ongeveer 12 m hebben bedragen; de zwaarte van de muren beneden ongeveer 3 m. De brokken die men op het plein voor de stoep vond, lagen vreemd uiteengesmeten, zodat men de indruk krijgt dat de ronde toren door een ontploffing is verwoest. Bij de z.w.-hoek van de grote vierkante toren werden funderingen aangetroffen van een rechthoekig gebouw. Zij bestonden uit tufsteen vermengd met baksteen. De ingang van de veelhoekige burcht bevond zich eertijds in het zware muurblok aan de buiten (noord-)zijde van de grote vierkante toren ter plaatse van het kleine venster op kelderhoogte. Zowel in- als uitwendig is te zien dat daar een doorgang is dichtgemetseld. Deze poort is kennelijk, toen men de grote toren ging bouwen, vervangen door een ingang ter plaatse waar die nog is, naast de toren. Deze prijkt met korintische muurzuilen en een hoofdgestel waarboven het wapen van het graafschap Berg is uitgehouwen. Op de fries staat het chronogram: CoMes osWaLDUs sIbI et posterIs ereXIt (graaf Oswald richtte dit op voor zich en zijn nakomelingen, 1679).
Aan weerszijden van deze sierpoort is een medaillon met reliefkop gemetseld, niet behorend bij het werk van de poort en waarschijnlijk midden-XVI. | |
[pagina 18]
| |
Bij de laatste restauratie is achter en op deze poortdoorgang een nieuw poorthuis in middeleeuwse vormen opgetrokken en heeft men het zware muurblok vóór de vierkante toren, waarin vroeger de poort was, voorzien van een gekanteelde borstwering. De vierkante toren, waarvan het muurwerk gelijkvloers aan de vrijstaande kanten 2 m zwaar is en de bakstenen ongeveer 26 × 13 × 6,5 cm meten, bevatte boven de gelijkvloerse ruimte vroeger nog drie verdiepingen, waarvan de tweede en de derde nu verenigd zijn. De gelijkvloerse ruimte wordt overdekt door twee tongewelven die in het midden rusten op een boog, de eerste verdieping heeft een houten zoldering, de tweede had een houten zoldering maar deze is vervangen door een omloop langs de muren, waardoor zij is verenigd met de derde welke wordt overdekt door een ribloos kruisgewelf. De zeer flauw hellende torenkap is omgeven van een borstwering met achtkante arkeltorentjes op de hoeken, welke torentjes gewelfde kappen hebben. In de hoek tussen deze toren en de woonvleugel aan het plein bevindt zich een uitbouwsel met trappen. Van het woonkwartier is de lange vleugel met de gevel op het westen aan het plein waarschijnlijk de oudste. De lange vleugel is onorganisch in de veelhoek geplaatst. De voorgevel is bij de laatste restauratie ontdaan van bepleistering. Hij vertoont boven de toen gemaakte kruiskozijnen van de eerste verdieping de lateien en ontlastingstogen van een stel smalle vensters. Deze vensters moeten een middenkalf hebben gehad ter hoogte van de zandstenen band die nog tussen de vensters is te volgen. Zij waren ongetwijfeld van zeer rijzige gedaante. Ongetwijfeld is de bovenverdieping van deze vleugel een latere toevoeging. Wat de bestaande vensters van de eerste verdieping aangaat, zij gaan noch in afmetingen noch in plaatsing terug op oorspronkelijke vensters, die van de tweede verdieping wel. Boven het venster onmiddellijk rechts van de ingang is een halfronde bakstenen toog waarneembaar, waarvan ons de betekenis niet duidelijk is. Muurankers vormen de navolgende hoofdletters waarachter wij de betekenis laten volgen: H (erman) G (raf) Z (u) D (em) B (erge) M (aria) M (arkgräfin) V (on) B (ergen). (Herman van den Berg huwde in 1599 met Maria Mencia van Wittem, markiezin van Bergen op Zoom, en stierf in 1611). De stoep en de ingang van 1701 tonen de drukke vormen van de Westfaalse ornamentiek van die dagen. Boven de ingang is een tijdvers ingehouwen: Deo faVente
(Oswaldus en Leopoldina hebben dit met Gods hulp gebouwd, 1701.)
Het achtkante traptorentje aan de rechterhoek van deze voorgevel is kennelijk later toegevoegd. Wat het inwendige aangaat van de hoofdvleugel, de kelderruimten worden overkluisd door een stelsel van dwarse bogen en troggewelven waarmee de overwelving van de benedenruimte in de grote toren overeenkomt. Van Schilfgaarde onderstelt, dat de ‘grote stove’, waarover in oude stukken meer dan eens sprake is, moet worden vereenzelvigd met de grote zaal, die vanouds in deze hoofdvleugel aanwezig was. Ten aanzien van de meer oostelijke delen van het woonkwartier diene, dat het muurwerk van de rechte hoek op het n.o. tot volle hoogte is opgetrokken van helderrode baksteen met speklagen, hetgeen wijst op eind XVI of begin XVII. De andere delen van de buitengevels aan de grachtkant zijn blijkbaar na de brand van 1753 in sterke | |
[pagina 19]
| |
mate vernieuwd. Alle vensters zijn bij de laatste restauratie geheel nieuw gemaakt ter vervanging van vensters van 19e eeuws karakter. De smalle vleugel aan de zuidzijde, aansluitend bij de achtkante toren, bevat op de verdieping een ruimte die in de 18e eeuw als kapel is ingericht. De grote toren is voorzien van een aantal vensters, maar mist schietspleten, en er zijn ook geen positieve aanwijzingen dat deze of andere specifieke verdedigingselementen ooit aanwezig zijn geweest. De noordzijde en de oostzijde van de voorburcht zijn bezet met dienstvleugels die voorGa naar margenoot+ een deel nog uit de late middeleeuwen dagtekenen. Hierop wijzen o.a. overblijfselen van spitse togen boven vensters. De verdieping van de noordelijke vleugel is een toevoeging uit later tijd, begin 19e eeuw. Het ribloze gewelf in de kanselarijvleugel bij de n.o. hoektoren is niet oud. De vorm van de hoofdburcht die een cirkel nadert van een 55 m middellijn wijst op het oudste typeGa naar margenoot+ van inheemse burchten. Waarschijnlijk heeft deze burcht, gelegen in een waterrijk terrein, oorspronkelijk wellicht een moeras, aanvankelijk een aarden of houten omwalling gehad. De ronde donjon kan nog getuige zijn geweest van zulk een omwalling van aarde of hout of een combinatie van beide. Het is geenszins onmogelijk dat die ronde donjon dagtekent uit de tijd van Constantijn van den Berg, het begin van de 12e eeuw. Tot de oude inventaris van het kasteel behoren: Portret van Prins Maurits in het vergulde harnas, trant van Miereveld, paneel;Ga naar margenoot+ Meisjesportret, waarschijnlijk voorstellende Maria Elisabeth van den Berg, omstreeks 1620 (R. van Luttervelt in De Liemers blz. 131) pl. XVI afb. 45; Portret van Franz Wilhelm von Hohenzollern-Sigmaringen, gem. J.A. Ritsaert pinx. 1736 (Ritsaert, of Ritzart, hofschilder van Frans Wilhelm, wordt niet vermeld bij Thieme-Becker, wel enkele keren door Van Schilfgaarde, Het Huis Bergh. Hij schilderde ook voor Amsterdamse opdrachtgevers). Pl. XVI afb. 46; Meisjesportret, eind XVII; Zes portretten van Spaans-Habsburgse vorsten en vorstinnen, XVII; IJzeren haakbus in de grote toren; Zilveren borstplaat van de voormalige St. Janscompagnie te 's-Herenberg, voorzien van gegraveerd ornament werken wapen-Van den Berg met onderschrift: Ioan Baptist grave tot den Berg 1733. Hoog 19 cm. Merken: gekroond schild met een knods (?), blank schild, monogram WB. Pl. XVI afb. 48; Zilveren beker van de St. Janscompagnie, versierd met gegraveerde ranken en voor- | |
[pagina 20]
| |
zien van alliantiewapens en jaartal 1732. Hoog 12,5 cm. Merken: Amsterdam, jaarletter R, meesterteken KR. Pl. XVI afb. 47; Twee rouwborden, ongetwijfeld afkomstig uit de Hervormde Kerk te 's-Herenberg, XVIII B; Een fragment van een wandfontein in zandsteen met figuren van najaden, waarschijnlijk XVII c. Pl. XVII afb. 49. Fig. 8 's Herenberg Stadhuis
Ga naar margenoot+ HET STADHUIS is een laatgotisch gebouw van een rechthoekige plattegrond met een zadeldak tussen twee topgevels en een achtkante traptoren aan de voorzijde, welke traptoren tevens de hoofdingang bevat. Fig. 8, pl. XVIII afb. 52. Ga naar margenoot+ In 1455 is er sprake van het stadhuis van 's-Herenberg (Van Schilfgaarde, Archief van het Huis Bergh, Regesten v. Oork. nr. 718). In 1914-'17 onderging het stadhuis, dat in de 19e eeuw schromelijk was verminkt, een restauratie onder leiding van de Rotterdamse architect J. van Gils. Het steeds verder uitbuigen van de vrijstaande korte gevel leidde ertoe dat in 1950 een verankering werd aangebracht door middel van een ringbalk van beton. Bij die gelegenheid werden verschillende inwendige verbeteringen uitgevoerd. Ga naar margenoot+ Het stadhuis is opgetrokken van baksteen met een zeer spaarzame toepassing van natuursteen voor vensterlateien en dergelijke onderdelen. Het formaat van de baksteen is 26/27 × 13 × 6 cm. Bij de restauratie van 1914 is het stadhuis, dat in de vorige eeuw aan de vrijstaande zijden geheel met pleister was bedekt, en waarvan de vensters aan deze zijden een geheel | |
[pagina 21]
| |
19e eeuws karakter hadden gekregen, zo veel mogelijk in zijn oorspronkelijke laatmiddeleeuwse gedaante teruggebracht. Het zadeldak en de beide geveltoppen hebben bij de restauratie de geringe helling behouden die zij voordien hadden. Wij houden het ervoor, dat de oorspronkelijke kap en topgevels steiler zijn geweest. De overhoekse pinakels bij de geboorte van de geveltoppen waren in 1914 gedeeltelijk nog voorhanden. Volgens een tekening van het kasteel met het stadhuis op de achtergrond van het begin der 17e eeuw (V. Schilfgaarde, Het Huis Bergh afb. 32) had het stadhuis trapgevels, volgens een slordige tekening door Andries Schoemaker uit XVIII A (als voren afb. 13) werden alle treden van de trappen begeleid door een pinakel. De rechthoekige geprofileerde zandstenen ingang in de toren is nog de oorspronkelijke. De vensters hebben bij de restauratie lateien en middendorpels van zandsteen gekregen, hoewel de smalle vensters die te zien zijn op foto's van de zuidelijke topgevel vóór de restauratie in het geheel geen lateien maar bakstenen togen vertonen. Het is echter denkbaar, dat de architect van Gils aanwijzingen heeft gevonden van lateien en middendorpels van natuursteen in de zijden die aan de straat staan, en dat de gevels die niet van de openbare weg te zien zijn zuinigheidshalve bakstenen togen hadden. Het hele stadhuis is onderkelderd. Twee binnenmuren met een reeks segmentboogopeningen, lopende in de lengte-as, verdelen de kelder in drie delen, waarvan elk door een tongewelf wordt gedekt. Behalve enige gotisch geprofileerde balksleutels op de eerste verdieping levert het inwendige niets bijzonders op. In de toren hangt een klok van 99 cm middellijn met opschrift: Oswalt bin ic met name geheten/dat ic de tit van de dage do weten/biddet Goet um gracia als gi mi hort slaen/dat gi em lange vermoget ontfaen/Segevinus Hatiseren me fecit m.dxxvi (1526). Op het stadhuis bewaart men een gegoten bronzen roephoorn(?) van gotieke vormen, lang 99 cm (pl. XVII afb. 51) die naar het heet vroeger in gevallen van hoog water zou zijn gebruikt. De zeer sobere laatgotische vormen vertonen geen kenmerken die een vrij nauwkeurige dateringGa naar margenoot+ veroorloven. Wel kunnen wij zeggen, dat wij moeilijk kunnen aannemen dat het stadhuis ouder zou zijn dan eind XV. Dat betekent, dat naar ons inzicht de vermelding van het raadhuis in 1455 waarschijnlijk betrekking heeft op een voorganger van het tegenwoordige stadhuis. Wellicht mag men in het jaartal 1526 op de stadhuisklok een aanwijzing zien aangaande de tijd dat dit werd gebouwd DE HERVORMDE KERK, eertijds gewijd aan St. Pancratius en St. Georgius, eigendomGa naar margenoot+ van de Hervormde gemeente en gelegen naast de toegang tot de voorburcht van het slot, is het dwarsschip van de middeleeuwse parochiekerk. De middenbeuk, ontdaan van beide zijbeuken en ongewoon kort, dient in hoofdzaak tot woning van de koster. De koorpartij is verdwenen. Een toren heeft de kerk nooit gehad, wel een vrij hoog houten klokhuis op het kerkhof ten noorden van het verdwenen koor. Pl. XIX afb. 56. Litteratuur: J.S. van Veen, Bijdragen tot de kerkelijke geschiedenis van 's-Heerenberg in ArchiefGa naar margenoot+ Aartsbisdom Utrecht LII, 1926, blz. 261; A.P. van Schilfgaarde, Het Huis Bergh, blz. 68-75. | |
[pagina 22]
| |
hebben vergroot. In 1446-'47 liet Willem II Van den Berg de kerk vergroten met drie koren (ordinavit en fecit fieri tres choros solempnes). Deze heer Van den Berg zou ook 24 koorzetels voor de kanunniken hebben laten maken en acht altaren. Onder de altaren wordt er één vermeld als volgende op het koor der heren Van den Berg en staande in de kleine krocht op het oosten (in parva cripta a parte australi). Het daarop volgende altaar bevond zich aan de noordzijde. Het altaar van de H.H. Catharina en Franciscus wordt gezegd te staan in de kleine krocht aan de noordkant (in parva cripta in parte septentrionali). Fig. 9 's Herenberg Hervormde kerk met ontgraven funderingen
Nadat de kerk in de oorlogsbedrijven van het laatst der 16e eeuw zwaar had geleden, werd zij in 1610-'12 gedeeltelijk herbouwd of hersteld. Het koor bleef een bouwval (Tekening van 1720 afgeb. bij Van Schilfgaarde, Het Huis Bergh afb. 17), die later geheel werd opgeruimd. De laatste overblijfselen van het klokhuis verdwenen in het begin van de vorige eeuw. In de jaren 1925-'26 is de kerk gerestaureerd door de architect M. Meyerink te Zwolle. In 1943 zijn de grondslagen van de afgebroken koorpartij ontgraven en in tekening gebracht. Ga naar margenoot+ Het gebouw, dat bekend staat onder de benaming Hervormde Kerk hoewel strikt genomen alleen het dwarsschip van de middeleeuwse parochiekerk recht heeft op die betiteling, is geheel van baksteen opgetrokken. Het schip, zeer kort en van een gerende voorgevel voorzien, tengevolge ongetwijfeld van de beperktheid van het beschikbare terrein, is kennelijk aanvankelijk éénbeukig geweest. De zijbeuken, die later werden toegevoegd, zijn nog te zien op het prentje naar Jan de Beyer van 1743, voorkomende in Het Verheerlijkt Nederland en op een tekening van Cornelis Pronk, afgebeeld in ‘Gelre’ 1938 blz. 241. Wanneer die zijbeuken zijn gesloopt, hebben wij niet kunnen vinden. De dichtgemetselde bogen waarmee de zijbeuken in verbinding stonden met schip en dwarsschip zijn nog duidelijk te onderscheiden. Bogen in de oostelijke wand van het dwarsschip wijzen op een driedelige koorpartij. Wat men in 1943 blootlegde waren de funderingen van een kort en veelhoekig gesloten koor in het midden, van een latere verlenging van dit koor, van een zuiderzijkoor en enkele resten van de grondslagen van een noorderzijkoor, alles in baksteen uitgevoerd behalve de verlenging van | |
[pagina 23]
| |
het hoofdkoor die uit tufsteen bestond. Aan de noordzijde van het voormalige kerkschip is bij de restauratie een consistoriekamer aangebouwd. Boven het dak van de moderne consistoriekamer is in de noordermuur van het schip de moet te zien van een spitsboogvenster uit de tijd vóór hier de zijbeuk werd toegevoegd. In elk der eindgevels van het dwarsschip is dicht bij de oostelijke hoek een dichtgemetselde spitsboogpoort te zien. De kerkruimte in het dwarsschip wordt tans overdekt door een vlak plafond, en in hetGa naar margenoot+ voormalige schip ligt een vlakke houten zoldering onder de kap. In de noordwand van het voormalige kerkschip bevinden zich een gotische draagsteen en moeten van een verdwenen gewelf. In het dwarsschip treft men gotische draagstenen met maskers en draagstenen in Renaissance-vormen aan, welke eveneens wijzen op een gemetseld gewelf dat verdwenen is. Aangezien het dwarsschip rekening houdt met een driedelige koorpartij, zal het niet ouder zijn danGa naar margenoot+ midden XV. Het aanvankelijk eenbeukige schip kan wat ouder zijn dan het dwarsschip. Wat wij moeten denken van de crypten en van een aantal van niet minder dan 24 zetels voor kapittelheren, welke Van Veen vermeld vond in een oud uittreksel van een kloosterkroniek, is ons verre van duidelijk en doet ons twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze bron. Het enige vermeldenswaardige meubel is de preekstoel met toogpanelen en getorsteGa naar margenoot+ Korintische zuiltjes op de hoeken, uitgevoerd in eikenhout dat later wit is gelakt. Midden XVII. In de kerk is ingemetseld een herdenkingssteen die het herbouwen van de kerk in 1612Ga naar margenoot+ vermeldt en een andere aangaande schenkingen aan de kerk in 1679 en 1687. Oude grafzerken, meest ernstig beschadigd, liggen in de kerkvloer en staan opgesteld tegen de muren zowel binnen als buiten de kerk. De oudste van de grafstenen is een sterk afgesleten laatgotische zerk van 1515, staande naast de preekstoel. Voor uitvoerige beschrijving zie R.F. Musschart, Grafzerken en Memoriestenen in de Nederl. Hervormde Kerk te 's-Heerenberg, in Gelre XLIV, 1941, blz. 192-202.
ROOMS-KATHOLIEKE KERK. In de toren van de Rooms-Katholieke kerk die van 1895-'97 dagtekent, hangen drie klokken die afkomstig zijn uit het vroegere klokhuis bij de Hervormde kerk, te weten: Klok van 114 cm middellijn met opschrift: Sanctus Anthonius protero demonii viresGa naar margenoot+ tonitru maligni. Gherardus de Wou me fecit anno domini mccccxcvj. Klok van 141 cm middellijn met opschrift: Sancta Maria dum dedero sonitum fugiat procul omne malignum. Gherardus de Wou me fecit mccccxcvj. Klok van 127 cm middellijn met opschrift: Sanctus Pancratius defunctos plango, vivos voco, fulgura frango. Gherardus de Wou me fecit anno domini mccccxcvj.
HET VOORMALIGE GASTHUIS, Gasthuisstraat 2-4, is een langgestrekt gebouw,Ga naar margenoot+ waarvan de korte oostergevel een opgaande gemetselde top heeft en de korte westergevel met een dakschild eindigt. Pl. XVIII afb. 53. Het middeleeuwse gasthuis, dat vóór 1451 op deze plaats was gebouwd ter vervanging van een ouder gasthuis buiten de stad, werd na een brand in 1618 herbouwd met gebruikmaking van bestaand muurwerk en tot een reeks woningen voor behoeftige lieden ingericht. In 1923 verbouwde men het voormalige gasthuis tot een dubbele | |
[pagina 24]
| |
woning, bij welke gelegenheid een dwarsvleugel, die op het oostelijk eind bij het bestaande gebouw aansloot, is gesloopt. Het houten torentje op het dak is in 1946 wegens bouwvalligheid gedeeltelijk gesloopt en in 1949 herbouwd. Alleen de oostelijke topgevel die bovenin een kruis van metselwerk vertoont, heeft nog een middeleeuws uiterlijk en kan nog uit XV dagtekenen. Waarschijnlijk bevond zich in het oostelijk einde de kapel. Beide lange gevels zijn gepleisterd, de westelijke eindgevel is XIX geheel vernieuwd. | |
WoonhuizenGa naar margenoot+ Hofstraat 6 (R.K. pastorie). Huis met topgevels aan de beide korte zijkanten en drupkant langs de straat, door bepleistering en andere wijzigingen bijna geheel van zijn oude karakter beroofd. In de westelijke topgevel een steen met twee wapens en het jaartal 1647.
Oudstepoortstraat 7 (Arbeidsbureau). Laatgotisch huis met topgevels aan beide korte zijkanten en drupkant langs de straat, door bepleistering van voor- en achtergevel en anderszins sterk bedorven. De zijtoppen vertonen vlechtingen, restanten van overhoekse pinakels, muizetanden en ankers met gebogen einden.
Walstraat 56, z.g. Oude Munt, omdat hier een tijdlang in de 16e eeuw de Bergse munt was gevestigd (V. Schilfgaarde, Het Huis Bergh blz. 80). Laatgotisch huis dat in zeer vervallen toestand verkeert, gedekt door zadeldak tussen twee topgevels. Onder het dakoverstek een muizetand. Overblijfselen van enige laatgotische vensters met togen. Steenformaat 26/27 × 13 × 6 cm. Waarschijnlijk begin of midden XVI.
BOETZELAARSBORG, gelegen op een vrij terrein in het zuidelijk deel van de stad, is een huis in de vorm van een winkelhaak met een achtkante traptoren tegen de oostelijke zijde. Pl. XVIII afb. 54. Litteratuur: A.P. van Schilfgaarde, Het Huis Bergh, blz. 82.
Volgens een gedenksteen die zich in de traptoren bevindt werd het huis in 1550 gebouwd door Daam oftewel Adam en Hector, bastaardzoons van graaf Willem III van den Berg. De oudste delen zijn, te oordelen naar het metselwerk, de oostelijke vleugel en de traptoren. In de noordelijke gevel van de oudste vleugel zijn overblijfselen van de oorspronkelijke vensters te vinden. Door herhaaldelijke moderniseringen heeft het geheel zijn oorspronkelijke karakter verloren met uitzondering van de traptoren die alle kenmerken van het midden XVI heeft bewaard en in 1927 werd gerestaureerd. Deze toren bevatte vroeger ook de ingang van het huis. Boven de plaats van deze ingang is een steen ingelaten met opschrift betreffende de stichting van het huis en een getoogd veld met naderhand blankgekapt wapenschild (pl. XVIII afb. 55). Een stucplafond met wapens van Willem Jacob van Boetselaer, die het huis in 1620 verwierf, en van zijn vrouw is bij beschieting in 1945 vernield. | |
GildezilverHet St. Antoniusgilde (zie Gelre XXXIV, 1931, blz. 25) bezit een zilveren beker, hoog 13 cm met gegraveerde namen en jaartal 1772. Op de beker is een zilveren | |
[pagina 25]
| |
reliefbeeldje van St. Antonius gesoldeerd. Merken: een schild met letter V en nog twee onduidelijke letters. Pl. XVII afb. 50. Voor het zilver van de voormalige St. Janscompagnie, bewaard op Huis Berg, zie blz. 19. | |
WijnbergenDE KEMNADE. Van het adellijke huis aan de Oude IJsel is alleen een 16-hoekige torenGa naar margenoot+ over, tegen welke, gedeeltelijk op een oude kelder, een nieuw woonhuis is opgetrokken. Pl. XIX afb. 58. Litteratuur: Werner I blz. 167; S.H. Lovink, De Geschiedenis van Doetinchem, blz. 108 vlgg.Ga naar margenoot+ De toren, uitwendig zestienhoekig, inwendig rond, is opgetrokken van baksteen metGa naar margenoot+ banden en een gotisch geprofileerde lijst van zandsteen. Het baksteenmateriaal is zeer onregelmatig en maakt de indruk van afbraak te komen. Baksteenformaat ongeveer 27 × 13,5 × 7,5 cm. De bestaande vensters zijn alle naderhand ingebroken. De toren bevat twee overwelfde kelders. De benedenkelder heeft in het midden een achtkante pijler vanwaar zes brede bogen straalsgewijze naar de muren lopen en de gewelfkluizen dragen. De kelder hierboven wordt door een muur in tweeën gedeeld. Naar ons voorkomt verbergt dit later aangebrachte muurwerk een vierkante middenpijler en bogen tussen deze pijler en de buitenmuur. De beide helften van deze kelder worden doormidden gedeeld door bogen, en de aldus gevormde vier vakken hebben een overkluizing van graatgewelven. Uit de benedenkelder bereikt men de kelder van de vroegere woonvleugel die door pijlers en gordelbogen wordt verdeeld in 2 × 3 vakken met ribloze kruisgewelven. Uit het materiaal en de kenmerken van de keldergewelven menen wij te kunnen opmaken dat deGa naar margenoot+ toren XVI moet zijn gebouwd. | |
ZeddamDE TOREN VAN DE ROOMS-KATHOLIEKE KERK is het enige overblijfsel van deGa naar margenoot+ middeleeuwse parochiekerk, die door een neogotieke kerk naar ontwerp van W. te Riele is vervangen (1891). De toren is eigendom van de R.K. parochie van St. Oswald. Pl. XIX afb. 59. Litteratuur: H.W. van Soest, Zeddam en Azewijn, in Archief Aartsbisdom Utrecht 1911 blz. 1.Ga naar margenoot+ | |
[pagina 26]
| |
de toren voorzien van een nieuwe ingang met venster daarboven. Gedurende de bevrijdingsstrijd in 1945 werd de toren beschadigd door granaatvuur. Het venster boven de ingang verloor daarbij zijn hele harnas, het gewelf over het torenportaal werd dermate ontwricht dat men het moest slopen en het muurwerk van de eerste geleding zat vol met gaten die overigens vrij ondiep waren. De schade is in 1950 hersteld onder leiding van de architect J. van Dongen Jr. te Apeldoorn. Ga naar margenoot+ De toren is opgetrokken van baksteen met spaarzaam gebruik van Baumbergersteen voor onderdelen als waterlijsten en harnassen van nissen. De baksteen, voor zover oud, meet aan de eerste drie geledingen ongeveer 28 × 13 × 7 cm, die van de bovenste geleding 24/26 × 13 × 8 cm. De romp draagt een hoge achtkante spits die van onderen vierkant uitloopt. Behoudens de ingang en het venster daarboven, die beide, althans in hun huidige vormen, dagtekenen uit 1890 of daaromtrent, zijn de eerste twee geledingen geheel vlak. Lisenen verdelen de zijden van de derde geleding in twee vakken, die elk worden afgesloten door drie halfronde bogen. Onder deze drietallen van bogen bevinden zich de moeten van telkens een viertal bogen die blijkbaar oorspronkelijk de lisenen hebben verbonden. Elk vak van de derde geleding bevat een dichtgemetseld galmgat met ronde boog. Aan de vierde geleding is elk van de torenmuren voorzien van een stel van twee driedelige nissen met flamboyante traceringen. De middenvelden dezer nissen zijn open om als galmgaten te dienen. Een houten trap voert in het portaal door een opening in het vernieuwde kruisribgewelf naar boven. De spits, vrij licht geconstrueerd, dagtekent kennelijk uit de tijd dat de vierde geleding werd toegevoegd. De eerste drie geledingen kunnen XIV tot stand zijn gekomen. De vierde geleding en de spits zullen eind XV of begin XVI zijn toegevoegd.
TOT DE INVENTARIS VAN DE R.K. KERK behoren:
Ga naar margenoot+ Retabel van het hoofdaltaar, van welke retabel de figurale in eikenhout gesneden voorstellingen oorspronkelijk laatgotisch werk zijn en de omhullende bak en de geschilderde luiken neogotische toevoegingen van omstreeks 1890. Toen deze neogotische toevoegingen werden gemaakt is het oude werk ontdaan van een beschildering met witte verf. Het hoofdtafereel in het midden verbeeldt de Kruisiging, het linkse Jezus het Kruis dragend, het rechtse het lichaam van Jezus van het Kruis genomen. Onder het middentafereel bevinden zich twee vergelijkenderwijs kleine taferelen: links de Verkondiging door de engel Gabriel, rechts Jezus' geboorte. Achter de Kruisiging in het middenstuk is, half verborgen, nog een voorstelling van Judas te ontwaren. De togen van de drie grote taferelen zijn elk met een viertal apostelen gevuld, welker attributen niet volledig meer aanwezig zijn. Hoogte van het oude werk ongeveer 200 cm. Vlaams werk, ongeveer 1525. Litteratuur: Jaap Leeuwenberg, De altaarkast te Zeddam in De Liemers, blz. 108. Pl. XX afb. 60 afb. 61 afb. 62 afb. 63 pl. XXIV afb. 64. Triomfkruis: de gesneden figuren van de gekruisigde Christus tussen Maria en Johannes. Het kruis zelf is niet oud, de polychromie is nieuw, overigens omstreeks 1500. Pl. XXV afb. 65.
Ga naar margenoot+ TORENMOLEN. Ten westen van het dorp op de heuvel staat de zware torenkorenmolen van Zeddam (pl. XXVI afb. 66), die met de verdwenen toren-korenmolens van | |
[pagina 27]
| |
's-Herenberg, Didam en Gendringen al in 1451 wordt genoemd, en die toen al, te oordelen naar de vermelding van de ‘mollentoirn’ van ‘Zedem’ in 1454, de huidige gedaante moet hebben gehad (v. Schilfgaarde, Het Huis Bergh blz. 39). De molen, die behoort tot de bezittingen van het Huis Berg, is wel geheel gangbaar maar niet meer in bedrijf. In het voorjaar van 1945 liep de molen door beschieting enige schade op, die spoedig werd hersteld. Het muurwerk is aan de voet ongeveer 2 m zwaar, bovenaan ongeveer 1,50 m. Steenformaat 27 × 14 × 6 cm. Een uitvoerige beschrijving, geïllustreerd door een hoogst belangwekkende vogelvlucht-doorsnede-tekening geeft het artikel van Anton Sipman in het gedenkboek De Liemers, blz. 155. | |
GildezilverHet gilde van St. Oswald bezit een zilveren borstplaat en een aantal zilveren schilden,Ga naar margenoot+ alle door een zilveren ketting onderling verbonden. (Gelre XXIV, 1931, blz. 37). Op de borstplaat is een zilveren beeldje van St. Oswald aangebracht en daarboven een kroon; op de plaat zelf is het opschrift gegraveerd: ‘Anno 1654 is dit silf werck gemaeckt vor het gilt van S. Osewalt tot Zedem’ (pl. XXV afb. 69). Het oudste van de gedateerde schilden vertoont in graveerwerk naam en wapen van Oswald III van den Berg met het jaartal 1687. Een kleiner schild, ongedateerd, vertoont enig gedreven ornament, XVII B. Merken ontbreken.
DE HAVEZATE PADEVOORT, sinds 1876 het St. Josefsgesticht van de zusters FranciscanessenGa naar margenoot+ van Heithuizen ligt aan de Oostzijde van het dorp. Pl. XXVI afb. 67). Litteratuur: A.P. van Schilfgaarde, Het Huis Bergh blz. 36; W. de Vries, de voormalige havezathe de Padevoort nabij Zeddam, Gelre XLIII, 1940, blz. 249. Het rechthoekige in een gracht gelegen huis heeft trapgevels aan de korte zijkanten en wordt gedekt door een zadeldak tussen deze trapgevels. Het uitwendige is in de vorige eeuw geheel gepleisterd behoudens de zandstenen ingangsboog. Een houten brug leidt van het voorplein naar deze ingang. Het trapgeveltje in het midden van de ingangszijde is niet oud. De trap heeft vrij grove rococo balusters. Van de vroegere rechter-achterkamer, die nu door wanden is verdeeld in een gang en twee kabinetten, is het stucplafond nog aanwezig dat het jaartal 1667 draagt (Ned. Kunsthist. Jaarboek 1948-'49 blz. 338). In dit plafond bevinden zich twee medaillons, het ene met een voorstelling van St. Joris met de draak (pl. XXVI afb. 68) en het andere met een tafereel dat door verminking onduidelijk is geworden. De vormen van het huis maken het waarschijnlijk, dat het nieuw werd opgetrokken nadat Albert Schaap de bezitting in 1633 had gekocht van een erfdochter uit het geslacht van Padevoort. Toen het stucplafond werd gemaakt, was Padevoort kort tevoren door naasting aan Berg gekomen. MONTFERLAND is een natuurlijke heuvel in het boschterrein ten zuid-westen vanGa naar margenoot+ het dorp Zeddam, welke heuvel in of voor de Karolingische tijd tot een verdedigingswerk is gemaakt. Fig. 10. Litteratuur: J.H. Holwerda in Oudheidkundige Mededeelingen uit 's Rijks Museum van OudhedenGa naar margenoot+ te Leiden N. Reeks I2, 1920 blz. XLI; H. Hofmeister, Oudheidk. Mededeelingen als voren II1, 1921, blz. XXXVIII; A.P. van Schilfgaarde, Het Huis Bergh blz. 31. | |
[pagina 28]
| |
Van de heuvel is, zoals Holwerda's opgravingen hebben aangetoond, een vesting gemaakt door de top af te vlakken tot een ovaal plateau van ongeveer 65 tot 90 m middellijn met een kleine ringwal aan de rand. Om de kruin van die wal werd een palissade aangebracht. Naderhand schijnt men op de buitenzijde van de ringwal een stenen muur te hebben aangelegd van welks fundering overblijfselen werden aangetroffen. Aan de voet van de heuvel werd een droge gracht uitgegraven, en met de uitkomende grond een buitenwal opgeworpen die ook weer een palissade-versterking kreeg. Aan de westzijde bevond zich een soort voorwerk. De vondsten van aardewerk wijzen volgens Holwerda bijna alle op IX en X, slechts enkele op XI. Fig. 10 Montferland naar Holwerda
Historische gegevens aangaande het bestaan van een sterkte op Montferland in de Karolingische of post-Karolingische tijd ontbreken te enen male, tenzij men de berichten aangaande het kasteel Uplade dat het beruchte echtpaar Wichman en Adela omstreeks 1000 bewoonde op Montferland laat slaan, en de burcht Montferland alias Uplade tot straf voor hun misdaden in 1016 door koning Hendrik II acht verwoest te zijn. Holwerda meende Uplade en Montferland te mogen vereenzelvigen. Daartegen zijn wel bezwaren ingebracht, naar ons oordeel echter niet zeer ernstige. Dat men tot dusverre de geschiedenis van Adela, erfdochter der graven van Hamaland, veel te eenzijdig heeft beschouwd in het licht van zeer kwaadsprekende bronnen als Alpertus Mettensis' verhaal en de Vita Meinwerci is betoogd door Jacob Düffel in De Liemers blz. 54 vlgg. | |
[pagina 29]
| |
De waarde van de berichten over de belegering en verwoesting van het kasteel Uplade is zeker moeilijk te bepalen. In 1527 blijken er een huis en een toren op de heuvel Montferland te staan. Oswald III van den Berg liet er in 1669 een jachtpaviljoen zetten, dat nu een aanhangsel is geworden van het hotel-restaurant hetwelk XIX op de heuveltop is gebouwd. Het paviljoen van Oswald III is een vrijwel kubusvormig gebouwtje dat een kelder en een kamer bevat (pl. XIX afb. 57). De drie vrijstaande gevels zijn door pilasters geleed. Twee stenen met Latijnse tijdverzen herdenken de stichting in 1699, een derde steen prijkt met de alliantiewapens van deze laatste graaf van den Berg uit het geslacht Van der Lek en zijn vrouw Leopoldina van Rietberg. |
|